Dankzij Tonnus Oosterhoff heb ik het gevoel dat ik Sara Burgerhart voor het eerst echt gelezen heb. Ik ben er, als trouwe neerlandicus, een paar keer doorheen gegaan, en, heus, het is een interessant verhaal, vaardig verteld, zoals dat heet, een verhaal waar de historische sensatie vanaf spat, eenvoudigweg doordat de personages levensecht zijn en vrij alledaagse dingen meemaken.
Maar in de hertaling die Tonnus Oosterhoff maakte voor Uitgeverij kleine Uil wordt Sara Burgerhart ineens een boek om te lezen, een feest van taal. Een van de kenmerken van Wolff en Deken is dat ze ieder personage karakteriseren door het eigen taalgebruik: Burgerhart is een catalogus van taalvariatie in Amsterdam aan het eind van de achttiende eeuw. Maar tenzij je misschien gepokt en gemazeld bent in de taal van die tijd, kun je dat wel zien, maar niet echt ervaren. Doordat Oosterhoff het boek nu hertaald heeft – alle zinnen zijn er nog, ze zijn alleen minder achttiende eeuws, en meer eenentwintigste eeuws, zonder modieus te zijn, dat wil zeggen: in een taal die we nu als tijdloos ervaren – kun je die variatie ook ineens ervaren.
Want, jongens, wat doet Oosterhoff dat goed. Dat hij een geweldige schrijver was, wist iedereen die een beetje heeft opgelet natuurlijk allang. Maar wat kan hij ook goed hertalen. Moeiteloos schiet hij van het ene register naar het andere. Abraham Blankaart:
Ik heb nul op het rekest gekregen. Maar ik blijf precies dezelfde. Logisch: je hoeft me toch niet tegen je zin te nemen? Nee nou nog mooier! Nee vriendinnetje, ik heb je met volle overtuiging gevraagd, maar het stond jou vrij om me af te wijzen. Nu zal ik waarschijnlijk doodgaan als een onbeduidende oude vrijer. Want van trouwen zie ik het verder niet meer komen.
Al heb ik nul op het request gekregen, daarom blyf ik evenwel dezelfde. Hoe, wat? zoudt gy my tegen uw zin nemen? Wel nog mooijer! Neen, Vriendin, ik heb u van harten gevraagt, doch het stondt u vry, om my af te wyzen: Nu zal ik al vast een niets beduident oud Vryer sterven. Want trouwen zal nu wel agter blyven.
Pieternelletje Degelyk:
Brecht heeft erover verteld. Maar die heb zo gelogen, die geloof ik niet meer. God vergeef het haar, maar ouwe Brecht zal haar loon wel krijgen hoop ik. Nou wou ik vragen of mevrouw mij dan weer in dienst neemt. En dat juffrouw meneer Willem had getrouwd, hoopte ik. Wat een heer is dat! En zo aardig. Behalve u vind ik niemand zo aardig als die heer.
Bregt heeft my zo veel vertelt; maar, nou ze eens zo vreeslyk van je gelogen het, geloof ik haar niet meer. Nou, God vergeef het haar, maar ouwe Bregt zal haar loontje wel krygen, gelyk ik hoop! En nou was myn verzoek, of Juffrouw my weer wou inhuren; en dat Juffrouw met men Heer Willem hadt getrouwt, dat is een Heer! en zo gemeenzaam; wel zie, ik heb buiten u niemand zo lief, als men Heer.
De heer R.:
Maar wat lul ik over liefde tegen een liederlijke figuur als jij. Een wijf is een wijf, vind jij. Donder op, je bent mijn gebabbel niet waard. Maar nu heb ik een ander plan, dat niet fout kan lopen. En als die weduwe het in haar hoofd haalt mee te komen, prima, die ziet er ook appetijtelijk uit. Dan heb ik er twee voor de prijs van één. Ik ben een hele kerel, hè? Als je me zo hoort snoeven en pochen?
Maar, wat praat ik van liefde tegen zulk een liederlyken knaap als gy zyt? Een vrouw is by u een vrouw – loop, gy zyt myn gebabbel niet waardig. Ik heb echter nu een ander plan: dat zal niet missen; en, zo de Weduw het in ’t hooft krygt, om hare jonge Vriendin te geleiden, (zy ziet er óók wel uit,) dat zal den koop niet breken. Zoudt gy niet zeggen, dat ik al een gansch kerel ben, als gy my zo hoort snoeven en pochen?
Echt man, ik hou van haar. Dat is het probleem. En ik laat haar niet lopen, ik ben razend geil op haar.
Waarlyk, ik bemin haar; dat is al de zwarigheid; en nooit verlaat ik het Wicht, of ik ben razent zot naar haar; en wat denkt gy?
Oosterhoff laat zo zien dat een hertaling ook een zelfstandig kunstwerk kan zijn. (Verplicht iedere scholier om naast het origineel ook Oosterhoff te lezen!)
De uitgave zelf had overigens iets meer zorg verdiend: er zijn betrekkelijk veel typefouten blijven staan, en ik begrijp de beslissing niet om Elisabeth Wolff en Agatha Deken vertederd Betje en Aagje te blijven noemen. Maar wat een moed om dit project te beginnen en vol te houden en wat een geniaal idee om Oosterhoff hiervoor te vragen – daar vallen zo’n paar verschrijvingen bij weg.
Een ding heeft Oosterhoff niet hertaald: op de voorpagina van het boek van Deken en Wolff stond ‘Niet vertaalt’: voor het eerst verscheen er een oorspronkelijk in het Nederlands verschenen roman. Nederlandse lezers konden kennismaken met Amsterdamse avonturen in hun eigen taal. Nu heeft eindelijk een uitgever erkend dat die taal veranderd is. En daar moest het ‘niet vertaalt’ voor wijken.
Betje Wolff en Aagje Deken. Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart. Hertaald door Tonnus Oosterhoff. Uitgeverij Kleine Uil, 2021. Bestelinformatie bij de uitgever.
klaas zegt
vertaalt?
Marc van Oostendorp zegt
Ja, eigenlijk zou het ‘hertaalt’ moeten zijn, natuurlijk.
Anton zegt
Nee: vertaald en hertaald!
Marc van Oostendorp zegt
Uit uw volharding blijkt helaas een betreurenswaardig gebrek aan historisch besef.
Anton zegt
Klaas wijst (met vraagteken) op een mogelijke taalfout. Van Oostendorp beantwoordt dit met het overnemen van de “fout” in een ander woord, dat in zijn eigen tekst wel goed geschreven was. Ik wijs op een mogelijk misverstand: het voltooid deelwoord van ver- (en her-)talen is volgens mij met een -d.
Wat is hierbij het betreurenswaardig gebrek aan historisch besef? Als de dames het met een -t schreven, hoeven wij dat in modern Nederlandse hertaling toch niet te doen?
Ad Welschen zegt
‘En nooit verlaat ik het Wicht, of ik ben razent zot naar haar’ hertaalt Oosterhoff als: “En ik laat haar niet lopen, ik ben razend geil op haar.” Ik heb de indruk dat dit geen adequate vertaling is.