Proeve van vertaling in het Nederlands van de Jiddische editie van de ‘Historie van Floris ende Blancefloer’
Door Rein van der Kluit
Universiteitsbibliotheek Praag, L III E 11
INLEIDING
1. Tekst en vindplaats
Van het bekende middeleeuwse liefdesgedicht Floire et Blancefloer is ook een Jiddische vertaling in proza verschenen met als titel Flere Blankeflere. Het Jiddisch is een (Germaanse) taal die nog door Joden vooral in de VS, Antwerpen en Israël wordt gesproken. De taal is gebaseerd op middeleeuwse Duitse dialecten. Het Jiddisch wordt in Hebreeuwse letters geschreven. Van deze Jiddische druk van Floris ende Blancefloer is slechts één exemplaar bekend, dat zich bevindt in de Universiteitsbibliotheek van Praag (1). De tekst omvat 20 bladzijden die niet genummerd zijn. In totaal gaat het om 673 regels tekst. Omdat een titelblad ontbreekt, is het exacte jaartal van publicatie niet bekend. Ook de naam van de auteur is onvermeld gebleven.
Zoals gezegd, gaat het om een prozatekst, die waarschijnlijk bedoeld was om zelf te lezen. Alleen al de laatste zin van het verhaal wijst daarop: ‘aber was die zwai geschehen is … das kan men nicht beschreiben weilen mir nicht der-bei seinen gewesen’. (‘Maar wat er met die twee gebeurd is … kan ik niet beschrijven, omdat ik er niet bij geweest ben’). Maar ook eerder valt te lezen: ‘Nu willen we Blankeflere in de toren laten met haar zorgen en ook schrijven over de koning en koningin van China’… etc (3r). Dit wil echter niet zeggen dat de tekst ook niet gebruikt kon worden om voor te lezen.
2. Datering
In 1976 heeft Dr. Theresia Friderichs over deze volkstalige editie een belangwekkend artikel geschreven onder de titel: ‘Zu Flere Blankeflere’ (2). Zij reikt twee argumenten aan waarom deze Jiddische editie moet stammen uit de tweede helft van de 18e eeuw. In de eerste plaats door het gebruik van de (Hebreeuwse) letters (he) en ע (ajin) en in de tweede plaats omdat er in die periode een sterke belangstelling bestond voor China (de auteur verplaatst het verhaal naar dat land; zie verder onder 4). Die belangstelling bestond toen ook in Joodse/Jiddische kringen. Een bekend boek uit die tijd was Kenis der Jehudism fun Coschin geschikt dorech Mosseh Pereyra de Paiva (Kennis van het Jodendom van Cochin, bezorgd door Mosseh Pereyra de Paiva). De schrijver was een Amsterdamse Joodse koopman, die vertelt van zijn reis in 1685 naar India. (3) Dit boek is meermalen herdrukt, wat de belangstelling in Joodse kringen voor het verre oosten lijkt te bevestigen, waarschijnlijk mede omdat er in het verre oosten ook Joodse gemeenschappen gevestigd waren (Cochin (India)) en ook in Kaifeng (China)). En er was in de 18e eeuw een flinke Joodse gemeenschap in Amsterdam, zowel een sefardische (afkomstig van het Iberisch schiereiland) als een asjkenazische (voornamelijk afkomstig uit Oost-Europa). Meer in het algemeen bestond er in de Nederlanden een levendige belangstelling voor het verre oosten. De handelsactiviteiten van bijvoorbeeld de VOC waren daaraan vast niet vreemd. In dit verband zij bijvoorbeeld gewezen op de populariteit in ons land van Chinees aardewerk en Chine de commande in die tijd. Maar ook Japanse kamerschermen en gewaden genoten de nodige belangstelling.
3. Welke bron?
De belangrijkste stelling in het genoemde artikel van Friderichs is dat de Jiddische versie is gebaseerd op een Nederlandse prozaversie, en wel het Nederlands Volksboek dat sedert 1642 vele malen werd herdrukt en juist in de 18e eeuw heel wat herdrukken beleefde. Dat volksboek zou teruggaan op de eerste bekende prozavertaling in het Nederlands van Floris ende Blancefloer, die in 1517 druk verscheen bij de Antwerpse drukkerij van Jan van Doesborch. Deze editie is slechts fragmentarisch bewaard gebleven (4) Door de vele herdrukken na 1642 was de prozavertelling derhalve redelijk wijd verbreid en bekend. Door een grondige tekstvergelijking komt Friderichs tot de slotsom dat deze editie van het volksboek voor de Jiddische vertaling gebruikt moet zijn. Ze gebruikte daartoe de editie van 1642 van het volksboek (uitgave Ot Barentsz Smient, verschenen in Amsterdam), hetgeen zij verantwoord achtte omdat de latere drukken uit de 18e eeuw inhoudelijk niet wezenlijk afwijken. (5)
4. Opmerkelijke verschillen
Wanneer men het oorspronkelijke 13e-eeuwse verhaal vergelijkt met de 18e-eeuwse Jiddische versie, dan vallen een paar zaken op.
In de eerste plaats verplaatst de anonieme auteur het verhaal van Spanje naar China. Dat wordt in de eerste zin al duidelijk neergezet: ‘Es war ain kenig ous Hine…’ (‘Er was een koning uit China …’). Hiermee werd het ook ‘gemakkelijker’ om alle elementen die verwijzen naar het christendom, te kunnen weglaten. Want dat is het tweede opmerkelijke verschil. In het oorspronkelijke verhaal is sprake van een christen slavin (de moeder van Blankeflere) en eindigt het verhaal in een ‘happy end’ waarbij Floris als niet-christen (en met hem het hele land) overgaat tot het christendom en gedoopt wordt. In de Jiddische versie komt geen enkele verwijzing naar het christendom voor. Slechts in het begin (r. 23) wordt een ‘haidische frau’ geïntroduceerd als min voor Flere en Blankeflere. ‘Heidens’ moet in deze context worden gelezen als ‘niet-christen’.
Maar er is nog een opmerkelijk verschil. De boodschap die ten grondslag ligt aan het verhaal van Floris ende Blancefloer is die van ‘amor omnia vincit’, de liefde die uiteindelijk alles overwint. Maar in de oorspronkelijke versie overbrugt de liefde niet alleen de sociale standsverschillen, maar ook de tegenstelling christen-niet-christen. Dat het gaat om de grote liefde die twee mensen voor elkaar voelen, is ook in de Jiddische versie wel duidelijk. De tegenstelling christen-niet-christen komt in de Jiddische editie niet aan de orde. Een ander verschil met de oorspronkelijke versie is dat het in de Jiddische editie de liefde is die het standsverschil tussen prins Flere en Blankeflere als dochter van een slavin laat verdwijnen.(6) Een kenmerkende zin in het Jiddische verhaal luidt: ‘du bist wohl wert dich ouf hechere dames zu ferlegen’ (‘Jij bent het zeker waard je toe te leggen op dames van hogere komaf’).
Twee passages mogen dit verduidelijken. De koningin zegt tegen Floris, nadat ze hem verteld heeft dat Blankeflere niet in het speciaal aangelegde graf is neergelegd:
’beweilen du dich sehr ferlibt host ouf aine welche in sehr nidern un gemain stand geboren ist.’) (’omdat je verliefd was op iemand die van zeer lage en gewone komaf is’)
Verderop zegt ook de koning tegen Floris: ‘ich wil dir ain schene prinzesin fun hohen edlen geschlecht di’ mit ehren di kron tragen mege’ (ik wil voor jou een mooie prinses van een hoog adellijk geslacht die de kroon met ere moge dragen’).
5. De vertaling
Voor de vertaling is met diens instemming dankbaar gebruik gemaakt van de transcriptie van Prof. Dr. Simon Neuberg (Universiteit Trier) (7).
