Interessant: een nummer van het prestigieuze International Journal of the Sociology of Language dat grotendeels gevuld is door neerlandici (die vaak een band hebben met de Freie Universität Berlin). En dan gaat het niet eens specifiek over het Nederlands: in plaats daarvan wordt een nieuw analytisch concept geïntroduceerd: Taalmaken, Language Making.
Dat talen lastige begrippen zijn voor de wetenschap, weten we allang. In de omgangstaal praten we over ‘het Nederlands’ of ‘het Duits’ alsof dat duidelijk afgebakende eenheden zijn, die je bijvoorbeeld kunt tellen (ik spreek vier talen, jij spreekt er twee) en die we desgevraagd in de werkelijkheid kunnen aanwijzen. Maar in die werkelijkheid zijn er geen objecten die we talen kunnen maken. Wat bestaat is dat mensen met elkaar praten en elkaar dan meer of minder goed begrijpen. Als Anne en Chris elkaar systematisch goed begrijpen, kun je zeggen dat ze dezelfde taal spreken, maar misschien begrijpt Anne Bernie niet, terwijl Bernie Chris wel verstaat. Mensen in de grensstreek verstaan mensen best aan de andere kant van de grens – spreken ze dan ‘dezelfde taal’?
Die afbakening van de ingewikkelde werkelijkheid in talen is een politieke daad. Dat wij Nederlands spreken en niet Duits, komt doordat wij ons als anders beschouwen en grenzen hebben getrokken om dat te bevestigen. Daarover zijn de meeste taalkundigen het vermoedelijk wel eens.
Maar wat er ontbreekt aan dat beeld: het feit dat mensen die talen wel degelijk menen te kunnen onderscheiden, heeft óók invloed op de werkelijkheid. Mensen zijn er voortdurend mee bezig: je leert een nieuwe taal, je beschouwt iemand die een andere taal spreekt als minderwaardig of juist als superieur, je probeert een tekst te vertalen in een andere taal. En dat werkt allemaal, op de een of andere manier, in de werkelijkheid. Het is misschien een fictie, maar wel een nuttige fictie. Het begrip taalmaken brengt in kaart hoe dat tot stand komt, niet alleen voor talen overigens, maar ook voor dialecten of andere variëteiten. En ook bijvoorbeeld voor een begrip als ‘goed Nederlands’ – iets dat alleen maar bestaat in de werkelijkheid bij gratie van het feit dat mensen denken dat het bestaat.
Taalmaken is dus een nuttig concept en in het nummer passen verschillende auteurs het toe op een aantal verschillende situaties: de manier waarop taalkundigen hun onderzoeksmateriaal afbakenen en zo dus, bewust of onbewust, taalverschillen maken, bijvoorbeeld, of de manier waarop sprekers van creooltalen hun ‘eigen’ taal afbakenen, of de manier waarop docenten op school dat doen. Er worden ideologieën gemaakt, en die ideologieën vormen de werkelijkheid.
Het lijkt mij een nuttig concept, dat taalmaken. Ik ben al heel lang geïnteresseerd in wat je als een extreme vorm kunt zien daarvan: de activiteit van makers van kunstmatige talen. Wat doen die eigenlijk? En wat bepaalt precies de grenzen van wat zij hebben gemaakt? Als iemand een woordenlijst maakt, verander ik de taal dan als ik wat nieuwe woorden gebruik? Maar het lijkt me ook nuttig voor een analyse van de discussie over regionale in Nederland: hoe bepalen mensen precies dat ze een aparte taal spreken als ze Fries spreken? En hoeveel Nederlands menen ze dan in dat Fries te mogen mengen zonder ineens geen Fries meer te spreken?
Hoe werkt die illusie eigenlijk dat talen dingen zijn?
Laat een reactie achter