Ik was ooit op een feestje bij mijn vriend W. Ook aanwezig was onze gemeenschappelijke vriend J. Die laatste gaf W. een kado (het was immers diens verjaardag). Het bleek om een boek te gaan, dat W. gretig begon door te bladeren. Daardoor viel er een ansichtkaart uit het boek op de grond. W. raapte hem op, las de achterkant, en keek hij toen stomverbaasd en eerlijk gezegd een beetje angstig op. “Deze kaart”, zo zei hij, “heb ik geschreven.” Nu werden wij ook angstig. J. bezwoer ons dat hij het boek die middag in een boekhandel had gekocht. In wat voor postmoderne goocheltruc waren we beland?!
Gelukkig was W.’s moeder paraat om de zaak op te helderen. De kaart was geadresseerd aan W.’s oma. Die was een paar maanden daarvoor overleden. Een deel van haar boeken was, zonder ze verder in te zien, naar de plaatselijke tweedehandsboekhandel gegaan. Daar had vriend J. een van haar boeken gekocht. Een boek waar als bladwijzer nog een kaart van haar kleinzoon in was meegekomen. Of er ook in andere boeken kaarten hadden gezeten, zijn we nooit te weten gekomen.
Mijn boek, jouw boek
Dit verhaal is, samen met de keer dat ik een Spaanse ex-vriendin tegenkwam in de rij voor de douane op het vliegveld van Osaka, het toevalligste dat ik ken. Dat J. precies dát boek uitkoos. Onwaarschijnlijk. Ik moest laatst denken aan dit verhaal, omdat ik in mijn eigen bibliotheek kort achter elkaar drie toevalligheden tegenkwam. Een stuk minder bizar, maar toch mooie voorbeelden van hoe klein de wereld is.
Alledrie de toevalligheden kwamen uit mijn collectie taal- en taaladviesboeken. Die zijn deels gericht op een vrij specifiek publiek. Dat er dan bepaalde relaties in te vinden zijn, is misschien niet zo heel gek. Immers, mensen die één van de titels kopen, kopen misschien ook een ander. Bewijs voor deze aanname kwam ik tegen in mijn exemplaar van Geschiedenis van de Nederlandse Taalkunde (1977, gratis online hier). Daarin stond namelijk de volgende ex libris:
Ik had er nooit veel tijd aan besteed, maar nu bekeek ik de naam eens wat beter. C.G.L. Apeldoorn stond er volgens mij. Waar kende ik die naam toch van… Opeens wist ik het. Apeldoorn was, samen met S. Pot, de schrijver van een van de taaladviesboeken in mijn database: het Prisma stijlboek Twijfelgevallen van het Nederlands. Handleiding voor verzorgd taalgebruik (1983). Dit boekje is een klassiek taaladviesboek: een alfabetisch geordende lijst met allerlei gevallen van bezwaarlijke variatie, van aalmoezenier tot zwak werkwoord. Blijkbaar had Apeldoorn zich ook ooit geïnteresseerd in de taalkundige geschiedenis. Hoe ik aan het boek ben gekomen is me ontschoten. Misschien heb ik het tweedehands ergens besteld.
School
Een volgend toeval kwam aan het licht naar aanleiding van de review van een van mijn artikelen. Ik citeerde daarin ene B.C. Damsteegt, die een zeer succesvol tweedelig taaladviesboek getiteld ‘In de doolhof van het Nederlands’ had geschreven (10 edities!). Ik had, zoals gebruikelijk is bij initialen, de eerste naam voluit geschreven, en de tweede als initiaal gelaten. Boudewijn C. werd het daardoor. Een van de reviewers wees er echter op, dat Damsteegt zelf dit nooit schreef, maar dat het B. Kees moest zijn. Prima, dacht ik, als alle commentaren zo zijn komen we er wel doorheen. Maar ik was toch wel benieuwd geraakt naar deze man. Toen ik over hem las, kwam ik erachter dat hij, naast docent aan de Universiteit Leiden, ook middelbareschooldocent was geweest. Op de middelbare school waar ik op had gezeten: het Gymnasium Haganum in Den Haag. Wel decennia voor ik er ooit rondliep, maar toch.l.
Vijanden van de taal
Het laatste geval is misschien wel het mooiste. Ik was wat aan het lezen in het invloedrijke maar zeer complexe Norms of Language van Renate Bartsch (1987), toen daar onderstaand papiertje uitviel. Ik weet niet eens hoe je het precies noemt, het is een soort carbon copy, of een doorslagje. Maar de naam is duidelijk leesbaar: John Honey.
Nu komt de achternaam Honey niet zo héél veel voor, hoewel ik hier een aantal van ongeveer 2.500 vind (het jaartal van deze telling is helaas onduidelijk). Maar het geval wil dat er een John Honey is die een rol speelt in taalnormdebatten. Deze John Honey is de schrijver van een aantal boeken over taal. In een van die boeken, Language is Power (1997), poneert hij niet alleen allerlei volstrekt ongefundeerde meningen over taal, hij trekt ook op een werkelijk ongekende manier van leer tegen een hele trits taalkundigen. Die zouden namelijk, volgens hem, tegen onderwijs in het Standaardengels zijn, om de massa’s klein en dom te houden te houden. Deze positie is door een van de aangevallen taalkundigen, Peter Trudgill, dan weer ‘weerlegd’ in wat makkelijk de vileinste recensie is die ik ooit heb gelezen. Ze is hier volledig te lezen, ik citeer één zin, waarin Trudgill aankondigt een voorbeeld te geven, dat voor hem symbool staat voor de “ad hominem tone of the supercilious, hostile, unscholarly, paranoid, linguists-as-conspirators writing typical of this book”. Nou, steek die maar in je zak. Honey antwoordde weer, andere taalkundigen bemoeiden zich er ook mee, het was een flinke rel. Enfin, er is wel meer over te lezen op internet.
Ik denk dat mijn exemplaar van Bartsch in het bezit van Honey is geweest. Ik heb het via een Engelse boekwinkel tweedehands besteld: het zou kunnen. Het is boeiend om te zien dat hij veel in het boek geschreven heeft. Allerlei zinnen zijn onderstreept, er staan allerlei aantekeningen bij. In de historische letterkunde kunnen zulke gebruikssporen een bron van informatie zijn. Vast interessant voor wie onderzoek zou doen naar Honey. Ik ga het niet doen, maar ik vind het toch aardig om zo’n kort lijntje te hebben met zo’n (in mijn kringen) notoir figuur. Je hebt niks aan dit soort toevalligheden, maar ze maken het leven wel een stukje leuker. En ze geven me een prettig gevoel van verbondenheid.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Marten van der Meulen.
Laat een reactie achter