Ik constateerde het al toen ik dit voorjaar de verkiezingsprogramma’s besprak: het D66, bij de vorige verkiezingen de kampioen waar het ging om onderwijs in het Engels – in 2017 pleitte de partij er bijvoorbeeld nog voor dat je ook in die taal eindexamen zou moeten kunnen doen – keert voorzichtig op zijn schreden terug. En daarmee zijn er eigenlijk geen verklaarde voorstanders van het Engels meer in het Nederlandse parlement.
Nu blijkt zelfs de gemeenteraadsfractie van D66 om. Ooit waren dat de hardliners binnen die partij waar het ging om dat Engels. In 2015 nam toenmalig fractievoorzitter nog enthousiast de ‘Sofprijs’ in ontvangst die de Stichting Nederlands uitreikte aan mensen die naar oordeel van die stichting het Nederlands schade berokkende. Paternotte kreeg dat voor een plan voor meertalig basisonderwijs in Amsterdam, en hield een humoristische toespraak bij ontvangst.
Maar uit diezelfde fractie komt nu kritiek op het gebruik van het Engels aan de Vrije Universiteit. Bart L. Vink twitterde gisteren:
Op zich is dit natuurlijk een wat gemakkelijk soort kritiek, in essentie te vergelijken met rechtse politici die klagen over een feeststol bij Albert Heijn. Een gemeentelijk politicus heeft niks te maken met het taalbeleid van de Vrije Universiteit of het stolbeleid van een supermarkt. Aan de andere kant mag iedere politicus zeggen wat hij wil, en het is een teken van de tijd.
Tegelijkertijd zullen veel mensen zien dat hier iets vreemds gebeurt: door Welcome op de buitendeur te schrijven, sluit de universiteit bepaalde mensen uit. Er zullen weinig mensen zijn die geen idee hebben wat er dan staat, maar er zullen wel mensen zijn die begrijpen: als ik deze deur doorga, kom ik in een andere samenleving. Nu zou je door Welkom op de deur te schrijven (en met name door de instructies alleen in het Nederlands te geven) weer een andere groep uitsluiten, de anderstalige medewerkers en studenten, maar daarom is Vinks suggestie niet zo gek: schrijf het er dan in twee talen. (Of in nog meer talen.)
Universiteiten zijn bijzondere instellingen, die tegelijkertijd lokaal opereren én in een internationaal kader, dat van de wetenschap. Het taalbeleid kán daarom niet eenvoudig zijn: een eentalige universiteit doet niemand recht, wat die taal ook moge zijn.
Het is interessant dat dit besef nu ook in de politiek is doorgedrongen – ook al gaat die er nog niet over, en al zijn we er hiermee nog lang niet. Hoe we de meertaligheid van de hele samenleving komt iedere dag een klein beetje dichterbij, en de universiteiten zijn wat dat betreft alleen een proeftuin. Een balans moeten we vinden, en zoals Vink zegt, niet ‘doorslaan’. Ook niet op onderdelen.
Henk Wolf zegt
Je schrijft: “Nu zou je door Welkom op de deur te schrijven (en met name door de instructies alleen in het Nederlands te geven) weer een andere groep uitsluiten, de anderstalige medewerkers en studenten.”
Dat kun je uiteraard op die manier zien, maar je kunt er ook anders tegenaan kijken. Meertaligheid kan vaak uitnodigend, verwelkomend werken – bezoekers voelen zich een welkome gast als hun taal wordt gebruikt, al aanwezige taalminderheden voelen hun bestaan erkend, nieuwkomers voelen zich geaccepteerd. Maar in dit specifieke geval kan meertaligheid ook een andere boodschap afgeven, namelijk: we nemen afscheid van het principe dat het Nederlands de taal is die de ingezetenen van Nederland met elkaar verbindt en die iedereen als vanzelfsprekend beheerst of leert beheersen, we moedigen het aan dat er een gemeenschap in Nederland gevestigd is, die zich permanent van een andere lingua franca bedient, niet alleen tijdens colleges, maar permanent. De interpretatie dat het ontbreken van het Engels een gevoel van uitsluiting teweeg kan brengen, suggereert al een vanzelfsprekende aanwezigheid van die taal die er voor geen enkele andere taal is. Immers: wordt de afwezigheid van Frans, Arabisch of Fries op de VU-deuren als geïnterpreteerd alsof er mensen van deelname aan de wereld binnen de universiteitsmuren worden uitgesloten?
