Een van de raadselen van de natuur is dat dieren niet kunnen praten. Veel dieren hebben een communicatiesysteem waarmee ze soms behoorlijk ingewikkelde dingen kunnen, maar in de buurt van menselijke taal komt het niet. Alle pogingen om dieren wel een vorm van taal te leren zijn stelselmatig mislukt. Waarom? Daarop geeft de Amerikaanse psycholoog en bioloog Michael Beecher een interessant antwoord in het tijdschrift Frontiers in Psychology: omdat bij andere dieren de zender en de ontvanger van de boodschap geen gemeenschappelijk belang hebben.
Apen kunnen kreten slaken en sommige zangvogels kunnen ingewikkelde liedjes leren, maar ze maken over het algemeen maar zeer beperkt van de mogelijkheden die ze hebben. Beecher laat zien dat sommige zangvogelsoorten eigenlijk wel tientallen noten beheersen, maar hun liedjes samenstellen uit letterlijk een handjevol ervan. Zelfs met dat handjevol zou een componist nog honderden liedjes kunnen maken, maar een vogel heeft al een enorm repertoire als het er een stuk ook zeven zijn. Ook apen, hoogintelligente dieren die motorisch ook van alles in hun mars, komen niet veel verder dan een handjevol kreten.
Mijn genen!
Wat al die dieren niet echt kunnen, zegt Beecher, is informatie delen. Communicatie is bij dieren eigenlijk vooral een vorm van manipulatie. De mannetjesvogel – Beecher richt zich vooral op vogels omdat deze het uitgebreidste communicatieve repertoire hebben – zingt om het vrouwtje met hem te laten paren, het vrouwtje laat het mannetje zingen om te beoordelen of hij een geschikte vader voor haar nageslacht zou zijn. Ze hebben eigenlijk geen echt gedeeld belang in de communicatie. Een aap die een waarschuwingskreet slaakt, dient daarmee weliswaar een soort gemeenschappelijk belang, maar ook hier is de communicatie er puur een van manipulatie: de boom in!
Aan ingewikkelde boodschappen hebben al deze dieren geen behoefte. Althans, vogels kunnen dus repertoires hebben met een aantal verschillende liedjes, maar daar drukt niet ieder liedje een andere boodschap uit. Het is eerder de variatie op zich die iets uitdrukt: ik heb zulke goede genen dat ik ingewikkelde liedjes kan onthouden. Neem mijn genen!
De enige diersoort die wel lijkt te doen aan informatie-overdracht is de bij. Zij maakt een dansje waarmee ze aan haar medewerksters kan overdragen hoe je moet vliegen – welke richting op, hoe ver, enzovoort.
Stukjes schrijven
Het essentiële punt is dat die bijen allemaal een gemeenschappelijk belang hebben: de bijen in een korf hebben allemaal dezelfde genen, en dus is wat goed is voor de een ook goed voor de genen van de anderen. En zo zijn mensen onder de dieren kampioenen van de samenwerking volgens Beecher: jagers-verzamelaars leven in kleine groepjes die weliswaar genetisch diverser zijn dan bijen (er zitten meestal mensen uit verschillende families in), maar die wel zeer sterk zijn aangewezen op onderlinge samenwerking. Dus kunnen mensen net als bijen een systeem gebruiken waarin ze informatie met elkaar kunnen delen – complexe informatie over steeds nieuwe onderwerpen. (Een verschil is dan natuurlijk dat mensen over meer onderwerpen met elkaar kunnen communiceren dan over de afstand tot het voedsel, maar ook bijvoorbeeld over de communicatie zélf.)
Menselijke taal kan alleen ontstaan bij dieren die écht kunnen samenwerken, in ieder geval binnen hun eigen groep, zegt Beecher, en die voldoende cognitieve gaven hebben. Bij vogels ontbreekt het eerste, bij bijen het tweede. Mensen hebben het allebei. Alleen wij kunnen dus stukjes schrijven op Neerlandistiek.
Evi Aarens zegt
Dank voor dit boeiende stuk en de link naar het artikel van Michael Beecher. Ik had in Wales een biologiedocent die een aantal lessen besteedde aan de dans van de bij. Toen een verveelde student vroeg of we dit echt voor ons examen moesten weten, antwoordde de docent: “Of course you need to know this. You need to know this for life!”
