Uit het Proto-Germaanse *swōtija- ‘zoet’ is in de Westgermaanse talen een groot scala aan vormen ontstaan. In het Nederlands werd het woord bijvoorbeeld zoet, in het Engels sweet, in het Duits süß en in het Fries swiet. Hoe zijn al die verschillende vormen uit één en hetzelfde *swōtija- ontstaan? In dit artikel leg ik dat uit en op het eind laat ik het horen.
Uit elkaar gegroeid
Al in de vroege Germaanse dochtertalen groeiden de nazaten van *swōtija-1 uit elkaar door klankveranderingen die in de ene taal wel en in de andere niet optraden. Hier bespreek ik er twee: de w die wegviel en umlaut.
Weggevallen w
Het Oudengels en het Oudfries behielden de Proto-Germaanse w-klank: *swōtija- werd swēte. Uiteindelijk ontstonden daaruit respectievelijk sweet en swiet.
De w-klank werd in het Oudnederlands en Oudhoogduits daarentegen opgeslokt door de uo-tweeklank die uit de Germaanse *ō ontstond: suoti en suoʒi. Het eerste element van die tweeklank klonk namelijk als onze oe, en die klinker was nagenoeg hetzelfde als de bilabliale (‘Engelse’ of ‘Surinaamse’) [w] die er aanvankelijk aan voorafging.
Een beetje lui
Het Standaardnederlands onderscheidde zich vervolgens van de rest van de grote Germaanse talen doordat er geen umlaut in het woord optrad: zoet staat bijvoorbeeld tegenover süß, zuut en sööte. ‘Umlaut’ duidt hier niet op de twee puntjes op de Duitse ü: het is een klinkerverandering.
Bij umlaut past klinker 1 zich aan klinker 2 aan. De tweede – nu in de meeste talen verdwenen – lettergreep van de zoet-woorden bevatte oorspronkelijk een [i]; neem het Oudhoogduitse suoʒi en het Oudsaksische swōti. Die klinker maak je voor in de mond: de voorkant van de tong gaat naar het gehemelte. De eerste lettergreep bevatte daarentegen achterklinkers: klinkers waarvoor je de áchterkant van je tong optilt. Om sneller bij de [i] van lettergreep 2 te komen gingen mensen de voorkant van de tong ook alvast optillen in lettergreep 1. Daardoor werden de achterklinkers voorklinkers: een oe-klank werd bijvoorbeeld een uu-klank, en oo-klank een eu-klank. Je zou dus kunnen zeggen dat umlaut ontstaat door een vorm van luiheid.
De umlaut zorgde ervoor dat het Oudhoogduitse suoʒi eerst in süeʒi veranderde. Later verdofte de [i] tot een stomme [ə]: süeʒe. In het hedendaagse Duits is daar süß van overgebleven. Het Oudsaksische swōti werd uiteindelijk sööte en sööt in het Nedersaksisch, het Oudnederlandse suoti werd zuut in een groot deel van de variëteiten van het Brabants, en het Oudoostnederlandse sōti werd zeut in het Limburgs.
Umlautloos
In het Standaardnederlands ontstond uit suoti niet zuut maar zoet – zonder umlaut dus. Dat kwam doordat de slot-[i], de umlautveroorzaker, in de westelijke variëteiten al een stomme [ə] werd voordat de klankverandering op gang was gekomen: suoti werd eerst suote en daardoor was de kans op umlaut verkeken.
Het Engelse sweet en het Friese swiet vertonen ook umlaut, maar in die talen is de eu-klank die uit de eerdere oo-klank ontstond, al vroeg doorveranderd.
Een gebrek aan umlaut is typisch voor het Nederlands.2 Vergelijk bijvoorbeeld ook de a van het umlautloze kaas met de e– en i-klanken van het Brabantse kèès, het Limburgse kiës, het Duitse Käse, het Engelse cheese en het Friese tsiis.
Klankreconstructie
In onderstaande video kun je zien én horen hoe *swōtija- in 2500 jaar tijd veranderd is in zes hedendaagse Westgermaanse zoet-woorden. Ik spreek de oude vormen van de woorden uit op basis van klankreconstructies.
1. *Swōtija- was de stam van het woord. De eerste naamval mannelijk enkelvoud was *swōtuz.
2. In sommige woorden heeft het Standaardnederlands wél umlaut. Neem helft, een afleiding van half die ontstaan is uit het Proto-Germaanse *halbiþō.
Dit artikel is eerder verschenen op taalaandewandel.com.
Laat een reactie achter