In de vertaling ben ik zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijk tekst gebleven. Dat levert niet het mooiste Nederlands op, maar op deze wijze kan de lezer zich beter een beeld vormen van wat er in de oorspronkelijke Jiddische tekst gestaan heeft. Wanneer overduidelijk een personage sprekend wordt ingevoerd, is de tekst tussen aanhalingstekens geplaatst. Dat geldt ook voor de momenten waarop de verteller van de ‘schène historie’ zich tot de lezer/toehoorder wendt. Nu eens maakt de verteller gebruik van de verleden tijd als werkwoordsvorm, dan weer de tegenwoordige tijd. Soms worden deze werkwoordsvormen zelfs binnen één zin afwisselend gebruikt. Op uitdrukkelijk advies van één mijn medelezers heb ik dit gebruik van de werkwoordsvormen in de vertaling gehandhaafd.
6. Reacties
Voor reacties en suggesties voor verbeteringen in de vertaling houd ik mij aanbevolen.
Middelburg 2021
Rein van der Kluit
rjvanderkluit@kpnplanet.nl
Noten
(1) Universiteitsbibliotheek Praag, L III E 11
(2) Theresia Friderichs: ‘Zu Flere Blankeflere’. In: Trierer Beiträge, Fragen des älteren Jiddisch (1977), uitg. H.J. Müller/W.Röll 1977.
(3) O.a. Friderichs a.w., p. 70, noot 12.
(4) Friderichs a.w., p. 70, noot 14.
(5) Friderichs a.w., p. 71.
(6) Zie ook Friderichs a.w., p. 70.
(7) Floire et Blancheflor en Europe: Anthologie, ed. Sofia Lodén et Vanessa Obry, Grenoble (2022? Nog niet verschenen)
Voor wie meer wil lezen en weten:
– Dr. Elisabeth de Bruijn, Verhalende verzamelingen, diss. Universiteit van Antwerpen 2013.
– Katrien Depecker, Floris ende Blancefloer, Het Middelnederlandse verhaal en de gedrukte historie, afstudeerscriptie 2008. (opvraagbaar bij rjvanderkluit@kpnplanet.nl)
– Ellen Dekker, De ontstaansgeschiedenis van de prozaroman Floris ende Blanchefleur, MA scriptie Leiden 2016. (opvraagbaar bij rjvanderkluit@kpnplanet.nl)
– Ingrid Biesheuvel, Floris en Blancefloer, Querido 2001.
– Jozef Janssens e.a., Floris ende Blancefloer, Liefde in het graafschap Vlaanderen van de dertiende eeuw, Davidsfonds Uitgeverij 2015.
– Bezoek ook eens: Tapijt van Assenede
VERTALING
FLERE BLANKEFLERE, de Jiddische versie van Floris en Blancefloer (18e eeuw)
[1r] Een wonderschone geschiedenis van Flere en Blankeflere
Er was (eens) een Chinese koning die een grote oorlog met een andere koning voerde. Die oorlog duurde zeer lang. Hij belegerde langdurig de residentie die hij met geweld veroverde en de koning ervan bracht hij om het leven. Maar de koningin ervan voerde hij mee naar zijn land, naar China. Hoewel zijn leger buit en roofgoederen gemaakt had en die naar hun koning gebracht had, verlangde hij niets daarvan voor eigen genoegen, maar verdeelde hij alles onder zijn soldaten. De koningin beviel hem zeer; hij nam haar tot vrouw. Zij had ook een vrouw meegenomen, die haar zeer trouw was en haar bij alle overwegingen en zorg met goede raad bijstond. De vrouw moest altijd bij haar in haar verblijf zijn. Ze was ook bij het gehele hof geliefd en sprak vele talen en stond bij ieder in hoog aanzien.
De koningin bemerkte echter dat de vrouw zwanger was. Toen vroeg de koningin hoe lang zij al zwanger was. Zij antwoordde: ‘Zeven maanden.’ Toen zei de koningin: ‘Dat komt precies overeen met het moment waarop ik zwanger ben geworden.’ Toen kwam het ogenblik dat de koningin in het kraambed geraakte en zij kreeg een prins(je). Zij noemde hem Flores. Op dezelfde dag geraakte ook de vrouw in het kraambed en zij kreeg een dochter. Ze noemde haar Blankeflere. De koning was zeer verheugd omdat zij een jonge prins ter wereld had gebracht. In het kasteel bevond zich een heidense vrouw die een goede min was. De koning gaf de prins over aan deze vrouw. De vrouw gaf ook haar dochter aan deze min. Deze houdt erg van de beide kinderen [1v] en zorgt goed voor ze.
Ze worden gezamenlijk grootgebracht. Als de kinderen vijf jaar zijn geworden, houden ze zoveel van elkaar dat zij geen kwartier zonder elkaar kunnen. Als ze zeven jaar zijn geworden kan men geen onderscheid tussen hen maken (kan men ze niet uit elkaar houden). Ze zien eruit als een tweeling. Ze worden in het hele land gewaardeerd. Toen de jonge prins de jaren des onderscheids bereikte, zei de koning: ’hij moet gaan studeren’. Hij stelde een grote (befaamde) leraar ter beschikking om hem allerlei talen en gewoonten bij te brengen. Toen zei de prins: ‘Ik heb geen zin om te gaan leren als Blankeflere niet ook aan mijn school gaat studeren.’ De vader stond het toe. De twee kinderen gingen vlijtig naar school en in korte tijd begrijpen ze alles,als ook allerlei talen. Ze hebben elkaar soms brieven geschreven die niemand kon begrijpen. Ze waren in grote liefde (voor elkaar) opgegroeid. De koning bemerkte dat en zei tegen zijn koningin: ‘Ik heb zorg dat de liefde van onze zoon eeuwig is. Ik zou de twee kinderen graag van elkaar willen scheiden. Het is naar mijn idee het beste Blankeflere om het leven te brengen zodat onze zoon met een prinses van hoge geboorte kan huwen.’ De koningin sprak: ‘Zonder reden kan men haar niet doden. Ook zou het de prins zodanig ter harte gaan dat hij zichzelf om het leven zou kunnen brengen.’ Ze regelen dat de schoolmeester bezwaar uit dat hij de beide kinderen niet kon onderwijzen; hij wil het meisje houden maar de prins moet naar een hogere school. De koning stuurt de prins naar Monterk om daar naar school te gaan. Misschien verdween Blankeflere zo uit beeld. De prins dacht dat hij Blankeflere mee kon nemen naar Monterk. De koning, zijn vader, zei: ‘Zij moet bij haar moeder thuisblijven omdat ze ziek is.’ Als ze weer gezond wordt, wil hij Blankeflere ook naar Monterk sturen. De prins was erg ontsteld en ging met zijn vader, de koning, naar Blankeflere en nam afscheid. Hij omhelst haar en kust haar teder voor zijn vaders ogen. Hij zei: ‘Mijn Blankeflere, mijn vreugde, mijn vrolijkste dag, Ze troost voor mijn hart, mijn lief bloed, je vervult me met zorg en je veroorzaakt bij mij groot verdriet. [2r] Jij, spiegel van mijn leven, ik hoop je liefelijke gestalte nog weer terug te zien.’ Toen Flores afscheid genomen had en de koning dat alles had aangehoord, beviel hem dat allemaal niet goed. Hierna reisde de prins af naar Monterk; hij gaf hem voor onderweg eerlijke metgezellen mee, ook een groot geldbedrag als ook zeer veel juwelen.