Vincent van Heuven zegt
ALARMKREET
De strekking van het oorspronkelijke artikel Michael Beecher is dat dierentalen knap ingewikkeld kunnen zijn, en verrassend veel eigenschappen delen met mensentaal, maar dat dieren er niet uithalen wat er inzit. Het idee is dat zender en ontvanger een gemeenschappelijk belang moeten hebben bij de communicatie om een taal te krijgen met een groot expressief vermogen (waarin je veel verschillende dingen kunt zeggen). Het duidelijkste geval in de dierenwereld waarin sprake is van een gemeenschappelijk belang is de alarmkreet: een dier waarschuwt zijn makkers in de groep voor dreigend gevaar, meestal een in de vorm van een roofdier. Maar, zegt Beecher, het aantal verschillende boodschappen dat in alarmkreten wordt overgedragen blijft steken bij 25. Hij verwijst daarbij naar twee onderzoeken, uit 1967 (vervet aapjes) en 1975 (Japanse makaken). Kennelijk is Beecher niet op de hoogte van het onderzoek van de Amerikaanse etholoog Constantine Slobodchikoff (Con) die met zijn onderzoeksgroep al jaren onderzoek doet naar de communicatie bij (onder andere) de Gunnison prairiehondjes (prairiedogs). Anders dan de naam doet vermoeden zijn dit geen honden maar grondeekhoorns die in tunnels leven in de graslanden van Arizona. Een snelle rekensom leert mij dat deze prairiehondjes al gauw 350 verschillende objecten (indringers) kunnen aanduiden met hun alarmsignalen. Bovendien blijkt het onderzoek dat de diertjes, wanneer geconfronteerd met een nieuw type indringer, spontaan een nieuw signaal bedenken, en dat toevoegen aan hun repertoire.
Het alarmsysteem van de prairiedogs zit buitengewoon slim in elkaar. In wezen is het een blafje/piepje van constante duur, waarvan het toonhoogteverloop altijd een stijg-daalpatroon heeft. De stijging wordt gesplitst in twee fasen, de daling in vier. Kenmerken zijn de piektoon, de relatieve duur en steilheid van de twee stijgingsdelen, en de relatieve duur en steilheid van de daaropvolgende vier daalfasen. Ook wordt gemeten bij welke frequentie de sterkste en de op een na sterkste boventoon zit (een ruwe indicatie van spectrale heling). Je kunt hier een grammatica voor opstellen. Met die piepjes kunnen ze aangeven of een indringer een mens is of een roofvogel, een hond of een coyote, en of de indringer groot of klein is, wat voor vorm (slank, gedrongen), wat voor kleur hij heeft (van geel naar blauw – rood kunnen ze niet zien), of het een nieuweling is of een oude bekende, wat voor vorm van object hij bij zich heeft (vierkant, driehoekig, rond). Deze eigenschappen kun je combineren op iedere willekeurige manier. Zo zou er een alarmkreet kunnen zijn voor een grote, gedrongen groene havik die een vierkant voorwerp in zijn klauwen heeft en die al wel vaker gesignaleerd is. Met vermenigvuldiging van mogelijkheden kom je dan op minstens 4 (soort indringer) x 2 (grootte) x 2 (lengte-breedteverhouding) x 2 (oud, nieuw), x 4 (kleur) x 3 (vorm van voorwerp) = 384 mogelijkheden. Bovendien worden de blafjes herhaald in een reeks (“bout”), en hoe korter het interval tussen de blafjes, des te sneller nadert de indringer. De alarmgeluiden zijn behoorlijk in kaart gebracht (is ook goed te doen omdat je trigger kunt waarnemen). Het vermoeden bestaat dat de diertjes veel meer kunnen zeggen (en bv over elkaar “roddelen” – wat netter gezegd, ongevraagd commentaar geven op elkaars gedrag.
Wie meer wil weten leze het zeer toegankelijke boek van Slobodchikoff (2012) Chasing Doctor Dolittle. Er zijn ook boeiende youtubefilms waarin hij laat zien hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Zie verder de website van Slobodchikoff: https://conslobodchikoff.com/
Op grond van deze overwegingen zou ik zeggen dat niet de danstaal van de honingbij maar de taal van de prairiehondjes de meeste overeenkomst heeft met de taal van de mens.
Marc van Oostendorp zegt
Dank voor deze aanvulling!