Van den Burgs heldinnenbrief – geciteerd in het eerste deel van dit tweeluik – is geen letterlijke vertaling van de brief die Byblis aan Caunus schrijft in boek 9 van de Metamorfosen, maar hij volgt de tekst wel op de voet. Het bijzondere van deze brief van Ovidius is dat hij afwijkend van de 21 andere heldinnenbrieven onderdeel uitmaakt van een uitgebreid verhaal. Deze keer krijgen we er dus commentaar van Ovidius bij. Hij is duidelijk over zijn afkeer van het geval: hij leidt het verhaal in door te zeggen dat Byblis een bewijs is dat ament concessa puellae, dat meisjes alleen verliefd mogen zijn in een situatie waarin dat geoorloofd is. En toch, zoals we van hem gewend zijn, ook in zijn heldinnenbrieven: hij leeft zich begripvol in haar situatie in. Hij stelt haar voor als een vrouw met een noodlottige en onafwendbare passie, die zich, ondanks haar inzicht in de onmogelijkheid ervan, ondanks al haar inspanningen niet kán beheersen. In de Oudheid is wel getwijfeld of een vrouw een ziel heeft, maar zeker niet door Ovidius.
In de Metamorfosen krijgen we een uitvoerig verslag van de omstandigheden waaronder de brief geschreven wordt. Wat zouden we dat ook graag hebben van de andere heldinnenbrieven! Eerst haar schrik als ze bemerkt verliefd te zijn op haar broer, en dan haar aarzeling hem op de hoogte te stellen. Mondeling durft ze niet, met een brief zal het haar wel lukken, denkt ze. In de vertaling van Vondel staat het zo:
De min zal perssen: ’k zal ’t vermogen, en niet myden:
Of zoo de schaemt de tong verhindre, melt myn hant
(730) En stomme brief al stil den onderdrukten brant.
Dit slot behaeghtme. dit beneemtme, hoe ik ’t wende,
De twyfelmoedigheit. Zy zet zich overende,
En op den slinken arm wat leunende, spreekt ront:
Laet ons dees dolle min belyden met den mont.
Dat ‘met de mond’ staat natuurlijk niet bij Ovidius. Vondel zal toch niet even in slaap zijn gesukkeld? Byblis heeft vijf regels daarboven besloten niet met ‘de tong’ maar met ‘myn hant’ haar liefde te verklaren. Misschien geeft Vondel hier onbewust een signaal van onwil en afkeer: hij vertaalt nu eenmaal alle metamorfoses, hij doet wat hij zich heeft voorgenomen en hij vertaalt dus ook het verhaal over Byblis, maar kennelijk met tegenzin. Het lijkt wel of hij de zaak wil saboteren.
Levendig is Ovidius’ beschrijving van hoe moeilijk het Byblis valt haar bedoeling te formuleren. Wanhoop, onzekerheid, twijfel en onmacht wisselen elkaar af. En opvallend dat Vondel de schrijfstift en het wastablet, de stylus en de tabula cerata van de oudheid, vertaalt met de ganzepen en het papier van zijn eigen tijd. Met de storende herhaling van het bijwoord ‘dan’, vijf keer in vier verzen, in vers 740 zelfs aan het eind van de ene zin en meteen aan het begin van de volgende, drukt Vondel haar zenuwachtigheid uit:
Nu wilze bevende hem schryven met de veêr:
De pen raekt geen papier. zy schryft, verfoeit het weêr,
En wischt het uit, en dan verandertze ’t geschreven,
(740) Verworpt het dan: dan keurt zy ’t goet hem dus te geven:
Dan slingertze den brief ter neder, en staet stom:
Dan raeptze den brief van d’aerde wederom.