Toen hij aankwam werd hij met de hoogste eer ontvangen door de hertog en hertogin ter plaatse. Ook van de koning kreeg hij een prachtig logement. De prins ging daar nu vlijtig naar school. Daar waren ook veel adellijke jonkvrouwen. Maar dat alles kon hij niet waarderen. Want wanneer hij slechts dacht aan zijn liefste Blankeflere, dan doet hem dat diep zuchten en brengt hem veel verdriet.
Toen twee weken voorbij waren dat men Blankeflere niet daarheen had gestuurd, werd hij van boosheid, verdriet en zorg vervuld. Hij dacht dat zij gestorven was. Hij kon niet eten en drinken, noch slapen. Hij werd ernstig (lett.: gevaarlijk) ziek. Zijn kamerdienaar schrijft het aan zijn vader de koning. Toen de vader dit slechte bericht ontving, zei de koning tot zijn gemalin: ‘Ik weet geen raad met onze zoon. Hij heeft die Blankeflere zo lief, dat moet wel komen door tovenarij. Wat ik heb gezien en gehoord toen hij afscheid van mij nam, dat gaat me niet uit mijn gedachten. Mijn beste idee dat ik iemand naar haar stuur en haar laat vermoorden. Zo moet hij haar wel vergeten.’ De koningin sprak: ‘Mijn heer gemaal, geen denken aan dat Blankeflere onze zoon betoverd heeft. Het is een innerlijke liefde van jongsaf aan aangeboren, en die zij al in hun jeugd deelden. Sedert het moment van zijn vertrek heeft zij nooit meer een vrolijk humeur. Zij brengt de hele tijd door met veel zorgen en zuchten. Zij kan eten noch drinken. Welnu, mijn liefste gemaal, hoe zouden wij de moord tegenover haar moeder kunnen verantwoorden door zo’n onschuldig iemand te doden.’ De koningin getroostte zich grote moeite haar leven te sparen. Zij zei: ‘Weledele echtgenoot, het zou een grote zonde zijn om zonder reden zulk jong bloed om het leven te brengen. Het zou veel beter zijn haar weg te sturen naar een ver land en haar daar als slavin te verkopen.’
[2v] Dit advies bevalt de koning zeer. Hij laat meteen twee kooplieden halen en (be)sprak, omdat zij hoe dan ook besloten hadden naar de stad Nikwan te reizen, een grote stad in China, dat zij het meisje Blankeflere met zich mee zouden nemen om haar aldaar te verkopen, zodat zij nooit meer terug zou kunnen komen. En zo gebeurde het ook. Zij gingen meteen met haar daarheen. De twee kooplieden namen, met Blankeflere, afscheid van de koning en de koningin. Ze gaan aan boord van een schip en kwamen veilig in Nikwan aan. Daar waren te zelfder tijd veel grote en machtige kooplieden die begeren het meisje Blankeflere te kopen. Zij gaven voor haar een (geld)schat en wel zestig pond goud en honderd pond zilver, honderd rode mantels en honderd goede paarden, honderd stuks scharlaken, driehonderd vogels en een kostbare gouden beker zonder weerga.
Deze enorme beker heeft Belkones gemaakt. Deze heeft op de beker weergegeven hoe de zoon van de koning van Truni koningin Helena zonder aarzeling heeft verleid en hoe haar echtgenoot hem in grote (hoogste) woede achtervolgd heeft tot bij een stad. Daar verzamelt hij veel (lett.: groot) volk om de stad te belegeren; ook hoe ze de stadsmuren tot de grond toe kapot geschoten hebben en de stad stormenderhand ingenomen hebben; ook hoe ze zich in de stad dapper geweerd hebben.
Dit alles staat op de beker. Op het deksel van de beker staat een levensechte vogel. In zijn klauwen heeft hij twee robijnen die een duistere kamer wel kunnen verlichten.
Als nu de kooplieden Blankeflere daadwerkelijk gekocht hebben, zijn ze met haar naar Babylonië gereisd. Daar hebben ze haar bij de sultan ten verkoop aangeboden. Zij was de sultan zeer bekoorlijk. Ze was hem heel goed bevallen en hij gaf voor haar tienmaal zoveel goud als haar gewicht. De kooplieden waren zeer tevreden en vertrokken van daar in alle vrede. De sultan merkt haar kleding op en ziet aan haar schoonheid dat ze wel uit een adellijk geslacht voortgekomen moet zijn. Het was zijn (oude) gewoonte dat hij ieder jaar een nieuwe vrouw nam. De vorige (oude) liet hij wegsturen [3r] naar verre landen.
Maar hij beloofde Blankeflere haar te behouden en zijn hele leven geen andere (vrouw) meer te nemen. Hij liet haar brengen naar de jonkvrouwentoren. Daar wordt zij beziggehouden (vermaakt) door vijfentwintig jonkvrouwen en zij wordt met alle eer en respect bejegend. Zij brengen haar allerlei gewoonten en conversatie bij en troosten haar dat ze spoedig koningin zou zijn en het hele koninkrijk zou regeren. Dat alles raakt haar niet, want ze bevindt zich in zo’n ver vreemd land. Ze begint jammerlijk te klagen en te treuren. Ze zegt bij zichzelf: ‘Mijn allerliefste Flores, wie heeft ons zo van elkaar gescheiden? Nooit zal ik je vergeten. Ik weet wel dat je om mij evenveel verdriet hebt als ik om jou. Je hebt me zo lief als ik jou liefheb. Degenen die ons van elkaar gescheiden hebben, moeten zelf een smadelijke dood sterven. Geen dag zal ik meer een vrolijk gemoed hebben tot ik weer bij mijn lieve schat ben.’
Nu willen we Blankeflere in de toren laten met haar zorgen en ook schrijven over de koning en koningin van China en hoe de kooplieden teruggekomen zijn en de koning de (geld)schat hebben gebracht die ze voor Blankeflere ontvangen hadden.
De koning was zeer verheugd. De koningin echter was zeer ontsteld en bedroefd. Ze zei tegen de koning: ‘Weledele heer, we hebben behoefte aan goede raad wat we moeten doen wanneer onze zoon naar huis komt. Die goede raad is hoognodig: wat moeten we doen wanneer onze zoon thuiskomt, want het is te duchten dat hij zich uit groot verdriet zal doden.’ De koning zei: ‘Ik heb al een list bedacht.’ De koning laat een kostbare grafsteen (grafkist) maken van koraal met mooi gesteente en andere versiersels. Hij laat een afbeelding maken, sprekend Blankeflere met een kroon op haar hoofd en ook een robijn die bij nacht oplicht alsof het overdag is. Sinds mensenheugenis was er geen grafsteen (grafkist) zo fraai gemaakt. De koning gebood iedereen op straffe van een lijfstraf, niets anders te zeggen dan dat Blankeflere gestorven was.
Ondertussen schrijft de koning [3v] aan zijn zoon dat hij thuis moet komen. Flores was vol vreugde en heel vrolijk. Hij gaat vlug op reis en kwam veilig en wel naar huis. Vader en moeder zijn eveneens blij wegens zijn (aan)komst. Zij organiseren allerlei feestelijkheden. Als hij echter vraagt naar zijn allerliefste Blankeflere, zegt ieder dat zij gestorven was. Hij ging naar haar moeder om te vragen wat er gebeurd was. Zij rouwklaagt ook om haar kind en zegt dat ze gestorven is. Flores schrok zeer en valt in onmacht ter aarde. Men was druk in de weer hem te hulp te komen (redden). Toen hij weer tot zichzelf kwam, begint hij jammerlijk te klagen. Hij sprak: ‘Er is niemand ter wereld die onze liefde kan blussen. Ik ben de ongelukkigste op aarde. Ik had eerder mijn have en goed en ook mijn hele rijkdom verloren, als ik maar mijn Blankeflere in leven had kunnen houden. Nu moet ik mijn hart met bloedige tranen/tranen van bloed afwissen omdat mijn waardevolle bloem ter aarde is gevallen. Ze wordt ongelukkigerwijs nu de wormen tot spijs.’ Hij ging snel naar de grafsteen waaronder zij lag en diep verdrietig (letterlijk: allerhoogste verdriet) gaat hij op het graf liggen en zegt: ‘Mijn Blankeflere, hoe heb je me zo verlaten? We waren op hetzelfde tijdstip geboren en gezamenlijk grootgebracht, we horen dus ook nu bij elkaar te zijn. Nu heb je me alleen gelaten. Ach, jij bittere dood, waarom wacht je zo lang en breng je me niet naar mijn liefste?’