Dat gevoel zou ook niet moeten kunnen ontstaan als het Engels ontbreekt. Je spreekt immers niet een vanouds Engelstalige minderheid aan, ook geen groep toeristen die na een paar dagen of weken weer vertrokken is, maar mensen met zeer verschillende moedertalen, die in Nederland werken en studeren – die hier maanden en zelfs jaren verblijven – hier wonen, iemands buren of klanten zijn, ingezetenen zijn – mensen bovendien, die bovendien gemiddeld veel beter in staat zijn zich snel een taal eigen te maken dan andere immigrantengroepen.
Een tijdje terug schreef je dat je het oneerlijk vond dat het Fries formeel een andere status heeft dan het Nedersaksich en Limburgs. Tussen die talen zit inderdaad een klein verschil in officiële behandeling, maar vind je niet dat het Engels – ook buiten de collegezaal – nog veel meer wordt voorgetrokken, niet alleen boven de regionale talen die vanouds in Nederland worden gesproken, maar ook boven alle andere talen die hier op school worden geleerd of die door immigranten zijn meegenomen – en zelfs boven het Nederlands?
Marc van Oostendorp zegt
In mijn ogen hebben we als wereldgemeenschap het Engels ‘voorgetrokken’ door van die taal van Cambridge en Oxford de internationale (wetenschaps)taal te maken. Daar valt van alles over te zeggen, de optimale oplossing is het misschien niet, maar het is wel de feitelijke situatie. Dat die door vrijwel iedereen erkende internationale taal vervolgens een bijzondere rol speelt, zie ik dan weer niet als ‘voortrekken’. De universiteit heeft de dubbele rol voor de internationale (Engels) en de nationale (Nederlandse) gemeenschap. Dat beide talen dus een prominente rol spelen, lijkt me logisch. (Naast lokaal bepaalde andere talen; ik zag er indertijd bijvoorbeeld wel iets in toen onze Nijmeegse rector verklaarde dat onze campus eigenlijk drietalig moest zijn, met Duits er ook nog bij.)
Ik vind het niet zozeer ‘oneerlijk’ dat het Fries een andere status heeft dan die andere talen. Althans, het ís wel oneerlijk, maar dat is mijn zorg niet. Het ging er in dat stukje om dat door de erkenning – juist ook van die andere talen – minderheidstaalsprekers zich uit elkaar laten spelen. Ik schreef het naar aanleiding van die streektaalconferentie van het ministerie over ’taalemancipatie’ die dan kennelijk alleen van belang is als je iets spreekt dat ‘erkend’ is. Dat dit alles ook voor die sprekers alleen maar een doekje voor het bloeden is, ben ik van harte met je eens. Maar het maakt het eigenlijk alleen maar erger. Het is verdeel en heers in optima forma.
Henk Wolf zegt
Het is niet zozeer het gebruik van het Engels als voornaamste internationale wetenschapstaal waar het me in m’n vorige reactie om ging. Het gebruik van het Engels in publicaties en eventueel ook in de collegezaal is één ding, maar het gebruik ervan buiten de onderzoeks- en onderwijssetting is wat mij betreft een andere. Je kunt de volledige universiteit als verlengstuk van de internationale wetenschap zien, inclusief kantine, fietsenstalling en examencommissie, maar je kunt je ook afvragen aan welk internationaal wetenschappelijk debat de in Nederland wonende en werkende onderzoekster deelneemt die na aankomst op haar werk een kopje koffie en een broodje in de kantine op haar werk bestelt. Wat onderscheidt haar van haar buurman, de kok die op z’n werk altijd Chinees spreekt en die als vanzelfsprekend genoeg Nederlands heeft geleerd, mede omdat er niet voortdurend expliciet of impliciet tegen hem wordt gezegd dat hij uiteraard geen Nederlands hoeft te leren, dat hij voortdurend in z’n eigen taal te woord wordt gestaan? Is dat deel van “de internationale gemeenschap” dat in Nederland woont, werkt, studeert – niet ook een deel van de Nederlandse gemeenschap?