Daarop volgt in de Metamorfosen de complete tekst van de brief, 34 verzen. Vol medelijden is ook Ovidus’ beschrijving van haar gevoelens als ze de brief dichtplakt en toevertrouwt aan een bediende die hem bij Caunus moet bezorgen. Alleen met grote moeite kan zij tegen hem het woord broer uitspreken. Tot overmaat van ramp laat ze de brief vallen! Dat had zij – en dat weet ze – als zij verstandig zou hebben kunnen zijn moeten opvatten als een waarschuwend voorteken:
Dit schryvende zoo rust de sidderende hant
Als ’t schryfbladt vol is, en gevult tot aen den kant.
Het zegel, nat gedoopt in traenen, sluit met beven
De vuile schantvlek: want de keel was droogh gebleven.
(805) Zy roept beschaemt een’ knecht, en spreekt hem bevende aen:
Getrouwe, geef dien brief aen mynen, en beraên,
Zegt entlyk broeder. toen zy nu den knecht ’t geschreven
Toereikte, viel de brief van minne in ’t overgeven
Uit haere hant. zy schrikt: want dit een voorspook scheen.
(810) Noch stuurdeze evenwel den brief van minne heen.
De brief wordt dus toch bezorgd. De reactie van Caunus slaat alle hoop de bodem in, hij weet zich nog net te beheersen als hij de boodschapper wil aanvliegen:
[…] de jongman stont verbaest
Van gramschap, smeet den brief, begonnen in der haest
(815) Te lezen, op den vloer, en naeuwelyx zyn handen
Bedwingende van fel den brenger aen te randen,
Die angstigh beefde, sprak: eerlooze stookebrant
Van ’t geile minnevier, hou hier niet langer stant.
Vertrek uit myn gezicht, daer niemant u kan kennen.
(820) Ontzagh ik niet myn schant te melden, my te schennen,
Gy hadt dit lasterstuk met uwen hals geboet.
Hy staet en siddert, melt terstont op staenden voet
Mevrou dit dreigement van Kaunus. Biblis hoorde
Hoe hy dit snoot verzoek haer afsloegh, en zich stoorde.
Byblis is eerst versteend van schrik en spijt, en dan dringt pijnlijk tot haar door dat ze een verkeerde strategie heeft gekozen:
(825) Hierover zietze dootsch om ’t hooft, staet kout en kil,
En niet een lidt of ’t beeft om ’t afslaen van haer’ wil.
Bekoomen van dien schrik, begon zy op te steeken,
En naulyx konze een woort uitbrengen, en dit spreeken:
Hy heeft’er reden toe: want waerom openbaer
(830) Ik reukloos myn quetsuur? waerom betroude ik klaer
En in der yl myn’ zin en woorden aen den simpelen
Geschreven brief? ik most myn ooghmerk eerst bewimpelen.
Ovidius verhaalt verder hoe Caunus het ouderlijk huis in Milete ontvlucht naar het zuiden van Klein-Azië om de naar hem genoemde stad Kaunus te stichten; en hoe Byblis hem vergeefs nareist, totdat zij gesmolten in haar tranen verandert in een bron. Zonder moralistisch commentaar, lacrimis consumpta vertitur in fontem.
Van Ovidius naar Van den Burg
Als we de brief van Van den Burg (1718) vergelijken met Vondels Ovidiusvertaling (1671) zien we dat zij nauw bij elkaar aansluiten. Ook Vondel gebruikt 54 verzen, en het verloop van het betoog is hetzelfde. Maar er zijn ook zo veel afwijkingen dat er reden is te zoeken naar andere vertalingen waar Van den Burg – die immers geen Latijn las – gebruik van kon maken. Daarvan zijn er verschillende. Abraham Valentijn vertaalde in 1678 de Metamorfosen in proza, in 1700 heruitgegeven met illustraties en met verklarende noten van Ludolf Smids. Valentijn naast Vondel levert geen duidelijke winnaar op: nu eens volgt Van den Burg de een, dan weer de ander, en bijna nergens is er woordelijke overeenkomst. Dus zoeken we er nog een kandidaat bij: de anonieme prozavertaling Metamorphosus, dat is verandering of herschepping die in 1643 verscheen. Die drie vertalingen heb ik naast elkaar gezet, tussen de Latijnse tekst en de brief van Hermanus van den Burg.