Toen Flores deze woorden voltooid had, stond hij op van het graf, en nam een gouden vork uit zijn foedraal en sprak: ‘Deze vork heeft mijn allerliefste Blankeflere meegegeven voor onderweg toen we van elkaar gescheiden werden opdat ik haar niet vergeten zou. Dit was mijn enige troost tijdens mijn afwezigheid.’ Na dit gezegd te hebben nam hij de vork en wilde zich meteen in het hart steken. Hierop kwam zijn moeder, de koningin, snel aangerend en maakte zij hem met alle geweld de vork afhandig. En zij sprak: ‘Lief kind, hoe ben je zo in de war door je liefde voor Blankeflere, dat je jezelf eigenlijk wilt doden? En wanneer je reeds een einde wilt maken aan je jonge leven, kun je toch niet samen met haar genieten van een tuin (samen met haar in het paradijs zijn?). [4r] Kom tot rust, kalmeer; ik ken een grote geheime kunst om een dode weer levend te maken.’ Hierna ging de koningin naar de koning en smeekte om een gunst. Ze zegt: ‘Zie, zie, hier heb ik de vork waarmee hij zichzelf van het leven had willen beroven. Als ik die niet uit zijn handen had genomen, dan was het spoedig met hem gedaan. Het zou zowel hem als ook voor ons hele koninkrijk tot de grootste schande en spot geweest zijn. Ook zou het in alle landen een groot schandaal zijn. Daarom, mijn heer de koning, neem een besluit wat het best met ons kind gedaan zou moeten worden.’
De koning hoeft niet lang na te denken en stond toe dat men hem de waarheid zou vertellen, dat Blankeflere toch nog in leven was. Verheugd ging zij snel naar haar zoon Flores. Ze nam hem apart en sprak: ‘Lief kind, hou op met wenen. Ik zal je de waarheid onthullen: je liefste Blankeflere is niet in haar graf. Het is slechts aangelegd om je uit je verliefde gedachten te halen.’ Ze bracht hem erheen en liet het graf openen en sprak: ‘Dit is met alle inzet aangelegd tijdens je afwezigheid, omdat je verliefd was op iemand die van zeer lage en gewone komaf is. Jij bent het zeer zeker waard je toe te leggen op dames van hogere komaf. Je vader had haar graag van deze wereld laten verdwijnen, maar ik heb haar leven kunnen behouden en dit graf laten maken opdat je de liefde voor haar zou vergeten. Hierop hebben we besloten haar uit je gezichtsveld te brengen. Zo heeft men haar door toedoen van twee kooplieden naar verre en vreemde landen gestuurd. Men heeft een grote schat/som gelds voor haar gekregen.’
Zodra Flores dit van zijn moeder gehoord had, ging hij naar zijn vader, de koning, en vroeg om een gunst: dat hij hem de vrijheid zou laten de wereld in te trekken om zijn allerliefste te zoeken, ‘omdat ik mijn leven lang geen rust kan hebben tot ik haar gevonden mocht hebben.’ De koning was zeer ontsteld over deze woorden. Hij vervloekte de dag waarop men Blankeflere verkocht had. Hij wilde tienmaal zoveel voor haar teruggeven als hij haar terug kon krijgen. Aanvankelijk sprak de koning: ‘Mijn lieve zoon, blijf bij ons. [4v] Ik wil voor jou een mooie prinses van een hoog adellijk geslacht die de kroon met ere moge dragen.’ Toen zei Flores: ‘Liefste vader, ik kan dat bezwaarlijk doen. Er leeft niemand op deze wereld die ik meer lief heb dan Blankeflere. Daarom ware mijn beleefd verzoek in te willigen en gun mij een harmonieus afscheid opdat ik haar kan zoeken en het leven van mijn hart kan behouden.’ De koning zei: ‘Omdat het niet anders kan zijn, sta ik je de reis toe. Naar wat je wilt geef ik je ook alles mee wat je nodig hebt aan kleding, paard en knecht en ook veel geld en overige benodigdheden.’ Hierop bedankte hij zijn vader en zei: ‘Ik denk dat het het beste is als ik me verkleed in koopmanskleren, omdat zij ook door kooplieden verkocht is. Misschien kan ik haar terugkopen.’
De vader gaf hem twaalf muilezels mee. Drie daarvan waren beladen met allerlei voedsel; drie andere met zilveren munten en gouden juwelen, drie andere met allerlei fluwelen en zijden koopwaar, de laatste drie met sabelbont(?) en onbewerkte goederen en ook veel goede (nuttige) voorwerpen/gebruiksvoorwerpen. Hij gaf hem ook twaalf lakeien en stalknechten mee en twee kamerdienaren, zeer verstandige heren. En ook de twee kooplieden die Blankeflere verkocht hadden, omdat ze over betere informatie en inlichtingen beschikten waar zij verkocht was om haar daar te kunnen zoeken. Hij zei tegen de vader: ‘Ook al moest ik honderdmaal zoveel geven als men voor haar gegeven heeft, ik laat haar daar niet achter zodat ik samen met haar in opperste vreugde naar huis kan komen.’
Toen Flores zich reisvaardig had gemaakt, gaf zijn vader de koning hem een bijzonder fraai rijpaard met een kostbaar zadel en toom; ook twee gulden sporen (voor) aan zijn voeten. Zijn moeder gaf hem een gouden ring met een kostbare edelsteen, een wonder om te zien. En zij deraagt hem op de ring goed te bewaren, ‘want zo lang je de ring aan je hand draagt, ben je behoed voor alle onheil en wilde dieren, voor water en vuur. Wie de ring draagt, vindt alles wat hij begeert.’ Hij nam dit alles van zijn ouders in ontvangst en bedankte ze met veel vreugde. [5r]
Hierna nam hij afscheid van vader en moeder. Zij waren erg ontsteld en erg verdrietig. Ze denken dat ze hun zoon misschien niet meer zullen terugzien.
Flores gaat op weg en neemt zich steeds voor zijn hele leven in te zetten om haar te zoeken en haar werkelijk terug te krijgen. Ze reisden naar de bewuste stad waar de kooplieden Blankeflere verkocht hadden omdat ze dachten dat ze misschien nog in deze stad was. Ze wilden haar terugkrijgen. Ze logeren in een voorname en luxe herberg. Ze vinden het daar zeer aangenaam en alles wat ze maar verlangen is goed. Ze lieten zich flink trakteren op eten en goede dranken en waren recht vrolijk. Maar Flores zit er zeer ontsteld bij en geniet weinig van de traktaties, want hij denkt de hele tijd aan zijn geliefde.