Die keuze van de universiteiten heeft ook grote invloed op de maatschappij. Ik lees in de nieuwe Staat van het Nederlands hoe het Engels als dagelijkse omgangstaal opkomt, merk zelf dat het in studentensteden niet langer vanzelfsprekend is dat ik mijn koffie of broodje in het Nederlands kan bestellen, zie hoe het gemeentelijk apparaat stukje bij beetje verengelst – en daarbij wel degelijk de zich heel langzaam emanciperende erkende streektalen de weg afsnijdt, merk op buurtbarbecues hoe hoogopgeleide buurtgenoten de voertaal bepalen en charmant maar resoluut de suggestie van de hand wijzen dat ze na jaren verblijf in Nederland het Nederlands tenminste zouden verstaan.
Zo wordt een steeds grotere groep mensen betrokken bij nieuwe talige mores, die gerechtvaardigd worden door een beperkt talig domein, namelijk dat van onderzoekers die met collega’s in andere taalgebieden onderzoeksgegevens uitwisselen. En dat kunnen universiteiten makkelijk voorkomen als ze inderdaad, zoals je schrijft, een dubbele talige rol spelen, niet door twee talige gemeenschappen te onderscheiden, maar door er als vanzelfsprekend van uit te gaan dat er één Nederlandse universitaire gemeenschap is, die meerdere talen beheerst, die het Engels (en andere talen) gebruikt voor communicatie met vakgenoten extra muros, en het Nederlands (of Fries of Gronings) om in de kantine koffie te bestellen. Dan hoeft die groep ook geen apart ‘Welcome’ op vloermatjes te krijgen, omdat ze zich niet definieert als door taal afgebakende parallelle gemeenschap. Zo’n raar idee is dat toch niet? Tot een paar jaar geleden deden we het vanzelfsprekend op die manier en ook toen was er een internationaal wetenschappelijk debat.
Marc van Oostendorp zegt
Die verengelsing wordt denk ik niet alleen veroorzaakt door de universiteit, maar ook doordat er een aantal andere sectoren zijn die in het Engels opereren – van grote internationale bedrijven tot en met bepaalde delen van de culturele sector.
Sociologisch lijkt het me vrij gemakkelijk te analyseren: er is een groep van min of meer nomadische ex-pats (van internationale studenten tot en met zakenlieden), die zich niet zozeer onderdeel voelen van de Nederlandse gemeenschap, bijvoorbeeld omdat ze hier van plan zijn maar een paar jaar te blijven, of ook omdat de Nederlandse samenleving nu niet per se met open armen staat te wachten op wie dan ook (laten we die gebrekkige gastvrijheid vooral nooit vergeten als we aan allerlei mensen de eis stellen dat ze ‘gewoon Nederlands’ moeten spreken). Deze mensen spreken Engels, vaak als tweede taal, maar wel in een belangrijk deel van hun leven. Dat is sociologisch een betrekkelijk nieuw fenomeen; daar komt bij dat deze mensen op de ‘lokale’ bevolking de indruk wekt van jong, hip, succesvol te zijn – en dus aantrekkelijk.
En, ik moet zeggen: ik vind die nieuwe mensen vaak leuk, en verfrissend, bijvoorbeeld in de collegezaal. Ik had dat toen ik zelf student was ook best willen meemaken. Hoe dan ook, het is een grootschalig proces dat in grote delen van de wereld zich afspeelt. Een Italiaanse neef van mijn vrouw heeft in Italië een prestigieuze medische opleiding gedaan in het Engels. In Italië! Land waarvan sommige mensen lijken te denken dat iedereen daar alleen Italiaans wil spreken.
Nostalgische gevoelens over een verleden waarin andere dingen vanzelfsprekend waren brengen ons kortom nergens, dat verleden komt niet meer terug en mij lijkt dat ook eigenlijk niet gewenst. We kunnen er beter over nadenken hoe we dat internationale Engels een goede plaats in onze samenleving kunnen geven. Tweetaligheid dus.
Het voorbeeld van de Chinese kok lijkt me ongelukkig gekozen – weinig mensen zijn zo weinig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving als Chinese koks. Bovendien is volgens mij vrij bekend dat je eigenlijk alleen naar een Chinees restaurant in Nederland moet gaan als hun menukaart tweetalig is, en ook de gerechten ook in CHinese karakters noemt. Zo bekend is dat, dat zelfs Wah Nam in Bilthoven, waar vermoedelijk nimmer een Chinese klant een voet over de deur zet, die Chinese karakters gebruikt. En ik geloof niet dat er ooit iemand over klaagt dat het Chinees zo wordt voorgetrokken.
