Net als Jos Noorman las ik onlangs de nieuwe uitgave van Tonnus Oosterhoffs hertaling van De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (Neerlandistiek, 2 januari 2022). En net als Marc van Oostendorp ervoer ik door Oosterhoffs voortreffelijke hertaling in hedendaags Nederlands minder afstand tot de tekst dan bij het lezen van het 18e-eeuwse origineel (Neerlandistiek, 17 december 2021)
Ook Sara Burgerharts ontsnapping aan de verkrachtingspoging van R. kwam dankzij het hedendaagse Nederlands dichterbij. Noorman noemt R. een ‘womanizer’ in zijn recensie. Zou serieverkrachter niet een betere benaming zijn? Hoe je R.’s gedrag kwalificeert hangt, denk ik, vooral af naar wier stem(men) in Nederlands eerste briefroman je luistert.
Stemmenkoor
Alle romans zijn volgens Mikhail Bakhtin in Discourse of the Novel (1934/1981) veelstemmig. ‘Literaire teksten zijn als een polyfoon koor van stemmen, een lappendeken van citaten uit die taalvormen, waarin sociale en ideologische posities zijn vastgelegd’, zegt Maaike Meijer over Bakhtins theorie in In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie (1996). Sara Burgerhart is een expliciet veelstemmige roman, waarin 24 verschillende personages aan het woord komen die ieder in hun eigen discours hun eigen verhaal vertellen en die in de 175 brieven die ze elkaar schrijven reageren op de vertogen van de andere personen. Dat maakt het relatief gemakkelijk om de ‘sociale en ideologische posities’ in Sara Burgerhart te duiden, maar je moet natuurlijk wel willen luisteren als lezer.
R. is aan het woord in de 91e, 116e, 123e en 150e brief. In de eerste brief waarin hij spreekt, valt meteen op dat hij de behoefte heeft Sara Burgerthart te straffen en klein te krijgen. Hij wil met haar ‘afrekenen’ om haar trots te breken.
Nou, er komt een tijd van afrekenen, trots meisje! ‘Ik neem nooit cadeautjes aan, ik snuif niet.’ zei je! Dat ga ik je betaald zetten. (…) Ik weet al hoe ik met die Saar moet omgaan. Ze is niet bang voor me, maar ik krijg haar wel klein.
Zelfrepresentatie
Noorman belicht slechts de stemmen van R. en Hendrik Edeling en benadrukt het contrast tussen beide mannen. R. is in zijn lezing een womanizer en Edeling een ‘trouwe, deugdzame’ braverik. Hij beperkt zich tot één kant van de zelfrepresentatie van R., die zichzelf een ‘lichtmis’ en ‘een hele kerel’ noemt. Bakhtin muntte in Discourse in the Novel ook de term heteroglossia. Elk romanpersonage spreekt in zijn eigen taal waarin hij onder meer klasse, visie, intentie en emoties uit. Taal is ‘ideologisch verzadigd’, aldus Bakhtin, en weerspiegelt een wereldbeeld.
De persoonlijke taal staat in dialoog met die van de andere personages. Bij R. valt niet alleen op dat zijn taal gewelddadig is als hij over Sara Burgerhart schrijft (in de 150e brief zegt hij dat hij meer angst had moeten gebruiken om haar te ‘overmeesteren’) , hij becommentarieert, negeert en verdraait ook haar woorden. Als zij ‘nee’ zegt, is hij ervan overtuigd dat zij ‘ja’ bedoelt, of in ieder geval zou moeten bedoelen omdat hij zo’n geweldige vent is en bovendien van een hogere klasse, zoals R. steeds benadrukt (‘Ik ben van hoge adel, ik bulk van het geld. Zij is een burgermeisje met een centje op de bank.’)
Luisteren
Heteroglossia veronderstelt het vermogen van de lezer om te luisteren, aldus Valerij Tjupa in het Handbook of living narratology. Net als R. luistert ook Noorman niet naar Sara Burgerhart. Wat Sara Burgerhart schrijft over de aanranding door R. en haar visie op hem laat de recensent volledig buiten beschouwing. Ook het gezichtspunt van de redster van Sara Burgerhart, de dochter van de tuinman, wordt weggelaten.
In de 139e brief wordt Sara Burgerharts weergave van de aanranding integraal geciteerd. Eenmaal binnen op het buiten begint R. Sara Burgerhart te zoenen, tegen haar zin, en wordt haar duidelijk dat hij met haar naar bed wil en bereid is geweld te gebruiken als zij niet meewerkt.
Ik: ‘Ik merk dat ik in uw macht ben. Maar ik doe niet mee met uw boosaardige plannetjes. Ik zal me tot het uiterste verzetten! Ik ga schreeuwen hoor, als u de deur niet openmaakt.’