De waardin (de vrouw des huizes) sprak tot haar man, de waard: ‘Merk je wel dat alle gasten (lett: die bediend worden) erg opgewekt en vrolijk zijn, maar dat de jonge heer er bedroefd bij zit? Regelmatig bespeurt men bij hem veel gezucht; dat moet iets belangrijks betekenen.’ De waardin kwam naar Flores zelf toe en zei: ‘Allerliefste heer, wat kan dat betekenen dat u er steeds treurig bij zit en zucht? U wilt niet genieten van de maaltijd. Vertelt u mij wat er aan de hand is, misschien kan ik u goede raad geven zoals we dat ook onlangs hebben gedaan: er waren hier in ons logement/gasthuis kooplieden die een heel mooi meisjesportret bij zich hadden. Zij zaten ook bedroefd en vol zorgen ter neer. Toen ik ze gevraagd had wat de oorzaak was dat ze zo van slag waren, gaven ze ten antwoord dat zij een jonge prins liefhad en dat de ouders dat niet goed vonden. Dus werd ze naar verre landen gestuurd om daar verkocht te worden zodat ze uit zijn gezichtsveld verdween. Naar we hebben vernomen is ze naar Babylonië verkocht.’
Toen Flores deze woorden hoorde was hij vol vreugde en gaf de waardin geen antwoord maar na de maaltijd schonk hij haar een zilveren beker omdat zij hem het hartezeer kleiner had gemaakt en hem op deze informatie gewezen had
‘Nu wil ik daarheen reizen; misschien kan ik haar terugkopen.’ De waardin bedankte hem hoffelijk.
Flores huurde [5v] een schip, waarmee hij over zee naar Babylonië wilde reizen. Na twee dagen kwamen ze aan land. Ze gaan van boord van het schip en komen in een stad, Thalmi genaamd. Ze trekken in een luxe (rijk) gasthuis. Ze worden daar rijkelijk onthaald/getrakteerd.
Flores zit er opnieuw geheel van slag bij en in grote zorgen. Hij geniet maar weinig van de tafel, van eten noch drinken en doet niets anders dan zuchten en treuren. De herbergierster zei: ‘Weledele heer, waarom eet u niet samen met uw lieden/reisgenoten met een opgewekt en vrolijk gemoed? Ontbreekt het u aan iets, dan zal ik u alles verschaffen wat u maar beveelt.’ Ze roept ook haar man erbij, de waard. Ze zegt: ‘Mijn lieve man, waarmee kunnen wij de jonge heer helpen om hem weer in een goed humeur te brengen?’ Flores zei met wat voor plaatsaanduiding (oord) of met welke middelen ze hem konden helpen. ‘Want mijn reis is (heeft als reden) dat ik beroofd ben van mijn allermooiste en liefste die in verre landen verkocht is. En ik begeef me zover (van huis) en ik heb nog niet het minste spoor (kan nog niets ervaren).’ De waard zei: ‘Tot zijn (uw) grootste geluk hebt u mij uw zaak duidelijk gemaakt want hier hebben onlangs enige kooplieden overnacht. Zij kwamen uit China en hadden een voorname mooie jonge vrouw bij zich die bepaald in diepe ernst, verdriet en zorg erbij zat. Ze kon ook niets eten of drinken. Haar naam was Blankeflere. Ze heeft de reden niet willen zeggen, waarom zij er zo overstuur bij zat. Toen echter de kooplieden teruggereisd waren hebben we pas vernomen dat zij de jonge vrouw verkocht hadden naar Babylonië en een aanzienlijke som gelds (schat) voor haar hadden gekregen. Naar men hoorde verluiden, zou zij verkocht zijn aan de grote sultan.’
Toen Flores dit hoorde, neemt hij een rode scharlaken mantel en een gouden beker en gaf deze de waard ten geschenke. Daarbij zei hij: ‘Dat was mijn liefste die mijn ouders buiten mijn weten en tegen mijn wil weggestuurd hebben. Daarom was zij zo bedroefd, en wel om mij en ik ben ook omwille van haar zo van streek dat niemand op aarde mij een goed humeur kan bezorgen. En als ik haar niet terug kan kopen, [6r] dan moeten we beiden maar sterven. Want wij zijn van kindsaf aan grootgebracht en ik en zij zijn op hetzelfde uur geboren. Wij kunnen niet van elkaar gescheiden worden.’
De waard bedankt voor de grote geschenken en zei: ‘Ik wenste dat met Gods hulp de heer/meneer het geluk mag hebben dat hij bij zijn geliefde kan komen zonder zorg en verdriet. Maar mocht zij aan de sultan verkocht zijn, dan is alle inspanning van meneer vergeefs.’ Flores zei tegen de waard: ‘Is er dan een advies of methode te vinden dat ik bij haar kan komen?’ De waard belooft hem uiteindelijk, dat hij, als hij (=Flores) weer op reis gaat, nog met hem daarover zal spreken.
Nu eten en drinken ze. Flores wordt weer goed gehumeurd en ze gingen naar bed.
De volgende morgenvroeg maken ze zich gereed om weer op reis te gaan. De waard neemt Flores mee in een apart kamertje en zei: ‘Mijn weledele heer, ik zal u vertellen over de gewoonten van de sultan. In zijn residentie heeft hij een stevige toren staan, waaraan bijzondere dingen te zien zijn. Rondom deze toren is namelijk water en ook een schansgracht zodat niemand erin kan komen. De toren wordt de jonkvrouwentoren genoemd. Als de sultan maar een jonkvrouw kan krijgen, koopt hij haar voor veel geld en laat ze bijeenbrengen in deze toren. Ze worden zeer in de watten gelegd en heel goed afgeschermd. Bij deze toren staat een bouwsel van louter kristal. Daaruit ontspringt zuiver water dat door leidingen tot in de toren wordt geleid en vandaar uitgaat het water verder tot aan het kasteel van de sultan. ’s Ochtends vroeg worden steeds twee jonkvrouwen ontboden die dan de sultan water moeten brengen in zilveren vaatwerk. De ene giet het water over zijn handen en de andere jonkvrouw reikt hem de handdoek om zich af te drogen. Tevens meld ik u het bericht dat de wachter van de toren alert (zeer scherp) is wanneer iemand daaronder staat en in de richting van de toren komt en geen goede reden kan opgeven waarom hij daarheen kwam. Hij zou hem meteen kunnen doden.
Er zijn behalve de torenwachter nog zestien mannen die [6v] het verblijf in de toren dag en nacht streng moeten bewaken. Nog één wonderlijk feit moet ik u vertellen: de sultan moet ieder jaar een nieuwe vrouw hebben. Wanneer hij met haar een heel jaar geleefd heeft en een andere vrouw neemt, stuurt hij haar weg naar verre landen. Daar wordt zij afgezonderd en niemand mag met haar slapen. Daarover zijn al zijn jonkvrouwen de hele tijd bedroefd omdat ze denken dat het hen uiteindelijk niet goed zal vergaan. En wanneer het moment is aangebroken dat hij zich een nieuwe gemalin moet kiezen, laat men alle jonkvrouwen afdalen van de toren in zijn boomgaard die overdadig is aangelegd en waar veel curieuze (bijzondere) dingen zijn te zien. Midden in de tuin bevindt zich een bron. Daarbij staat een boom met bloemen. Zodra een bloem naar beneden valt, groeit (bloeit) er meteen een andere voor in de plaats. In deze tuin laat hij zich alle jonkvrouwen langs leiden; die hem bevalt, behoudt hij een heel jaar. De andere jonkvrouwen gaan weer terug in de toren om daar weer dienst te doen.’ Ook zegt de waard: ‘Ik heb ook echt vernomen dat over vier weken weer het moment is dat hij een nieuwe vrouw zal huwen. Deze keer laat hij geen jonkvrouwen bijeenkomen en laat hij ze ook niet aan zich voorbijleiden, want zijn besluit stond werkelijk voor eens en altijd vast (resolviert und entschlossen). Ook had hij Blankeflere plechtig beloofd dat hij haar zijn hele leven lang als ‘eeuwige’ vrouw zou behouden wegens de grote liefde die hij voor haar koestert.’
