In de standaardtaal is een klein hemd een hemdje, maar in het gesproken Nederlands hoor je vaak hempje. Op het eerste oog is dat een vreemde vorm: verkleinwoorden die eindigen op -pje verwacht je bij woorden als boom maar niet bij hemd, dat op een [t]-klank eindigt. Waar komt de [p] van hempje vandaan?
Voor de verklaring nemen we een kijkje bij de streektalen en gaan we terug naar de tijd dat donder, zwaarder en kelder nog donre, swaerre en kelre waren. Aan het eind maken we nog wat uitstapjes naar het Engels, Frans en Spaans.
Kump
In veel dialecten van het Limburgs en het Nedersaksisch heeft het werkwoord dat ‘komen’ betekent een opvallende derde persoon enkelvoud: kump. Je zou kumt verwachten, want ook in die talen krijgt de stam in principe een -t. Waar komt dan die -p vandaan?
Ooit was de vorm wel degelijk kumt. Op een bepaald moment gingen mensen echter een [p] invoegen: kumpt. Tot slot werd het zware medeklinkercluster [mpt] vereenvoudigd. Dat ging ten koste van de [t]: kumpt werd kump. De [t] was dus verstoten door de indringer [p].
Dat proces is zo ver gegaan dat de -p bijvoorbeeld in het Maastrichts tegenwoordig de standaarduitgang is van de derde persoon enkelvoud van werkwoorden op een [m]: zwumme ‘zwemmen’ met heer/zie zwump.
Noot | Ik kwamp
Ook in veel dialecten waarin de [t] gewoon behouden is, is er een [p] ingevoegd. In sommige van die dialecten is die [p] intussen alweer verdwenen, maar vaak verraadt de verleden tijd dat hij er ooit wel geweest moet zijn.
Mijn Noord-Brabantse Drunens heeft bijvoorbeeld ik kwaamp en we kwaampe, waarin de [p] overgenomen moet zijn van de intussen verdwenen tegenwoordigetijdsvorm *kompt. In onder andere het Drents vind je kwamp.
Hemp
In veel Limburgse en Nedersaksische dialecten eindigt ook het woord voor ‘hemd’ op een [p]. Het Venloos heeft bijvoorbeeld haemp en in Raalte is het hemp. Met die vormen is hetzelfde gebeurd als met kump: er kwam een [p] tussen de [m] en de [t], en vervolgens verdween de [t].
Terug naar het Nederlands. In de standaardtaal is het gewoon hemd, maar die geschreven vorm onttrekt aan het zicht wat er in de spreektaal gebeurt: de uitspraak is daar vaak /hempt/, met net zo’n [p] als in de oostelijke streektalen. Voeg je daar -je aan toe, dan krijg je /hempje/, doordat de [t] wordt uitgestoten. Vergelijk kastje, dat je in de standaardtaal van Nederland uitspreekt als /kasje/, en schriftje, dat als /schrifje/ klinkt.
Hempje is uiteindelijk een eigen leven gaan leiden. Ook mensen die /hemt/ zonder [p] zeggen, kunnen namelijk hempje gebruiken.
Noot | Afrikaans
In het Afrikaans is de [t] op het woordeinde na medeklinkers weggevallen: nacht is daar nag, rust is rus, en hemd is hemp - niet *hem! De Hollandse vorm die naar Zuid-Afrika is gereisd, moet dus hem[p]d geweest zijn.
Epenthesis
De toevoeging van de [p] in de besproken woorden is een verschijnsel dat epenthesis wordt genoemd. Die term zou je letterlijk kunnen vertalen met ‘inlassing’. Door epenthesis kan er een extra klinker ingelast worden, zoals in het medeklinkercluster van her_fst, of een extra medeklinker. De toegevoegde klank vergemakkelijkt de uitspraak.
De medeklinker die verschijnt, heeft altijd dezelfde articulatieplaats als de voorafgaande. In hemd ontstaat er niet voor niets een [p]: de [m] is een lipmedeklinker en de [p] ook. Het zijn dus geen willekeurige medeklinkers die opduiken.
Donder en kelder
Een Nederlands voorbeeld uit het verleden is donder. In het Middelnederlands was dat donre. Op een bepaald moment werden [nr]-clusters doorbroken met een [d], die net als de [n] bij de tandkas wordt gemaakt. Donre werd dondre en uiteindelijk ontstond de vorm donder.