Henk Wolf zegt
Die groep kan zich gerust nomadisch voelen, maar het is een maatschappelijk en politiek besluit of ze tijdens haar verblijf in Nederland in die zwervende identiteit wordt gefaciliteerd. Eerlijkheidshalve zou ze al moeten achteraansluiten bij de rij van inheemse en al langer geïmmigreerde minderheden voor wie taal ook een identificatiemiddel is, maar wie constant verteld wordt dat ze ook (en in de praktijk: vooral) deel uitmaken van de Nederlandse gemeenschap. De Friestaligen proberen zich al tientallen jaren te empanciperen tot het niveau waarop deze Engelssprekende nomaden zich nu al bevinden.
Bezwaren zien in zulke maatschappelijke en politieke besluiten en er iets aan willen doen, is niet per se wereldvreemde nostalgie. Dat bezwaar wordt de Friese beweging (en met haar zo’n beetje elke regionale taalbeweging die ik ken) ook voortdurend voor de voeten gegooid, zoals andere emancipatiebewegingen te horen krijgen dat ze onrealistische nieuwlichters zouden zijn. Het zijn weinig zeggende labels die de aandacht afleiden van de inhoudelijke bezwaren en oplossingen die die groepen aandragen. En die groepen zijn soms ook succesvol: de emancipatie van het Nederlands in de H-domeinen in het Vlaanderen van de twintigste eeuw is er in Europa misschien wel het overtuigendste voorbeeld van.
Met de keuze voor het faciliteren van de vorming van een parallelle nomadische gemeenschap, door taal van de overige inwoners gescheiden, kiest een maatschappij (of universiteit of overheid) ervoor de eigen ruimte te lenen voor een vluchtig consumentisme, de samenleving te herdefiniëren als een vrije in- en uitloop die wel pleziertjes biedt, maar met wier eigen karakter niemand rekening hoeft te houden. Maar die ruimte is andermans thuis, zoals ook de Nederlandse taal en de streektalen het thuis van veel mensen zijn, een thuis waarin nieuwe bewoners welkom zijn, maar niet als ze het als AirBNB beschouwen, ongehinderd door iets lastigs als een eigen taalcultuur.
Erkenning van niet aan hun woonplaats gebonden arbeidsnomaden als door taalkeuze te faciliteren gemeenschap betekent ook dat je het concept van grondgebonden voertalen laat vallen: wie van buiten komt, hoeft niet meer mee te doen. Als mensen blijven verhuizen – en dat doen ze natuurlijk – betekent het opgeven van dat concept dat er een proces van etnificering van de bestaande talen op gang wordt gebracht, waarbij het Engels de rol als lingua franca van de al aanwezige talen overneemt en die in toenemende mate worden beschouwd als taal van mensen die zich door afkomst of identificatie als Nederlander beschouwen.
De Chinese kok was ooit een buurtgenoot van ons: een man die met weinig tijd, geld en aanleg veel moeite deed om zich in het Nederlands verstaanbaar te maken, net als z’n wat dat betreft veel begaafdere vrouw, maar in tegenstelling tot de voor de universiteit werkende Amerikaanse achterbuurman, die daar met heel wat meer tijd, geld en intelligentie acht jaar lang nooit enige moeite voor heeft gedaan.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat onze taalideologie echt verschillend is. We zijn het er wel over eens dat het vreemd is om expats dingen te gunnen die je andere migranten niet gunt. Maar ik zou zeggen: we moeten die andere migranten dan ook meer gunnen. In ons huis kunnen heel veel talen gesproken worden. Naarmate een groep groter is, wordt het wel gemakkelijker dat te faciliteren, natuurlijk.
Henk Wolf zegt
Dat hoeft ook niet – en we hoeven elkaar ook niet per se te overtuigen. Ik denk dat zulke discussies vooral voor de meelezers interessant kunnen zijn, die er nu mogelijk iets beter een eigen standpunt in kunnen bepalen.
Wat je laatste opmerking betreft: daar zijn we het volgens mij ook wel over eens.
Henk Wolf zegt
A, je hebt je laatste reactie nog wat aangepast en nu past mijn reactie er niet meer helemaal bij. Waar ik nog op reageerde toen ik zei dat we het er ook over eens waren, is je opmerking dat er in ons ruimte voor veel talen is.