Prins Flores schrikt zeer van dit verhaal. Hij vraagt de waard of hij dit zelf vernomen heeft. Deze zei: ‘Ik spreek oprecht en betrouwbaar met u’. Flores sprak: ‘Mijn trouwe waard, geef me nog een betrouwbaar advies wat ik het beste doen zal: of ik haar openlijk bij de sultan zal opeisen. Het is echter te vrezen dat hij me dan in grote toorn laat doden. Maar dan kan de sultan haar niet voortaan behouden, want ik ben er zeker van dat zij van verdriet moet sterven, omdat onze harten vast met elkaar verbonden en verzegeld (gesloten) zijn.’
De waard daarentegen adviseert een voorstel [7r] en zei: ‘U zou het ook op een andere manier kunnen proberen. Misschien kunt u daardoor bij haarzelf komen. Sla acht op mijn raad: zodra u bij de toren komt, doe dan alsof u de toren wilt opmeten met uw voetstappen. De torenwachter zal u dan woedend vragen wat u daar aan het doen bent. Dan moet u met vriendelijke (goede) woorden en op een heel beleefde manier zeggen dat u in uw eigen land ook zo’n beroemde toren wilt bouwen. Misschien kunt u zo met hem in contact komen en als hij u echt een beetje heeft leren kennen, dan zal hij u vragen of u met hem schaak wilt spelen. Want hij speelt dat graag en is er een groot liefhebber van. Maar hij speelt niet anders dan om honderd dukaten en wanneer u meteen de partij wint, geef hem dan meteen die honderd dukaten terug samen met zijn eigen ingezette geld. De volgende dag gaat het op dezelfde manier. Zet op de derde dag tweemaal zoveel in en geef hem weer alles terug, zodat u daarmee een goede relatie met hem opbouwt en op goede voet (geliefd) met hem komt. Hierop geeft u hem een groot kostbaar geschenk. Maar geef die hem niet eerder dan dat het zeker en vaststaat dat jullie elkaar innige vriendschap (broederschap) gezworen hebben. Op die manier kan hij misschien helpen dat u bij uw geliefde Blankeflere kunt komen.’
Dit advies bevalt de prins zeer. Hierop begaf hij zich met zijn reisgenoten (lieden) meteen op reis. Na enkele dagen kwam de prins met zijn reisgenoten aan op de juiste plaats die zo lang zijn doel was geweest. Hij aarzelt niet lang en spoedt zich naar de toren. Hij bekijkt die en neemt hem heel serieus in ogenschouw. Hij doet zich voor alsof hij de toren wilde opmeten en er een schets van wilde maken. En meteen kwam de torenwachter eraan en zegt: ‘Wat heb jij met deze toren te maken?’ Flores gaf hem allervriendelijkst antwoord, zoals de waard hem opgedragen had. De torenwachter laat het voor deze keer passeren. Toen hij (= Flores) de volgende dag opnieuw naar de toren kwam, vroeg hij (= de torenwachter) [7v] of hij zin had om met hem een partij schaak te spelen. Flores zei dat hij ermee instemde (was tevreden) en vraagt wat de inzet zou moeten zijn. De torenwachter zegt: ‘Niet minder dan honderd dukaten.’ Men brengt een schaakspel van ivoor. Ze spelen zeer schrander met/tegen elkaar maar Flores wint de partij. De (toren)wachter wordt erg boos op zichzelf. Dan zegt Flores: ‘Ik hecht helemaal niet aan winnen.’ Hij gaf de wachter zijn honderd dukaten en ook nog zijn eigen inzet erbij. De wachter was zeer blij en vroeg of hij morgen weer zou willen komen om tegen hem te spelen. Flores beloofde hem dat. De volgende morgenvroeg ging hij weer tegen hem spelen. Flores wint opnieuw de partij en gaf hem de hele inzet terug, net als de eerste keer.
Hij (= de torenwachter) was zeer verwonderd over het geschenk en was in een goed humeur. Hij zegt tegen Flores dat hij hem graag van dienst wil zijn voor wat hij maar mocht verlangen. Flores was zeer verheugd over wat hij zei en hoopte door hem gemakkelijk bij zijn geliefde te geraken (aan zijn geliefde te worden geholpen).
De derde dag spelen ze weer om zeshonderd gulden. De bewaker verspeelt het opnieuw en hij was zeer ontstemd wegens zo’n groot verlies. Maar Flores gaf hem het gehele ingezette geldbedrag terug. De wachter was zeer blij en vroeg Flores voor de middagmaaltijd. Zo geschiedde.
Dan laat Flores halverwege de maaltijd zijn kostbare beker brengen en plaatst hem op de tafel. De bewaker aanschouwt de beker aandachtig en vraagt Flores of hij deze beker bij het spel wilde inzetten. Hij wilde er duizend gulden tegenover zetten. Flores wilde dat echter niet doen en zei tegen de bewaker dat als hij hem zou willen helpen in een bepaalde zaak, hij hem de beker wilde schenken. De bewaker was tevreden. Hij belooft hem gevolg te geven aan alles wat hij maar begeerde (wilde gebruiken). Daarbij zweert hij een eed om als een broeder met hem om te gaan (te leven). Dan schenkt Flores hem de beker en onthult hem zijn geheime zaak (missie) hoe hij graag bij zijn geliefde zou kunnen komen. En als dat niet zou gebeurt dat hij dan moet sterven. Als de bewaker dit hoort trok hij terstond wit weg (werd hij onmachtig). Hij zei: ‘Lieve vriend, uw rijkdom heeft me verleid tot die eed. Als dat allemaal verraden wordt en bekend [8r] wordt, zullen ze ons beiden om het leven brengen. Als je echter wilt doen wat ik zeg (mij wilt volgen), blijf dan drie dagen teruggetrokken in je verblijf. Kom daarna naar mij op de eerste mei. En mocht ik succes hebben dan kan ik u heel eenvoudig naar uw geliefde laten komen (sturen).’
Toen Flores dit gehoord had, was hij met vreugde vervuld en ging hij naar zijn logeeradres.
De bewaker probeert een list. Hij laat allerlei bloemen bijeenzoeken die breed uitgegroeid zijn. Toen Flores de derde dag naar de bewaker kwam, kleedt hij hem in zijden kleren, zodat hij heel licht van gewicht is. Hij zet hem in een mand en zet hem een hoed op die van bloemen gemaakt is. Vervolgens omringt hij hem met bloemen zodat niemand kan merken wat voor vreemds er wel niet in zit. Want (ook) zijn kleren hebben dezelfde kleur als de bloemen. De bewaker liet twee sterke knapen halen en zei: ‘Neem deze mand met bloemen en breng die in de toren bij jonkvrouw Blankeflere en zeg dat ik haar met deze bloemen, die als eerste dit jaar tot bloei zijn gekomen, vereer. Haast je en kom gauw terug.’