Bij vergelijking van de teksten blijkt dat Van den Burg werkt naar de anonieme vertaler van 1643. In grammatica en woordkeus staat hij veel dichter bij hem dan bij Valentijn en Vondel. Ik geef hier één passage als voorbeeld:
Ovidius, ed. Heinsius 1629
Nec nos aut durus pater aut reverentia famae
Aut timor impediet: tantum absit causa timendi,
Dulcia fraterno sub nomine furta tegemus.
Vondel 1671
Geen strenge vader, noch ontzagh en vrees voor smetten,
Noch naem, noch faem zal ons intoomen en beletten,
Behoudens dat geen stof van vrees hier zy omtrent.
(790) Blyft onze sluikery en wellust onbekent,
Valentijn 1700
Bij aldien wij geen oorsaak van vreese vinden, sal ons nog een straffe vader, nog blaam, nog vrees verhinderen. Wij sullen ons soete lusjes onder den dek-mantel van suster en broeder konnen boeten.
Anonymus 1643
Onze vader is niet zo wreed, dat hy onze geneugt verstoren zal. Wy behoeven ’t schandig gesnap der lasteraars niet te vrezen: want wy konnen, met de naam van broeder, en zuster, onze verliefde snoepery bedekken.
Van den Burg 1718
Uw en myn Vader zal de vlam der Liefde koolen
Niet stooren, hy was nooit zoo wreed, maar minde ons teêr.
Ons bloedverwantschap zal ons dienen voor geweer,
Om ons aan ’t snood gesnap der Lasteraars te onttrekken,
(40) Zulks kan ons snoepen en ons sluiken veilig dekken,
Zoo streelen wy de ziel en treffen ’t minnewit;
Dan spilt de Nyt vergeefs haar vuil begroeit gebit.
Het gesnap en de snoeperij van de vertaling uit 1643 wijzen de bron van Van den Burg aan, het sluiken maakt aannemelijk dat hij ook Vondels vertaling kent. Maar in de hele brief staat hij dichter bij de anonieme prozavertaler dan bij de dichter. De redenering ‘omdat we broer en zus zijn kunnen we onze liefde bedekt houden’ geeft de anonymus van 1643 het duidelijkst weer, en Van den Burg maakt daar een simpele variatie op. We zien ook hoeveel hij toevoegt: het suggestieve ‘minnewit’ in vs. 41 en de onsmakelijke tand des nijds in vs. 42 ontbreken gelukkig bij Ovidius en al zijn vertalers.
Ovidius brief-in-context is een welkome aanwinst
Van den Burg schreef nog twee andere heldinnenbrieven, van Damon aan Fillis en van de veehoeder Argus aan zijn vriend Goedhart. Maar de grote verrassing is zijn verwijzing naar deze onvermoede brief van Ovidius, die zich ondanks zijn afkeuring ervan met empathie in Byblis’ ongeoorloofde liefde inleeft.
Ovidius’ Metamorfosen zijn door Marietje d’Hane-Scheltema mooi en uitermate leesbaar vertaald. A. Geerebaert geeft een overzicht van de Metamorfosenvertalingen. De anonieme vertaling van 1643 is te lezen bij google.books, evenals die van Abraham Valentijn uit 1700. De vertaling van Vondel staat bij de DBNL en op de site van de opleiding Nederlands in Leiden, en daar staat ook het eerste deel van de Mengelpoëzy van Hermanus van den Burg. Het blog van Ilse Dewitte heet De Vrolijke Kluizenaar, de door haar in Leiden uitgegeven dichtbundels staan op de Leidse voorkeurenpagina
Laat een reactie achter