Hij: ‘Ik doe geen deur open. En schreeuwen helpt je geen zier, niemand hoort je. Kom, schatje, je hebt nu wel genoeg tegengestribbeld. Ik heb zelden zoveel gedoe met mijn schatjes. Je hebt je hersenschim goed verdedigd, dat prijs ik in je. Maar nu moet je je overgeven.’
(…)
Wat voor recht hebt u op mij?
Hij: ‘Het recht van elke lichtmis van stand: alle meisjes die hij in zijn harem wil mag hij hebben. Of zal ik het anders zeggen?’ En daar kwam hij weer op me af! ‘Het recht van de sterke over de zwakke.’
R. zegt tegen Sara Burgerhart dat hij recht op haar heeft. In de originele tekst uit 1782 is R. overigens nog stelliger dan in Oosterhoffs hertaling. Hij noemt haar een ‘ prooi’ (door Oosterhoff vertaald als ‘vogeltje’) en zegt hij niet dat Sara Burgerhart zich ‘moet’ overgeven, maar: ‘nu eisch ik uwe overgave’.
Klaartje, de tuinmansdochter, vertelt dat ze wist wat er met Sara Burgerhart zou gebeuren omdat R. regelmatig vrouwen meeneemt.
Lieve God, dacht ik, daar zal wel weer wat achter zitten! Want mijn heer is een heel slecht mens als het op meisjes aankomt.
Buurvrouw Aaltje bij wie Sara Burgerhart de nacht doorbrengt, noemt R. ‘een beest’.
Hij is zo kwaadaardig, er gebeurt van alles op dat landgoed daar! Maar we moeten onze mond houden, we zijn maar gewone mensen.’
Dat zwijgen is niet alleen klassegebonden, maar ook seksegebonden. Ook Hendrik Ebeling wil niet dat er verder over de poging tot verkrachting wordt gesproken: ‘Wij bedekken alles met een diep stilzwijgen’, schrijft hij aan zijn broer Cornelis.
Sterker
‘Je kunt dus concluderen dat in een roman uit 1782 een mechanisme van macht en misbruik aan de kaak wordt gesteld dat actueel is. Achttiende-eeuwse letterkunde dus die nog steeds urgent is’, schrijft Jos Joosten in #SARABURGERHARTTOO (Neerlandistiek, 10 december 2021). Of Sara Burgerhart ‘sterker uit haar traumatische ervaring gekomen’ is, zoals Joosten beweert, waag ik te betwijfelen. Haar verloofde Hendrik Ebeling legt haar namelijk in de 154e brief het zwijgen op.
“Voor jouw eigen bestwil, lieveling, maken we een diep geheim van de gebeurtenissen. (…) het is beter de boel stil te houden. (…) En wat kunnen we er aan doen? Geloof me: niets. Niets ter wereld. (…) Probeer te vergeten dat er ooit zo’n booswicht bestond.”
Van zwijgen word je niet sterker.
Betje Wolff en Aagje Deken – Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (hertaling Tonnus Oosterhoff). Uitgeverij Kleine Uil, 2021. Paperback € 23,50. ISBN: 9789493170384. Bestelinformatie bij de uitgever.
Jos Joosten zegt
Mooi artikel van Marie-José Klaver. Ik ben het van harte eens met haar vaststelling dat het onjuist is om ‘R.’ te karakteriseren als ‘womanizer’, hoe je het wendt of keert een woord met een positieve connotatie. Dat hij anderzijds ‘serieverkrachter’ is staat niet helemaal vast, maar het citaat (dat ik in mijn eerdere artikel ook aanhaal) waarin de vrouw bij wie Sara Burgerhart overnacht stelt: ‘Hy is zo ondeugent, en daar gaat zo veel om op die Plaats!’ wijst inderdaad sterk in die richting.
Ik denk wel dat Klaver mijn conclusie wat tekort doet. Ik stel inderdaad dat Burgerhart ‘sterker uit haar traumatische ervaring gekomen’ is, maar wél met de belangrijke toevoeging die Klaver weglaat: ‘uiteraard binnen de contemporaine klasseverhoudingen, normen en waarden’. Dat is een flinke nuance die, denk ik, maakt dat we het per saldo zelfs nog meer eens zijn.
Jos Noorman zegt
Dank Marie-José Klaver en Jos Joosten voor jullie reactie. Het woord ‘womanizer’ is inderdaad verkeerd gekozen, dat zie ik nu ook. R. is een aanrander/verkrachter. Ik heb dat niet willen afzwakken, maar heb het verkeerde woord gebruikt om R. te karakteriseren. De citaten zijn overigens willekeurig gekozen met als enige doel het verschil in spreekstijl te illustreren.