De knapen brengen de bloemen veilig en wel in de toren maar ze vergissen zich in de kamer en brengen de bloemen in de kamer ernaast naar de dochter van een hertog, Klare (Clarijs) genaamd. Zij was haar (van Blankeflere) trouwe metgezellin. De knapen meenden dat dit de goede kamer was en de juiste jonkvrouw. Zij liet de torenwachter bedanken. Toen de knapen weg waren, ging Klare naar de mand en wilde er een bloem uit nemen. Toen dacht Flores dat het zijn geliefde was en hij wilde eruit klimmen. Dan schrikt Klare en zij slaakt een gil: ’Mijn god, wat zijn deze bloemen, zijn ze dan levend?’ Door haar verschrikkelijke gegil kwamen veel jonkvrouwen naar haar kamer. Flores schrikt, gaat weer liggen en bedekt zich met bloemen. En omdat het haar bekend was dat haar trouwe metgezellin verkocht was wegens haar geliefde uit China, had de jonge heer wellicht met die bloemen er iets erop bedacht. Ze overlegt bij zichzelf en zegt lachend als uitvlucht dat ze een bloem had willen pakken en dat haar een flinke bij in het gezicht was gevlogen. Daarom was ze geschrokken en had ze gegild. De jonkvrouwen geloven het en ze gingen terug ieder naar haar (eigen) kamer. Het was Flores zijn geluk dat Klare haar trouw was en zich bewust is van hun ‘affaire’. Klare deed de kamer goed op slot en ging naar Blankeflere. Ze zegt: ‘Kom maar even naar mijn kamer; [8v] ik heb zulke mooie bloemen gekregen, zoals ik ze lang niet heb gezien.’ Zij sprak: ‘Mijn allerliefste Klare, ik ben zo erg van slag dat ik niet om bloemen of ander vermaak vraag. Want zolang ik van mijn geliefde gescheiden ben, kan ik me niet aan opgewekte gedachten overgeven, daar ik alreeds vernomen heb dat de sultan mij over vier weken wil huwen. Maar ik zweer dat dit niet gaat gebeuren. Het zou voor mijn liefste Flores tot grootste gruwel (schande) zijn. De oorzaak zal ik openbaren. Ik wil mijn leven verliezen eerder dan dat ik met mijn liefste zou breken. Mijn grootste vreugd werd mij tot verdriet vanaf het moment dat ik zijn gezicht niet met eigen ogen kon aanschouwen. Mij ginD geen blijdschap ter harte want een mens kan geen vrolijk gemoed hebben, als het hart er niet bij is. Ieder uur was voor mij als zeven jaar louter klagen.’ Klare sprak: ‘Liefste metgezellin, laat dat klagen en wenen achterwege. Kom met mij naar mijn kamer om de bloemen te bekijken waar ik heel veel genoegen aan beleef.’ Blankeflere ging mee om de bloemen te bekijken. Als Flores die twee met elkaar hoort praten, springt hij uit de mand. Ze waren perplex over wat er gebeurde; ze waren met stomheid geslagen. Ze herkennen elkaar op slag en omhelzen elkaar. De blijdschap was niet te beschrijven. Ze vragen Klare om aan de andere jonkvrouwen niets te laten merken want dat zou levensgevaarlijk zijn. Klare geef ten antwoord: ‘Ik ben reuzeblij dat je gejammer en weeklagen is opgehouden. Heb geen zorg dat ik jullie in het ongeluk zou storten. Nee, nee, als ik jullie met lijf en ziel kan helpen, dan zal ik mezelf niet sparen.’
Flores ging haar (= van Blankeflere) kamer binnen. Ze zitten bij elkaar en vertellen elkaar wat hen is overkomen sinds het moment waarop ze van elkaar zijn gescheiden. Blankeflere zei: ‘Lieve, wat ik om jou heb doorgemaakt! Ik ben tweemaal verkocht in levensbedreigende omstandigheden.’ Flores zei: ‘Ik ben in die tijd naar Monterk in de leer gestuurd. Daar heb ik verder geen plezier gehad maar heb ik in de grootste ellende geleefd. Ik zou willen dat het feit dat we weer bij elkaar gekomen zijn, een gelukkige afloop kent.’ Flores wijst haar op de ring die hij van zijn moeder gekregen heeft en wat voor gunstige uitwerking de ring heeft. Toen waren ze in grote liefde samen.
Maar jonkvrouw Klare realiseert als dit mocht worden verraden, het levensgevaarlijk zou zijn.
Het geschiedde op een morgen [9r] vroeg dat Klare en Blankeflere opgeroepen werden voor hun dienst bij de sultan, namelijk om water over diens handen te gieten en ze met de handdoek af te drogen. Klare ging naar Blankefleres kamer daar het al dag werd. Ze riep dat ze op moest staan om de dienst te verrichten. Ze antwoordde: ‘Ik kom meteen, breng het water er maar alvast naar toe.’ Daar zij in alle verliefdheid bij Flores ligt, valt ze weer in slaap. Klare brengt het water naar de sultan. Ze haast zich en veronderstelt dat Blankeflere daar al met de handdoek is. Toen ze daar kwam, was ze niet daar. De sultan vraagt Klare waarom ze alleen zonder haar gezellin gekomen is. Klare zegt: ‘Ze heeft de hele nacht vlijtig boeken gelezen. Tegen de dagenraad is ze naar bed gegaan: ze slaapt nu diep.’ De sultan nam hier genoegen mee en zegt: ‘Zij is vroom en devoot. Ze is het zeker waard mijn gemalin te zijn.’
De volgende dag gebeurde het weer. Klare kwam haar ’s morgens vroeg wekken. Zij antwoordt meteen te komen. Flores nam haar in zijn armen en ze sliep weer in. Klare brengt het water in een gouden bekken en kwam weer bij haar kamer. Ze roept haar weer maar omdat ze diep slaapt, kreeg Klare geen antwoord. Ze veronderstelde dat Blankeflere al weg was gegaan. Ze haastte zich en ging naar de sultan. Als hij ziet dat Klare weer alleen is gekomen, vraagt hij naar Blankeflere. Klare zegt: ‘Ik heb haar gewekt en ze zei dat ik maar zelf moet gaan en dat ze dadelijk komt. Ik roep haar nogmaals, kreeg geen antwoord, dus ik denk dat ze al is weggegaan.’ Toen de sultan dit hoorde werd hij zeer boos. Klare holt naar haar kamer om haar wakker te maken. Ondertussen laat de sultan één van zijn kamerdienaren roepen en zegt: ‘Ga erheen, ze moet onmiddellijk bij mij komen.’
De kamerdienaar kwam in haar kamer en vindt die twee samen slapend. Hij meent dat het Klare is omdat Floris geen baard heeft en een knap uiterlijk heeft. Hij kan in gemoede die twee niet wakker maken en bericht dit aan de sultan.
Klare hoort dit alles van achter de deur. Ze was enorm geschrokken. De sultan kookt van woede want hij is ongerust door alles wat er al gebeurd is. De sultan zegt tegen zijn kamerdienaar: ‘Je hebt gelogen! Klare was al lang opgestaan! Zo is het niet! Ik ga het zelf snel uitvinden. Breng mij mijn zwaard, ik moet zelf naar de toren!’
Hij ging met zijn kamerdienaar rechtstreeks naar Blankefleres kamer. [9v] Hij laat de vensterluiken openen, zodat het daglicht naar binnen schijnt. Hij ging naar het bed met het ontblote zwaard. Als hij die twee in diepe slaap ziet, vraagt hij zich vertwijfeld af wie die andere jonkvrouw wel kan zijn. Omdat men in Flores geen manspersoon kan herkennen, beveelt hij zijn kamerdienaar het dek op te slaan. Dan ziet hij dat het een manspersoon is. Hij wordt zo kwaad dat hij niet uit zijn woorden kan komen. Hij pakte zijn zwaard om ze allebei te vermoorden. Ze ontwaken uit hun slaap. Ze waren verstijfd van schrik. Ze beginnen bitter te wenen. De sultan sprak: ‘Jij grote schurk, wat heb je uitgehaald om in deze toren binnen te komen en met mijn geliefde te slapen! Nu zal ik haar als eerste om het leven brengen!’ Flores valt aan de voeten van de sultan en smeekt onderwijl verdrietig: ‘Zij is van jongs af aan mijn liefste geweest. Ook zijn we op hetzelfde tijdstip geboren. Daarom wil ik in haar plaats sterven. Ik verzoek uwe hoogheid om een enkele gunst (genade), om niet overhaast met ons te handelen en ons bij elkaar in leven te laten totdat de heren van het gerecht (de rechters) mij gehoord hebben en de rechtbank een oordeel heeft uitgesproken.’ De sultan is hen ter wille en laat ze beiden voor het gerecht brengen.