Ook de woorden kelder en zolder zijn zo ontstaan. In het Middelnederlands hadden ze de vormen kelre en solre, die nog wat meer leken op de Latijnse woorden waar ze vandaan kwamen: cellārium en sōlārium. Ook de [l] maak je bij de tandkas.
Zwaarder en duurder
Epenthesis heeft grote gevolgen gehad voor de vorming van de vergrotende trap. Het is namelijk de oorzaak van het feit dat we niet *zwarer en *durer zeggen maar zwaarder en duurder. In het Middelnederlands was het nog swaerre en duerre, maar de dubbele [rr] (die dus echt dubbel werd uitgesproken) werd opgesplitst door een [d].
Tegenwoordig is de toevoeging van die [d] geen kwestie meer van uitspraakgemak maar van een regel: *zwarer is in niemands grammatica mogelijk, want woorden op een [r] kunnen alleen nog maar -der krijgen.
Noot | Fijnder en vuilder
In veel streektalen is zo'n epenthetische [d] ook ontstaan in vergrotende trappen van woorden met een [n] of een [l]. In mijn eigen Brabantse Drunens is het bijvoorbeeld fèèn 'fijn' tegenover fender, en vèùl 'vuil' tegenover vùlder. Je vindt dergelijke vormen van noord tot zuid en van oost tot west in ons taalgebied.
De grens over
Uiteraard is het Nederlands niet de enige taal waarin epenthesis optreedt. We gaan de grens over naar gevallen uit het Engels, Frans en Spaans.
Only you can-d-make this world seem right
Uit het Oudengelse þunor is bijvoorbeeld thunder ontstaan, net als bij ons. Vergelijk het Duitse [d]-loze Donner. Maar er zijn ook hedendaagse gevallen. Amphitheatre hoor je bijvoorbeeld weleens terug als am[p]phitheatre, something wordt soms some[p]thing, en prince klinkt weleens als prin[t]ce. Op Twitter werd ik gewezen op het volgende liedje, waarin can make al in de eerste zin uitgesproken wordt als can[d]make:
Nombre en nombre
In de Romaanse talen zijn de voorbeelden talloos, met name in het Frans en het Spaans. Verderop heb ik een aantal voorbeelden in een overzichtsafbeelding gezet. Hier in het artikel beperk ik me tot een verraderlijk duo: het Franse nombre en het Spaanse nombre, woorden die een heel andere herkomst hebben maar door epenthesis uiteindelijk veel op elkaar zijn gaan lijken.
In het Frans betekent nombre ‘nummer’. Het is ontstaan uit het Vroegoudfranse *nomre, dat zelf van het Latijnse numerum kwam. Om het cluster [mr] te doorbreken werd de [b] in het Oudfrans ingevoegd, die net als de [m] een lipmedeklinker is.
Het Spaans kent het woord nombre ook, maar als je zegt Te doy mi nombre, dan geef je niet je nummer maar je naam. Nombre is namelijk met wat tussenstappen ontstaan uit het Latijnse *nōminem ‘naam’, een spreektalige vierdenaamvalsvorm van nōmen, dat nauw verwant is aan ons Germaanse woord naam. In het Oudspaans was *nōminem veranderd in nomne. De [m] en de [n] zijn allebei nasale medeklinkers maar worden op een andere plaats gearticuleerd. Om het verschil groter te maken werd de [n] een [r]: nomre; vervolgens kwam er een [b] tussen: nombre.
Pulver en poeder
Onze woorden pulver en poeder gaan terug op hetzelfde woord: pulverem ‘stof’, de Latijnse vierde naamval van pulvis. Pulver is direct uit het geschreven Latijn overgenomen, terwijl poeder een omweg via het Frans heeft gemaakt:
pulverem > *polvere > *polre > *poldre > poudre (aanvankelijk uitgesproken als /powdre/).
Toen poudre de uitspraak /poedre/ had gekregen, namen wij het over.
We sluiten af met een overzichtsafbeelding met vormen uit het Engels, Nederlands, Frans en Spaans:
Dit stuk is eerder verschenen op Taal aan de Wandel.
Weia Reinboud zegt
Hilversums rond 1960, ‘die komt niet’ wordt ‘die komp nie(t)’.