Duizenden mensen verzamelen zich voor het gerechtsgebouw om de heren (rechters) uitspraak te horen doen tegen de twee geliefden. De sultan zet zich op zijn koninklijke zetel en beveelt dat iedereen moet zwijgen en zich rustig moet houden. De sultan brengt hierna naar voren: ‘Ik heb deze jonkvrouw Blankeflere tien weken geleden voor een grote som gelds gekocht. Wegens haar schoonheid heb ik ook veel goud voor haar gegeven. Daarbij heb ik nadrukkelijk beloofd, dat ik haar zo lang ik leef, als trouwe gemalin wil behouden. En daarom moet zij mij iedere dag bedienen, omdat ik haar zo graag voor me zie. Ik heb ook niet de minste ontrouw bij haar bespeurd. Nu ik haar echter heb gevonden slapend bij een vreemde man, had ik het mij wel kunnen veroorloven ze wegens mijn grote woede te vermoorden. Ze hebben me echter overgehaald ze niet om het leven te brengen zonder oordeel van een rechtbank. Welnu, mijne heren, geef raad. Doe een uitspraak en geef een oordeel over zo’n grote schandelijkheid die zich heeft voorgedaan in mijn eigen [10r] paleis, wat voor doodstraf die twee verdienen.’
De rechtbank zat er geheel stil bij en ze wisten geen raad te geven (wisten niet tot een uitspraak te komen). Sommigen zeiden dat men, omdat ze zich zo’n vermetelheid veroorloofd hadden en de sultan te schande hadden gemaakt, ze in een zak moest stoppen en in het water werpen. Anderen zeggen dat men ze in het openbaar moet verbranden. Een deel zegt op zijn beurt dat men ze in het openbaar moet terecht stellen door ze te radbraken. Intussen stond een aanzienlijke vorst op en sprak: ‘Het is niet gepast bij een gerechtelijke beraadslaging dat ieder zijn mening in het openbaar kenbaar maakt. Ieder mag zijn opvatting voorleggen en daarover stemmen. En wanneer er werkelijk een gezamenlijk gevoelen (besluit) is, dan kan men pas een echt vonnis vellen. Nu hebben we goed begrepen wat onze heer de sultan naar voren heeft gebracht. Het ware terecht/rechtmatig dat ook de twee schuldigen voor de rechtbank verschijnen om ze aan te horen en ze niet zondermeer (zonder verstand) te doden.’
De sultan laat de twee door twaalf slaven halen en ze voor de rechtbank aantreden. Flores begint te spreken: ‘Mijne heren, ik weet wel dat ik moet sterven. Dus is mijn redelijk verzoek Blankeflere in leven te laten daar de schuld door mij is ontstaan (uit mij voortgesproten). Ik was wel gedwongen me de toren binnen te (laten) smokkelen omdat ik vanaf mijn jeugd mijn geliefde beloofd heb mijn leven voor haar te geven. Dus het is mijn schuld: was ik niet in de toren gekomen, dan had zij niets te verantwoorden gehad.’
Toen sprak Blankeflere: ‘Edelachtbare heren, het is toch mijn schuld: was ik niet in de toren geweest, was mijn liefste niet gedwongen geweest zich naar binnen te (laten) smokkelen. Het zou ook grote ophef geven als een prins van geboorte van zo’n grote en beroemde koning om mijnentwege moet sterven. Hierdoor zou een grote oorlog kunnen ontstaan. Daarom verzoek ik u mij in plaats van hem te doden.’ Toen sprak Flores: ‘Edelachtbare heren, bewijst u mij de gunst in plaats van mijn liefste mij te doden, want ik ben degene die de sultan vertoornd heeft.’
Toen sprak de sultan: ‘Het is niet nodig dat de een voor de ander smeekt. [10v] Jullie moeten beiden sterven. Ik zal jullie eigenhandig neerslaan.’ Hij heft zijn zwaard om ze te doden. Blankeflere kwam aansnellen en biedt haar hals aan. Als Floris dat ziet, biedt hij zijn hals aan en smeekt dat hij haar leed niet kan aanzien en dat men hem als eerste maar moet doden. Hij strekt zijn hals uit en smeekt onder tranen hem te doden. Ze komt toegesneld en trekt hem achteruit. Zij wil eerder sterven. Keer op keer wil de een graag eerder sterven dan de ander.
Het wordt de rechtbank week om het hart en ze jammeren luid. Ze nemen de sultan het zwaard uit handen. Een zekere hertog kwam erbij, die heel graag die twee in leven wilde houden. Hij houdt een vurig pleidooi voor de twee zo jonge mensen. Hij houdt de sultan voor dat ze niet ter dood schuldig zijn omdat het in hun jeugdige onschuld (jeugdigheid) is gebeurd. ‘Wat helpt ons hun dood; bovendien zou er nog een probleem bij kunnen komen omdat zijn vader een zeer machtig koning is en onze nabuur. Het ware rechtmatig hem in kennis te stellen, anders zou er oorlog van kunnen komen.’ De hertog sprak: ‘Mijn advies zou zijn de koning van China het gehele verloop (der gebeurtenissen) te beschrijven en wat zijn zoon zich verstout heeft. Dat het wel billijk zou zijn ze beiden met het zwaard om te brengen, maar om de eer en het gezag van zo’n grote koning niet te krenken, hebben wij geen vonnis uitgesproken en willen wij vernemen ‘wat het betekent als uw justitie zelf het vonnis velt.’
Dit voorstel bevalt de sultan zeer. De hele rechtbank stemt in met deze goede uiteenzetting. Ze sturen het hele dossier naar zijn vader de koning. Deze zal zelf moeten constateren dat zijn eigen kind de hoogste straf verdient, maar dat zij de grote straf niet kunnen voltrekken. De koning schrijft (terug) en betuigt zijn hoogste dank aan de sultan en de rechtbank. Daarbij vraagt hij de twee die straf verdienen, naar hem te sturen. Hun vonnis zullen ze zeker vernemen en wat er publiekelijk met hen gebeuren zal.
De sultan was geheel tevreden. Hij stuurt de twee geliefden geboeid naar de koning van China om thuis hun vonnis te vernemen.
‘Maar wat er met die twee gebeurd is, en ook wat er met de torenwachter van de sultan gebeurd is, kan ik niet beschrijven, omdat ik er niet bij geweest ben’.
RJvdK
2021
Hilde Pach zegt
Interessant! Maar hier valt wel het een en ander op af te dingen. Op grond van de ene Jiddisje pagina is het natuurlijk moeilijk te beoordelen, maar ik vraag me af of het hier inderdaad om een 18e-eeuwse bewerking gaat. Het lijkt mij eerder 17e-eeuws. De argumenten van mw. Friderichs (wier artikel ik verder niet ken) overtuigen mij niet erg: het gebruik van de he en de ajin, wat is daar typisch 18e-eeuws aan? En die interesse voor China, die beargumenteerd wordt met het bestaan van iets wat eigenlijk een 18e-eeuwse herdruk is van een 17e-eeuwse Jiddisje vertaling van een oorspronkelijk in 1687 in het Portugees verschenen verslag van een reis naar de joden van Cochin (in India)? De ontdekking van die joden wordt ook genoemd in de ‘Koerant’ (de oudst bekende Jiddisje krant) van 1687. Ik schrijf hierover in mijn proefschrift ‘Arranging Reality’ (over de Koerant).Ik zou hierover graag eens van gedachten willen wisselen met de vertaler, Rein van der Kluit.
hildepach273149313 zegt
test