Het bezittelijk voornaamwoord zijn gebruiken we voor mannelijke en onzijdige woorden: de man en zijn kinderen en het bedrijf en zijn oprichter. Zo’n twee millennia geleden was dat anders: *sīn-, de Germaanse voorloper van zijn, was genderneutraal. Dat betekent dat het zowel voor mannelijke, vrouwelijke als onzijdige woorden gebruikt werd. Hoe zat dat en hoe is het veranderd?
Net als in het Frans
Het Proto-Germaanse *sīn- kon naar alle geslachten verwijzen. Vergelijk het met het Franse son en sa: sa mère kan ‘zijn moeder’ én ‘haar moeder’ zijn, en son père ‘zijn vader’ én ‘haar vader’. De context maakt het duidelijk. Het Proto-Germaanse *sinō mōdēr kon op dezelfde manier zowel ‘zijn moeder’ als ‘haar moeder’ betekenen, en *sinaz fadēr zowel ‘zijn vader’ als ‘haar vader’. Het werd zelfs voor het meervoud gebruikt.
Let niet op de uitgangen De uitgangen van *sīn-, zoals -ō en -az in bovenstaande voorbeelden, hadden niets met de bezitter te maken: ze werden bepaald door het geslacht van het woord dat erop vólgde. Ook dat was weer zoals in het Frans: het is sa mère en niet son mère omdat mère vrouwelijk is, ook als sa mère in de zin 'zijn moeder' betekent.
Wederkerend
Het Germaanse *sīn- had nog een ander verschil met zijn: het was wederkerend. Dat wil zeggen dat het altijd op het onderwerp van de zin terugsloeg, net zoals ons huidige woord zich. In onderstaande zin wast kater Flip namelijk niemand anders dan zichzelf:
(1) Flip wast zich.
In het Nederlands heb je bij zijn en haar echter de context nodig om te bepalen wie de bezitter is. In de volgende Nederlandse zin kan de buik immers zowel van Flip zelf zijn (het onderwerp dus) als bijvoorbeeld die van zijn katermaatje Ouzo:
(2) Flip ligt bij Ouzo en wast zijn buik.
In de Germaanse oertaal was het daarentegen meteen duidelijk dat het Flips eigen buik was als je *sīnanǭ būką zei. Om duidelijk te maken dat het niet Flips maar Ouzo’s buik was, gebruikte je een andere bezitsvorm: *es. In het Engels heeft *es in de loop der eeuwen een aanwijzende h- gekregen en is het his geworden, dat nu ook gewoon wederkerend gebruikt wordt. Bij ons zou *es waarschijnlijk *hes geworden zijn als het was blijven bestaan.
Sy house In het Engels heeft his juist de nazaat van *sīn- verdreven. Als die nog had bestaan, was hij veranderd in *sy (He was washing sy belly) en *sine (This toy is sine).
Haar, her en ihr
Om in het Germaans naar vrouwen te verwijzen die niet het onderwerp van de zin waren, werd *ezōz gebruikt. Dat was dus de vrouwelijke tegenhanger van *es. *Ezōz werd in het Oudnederlands hiro (weer met zo’n aanwijzende h-) en uiteindelijk haar. In het Engels werd het her en het Duitse ihr is h-loos gebleven. (De h die erin staat, dient alleen om te laten zien dat de i lang is.)
Haar, her en ihr kunnen nu ook gewoon wederkerend gebruikt worden. De buik in de volgende zin kan immers zowel van poes Sophie zijn als van poezenvriendin Neko.
(3) Sophie ligt bij Neko en wast haar buik.
De nazaten van *ezōz namen die wederkerende functie op een gegeven moment dus over van *sīn-. Daardoor kunnen zijn en sein niet meer naar vrouwelijke woorden verwijzen. Het verschil tussen wederkerende en persoonlijke bezittelijke voornaamwoorden is dus geheel uit de West-Germaanse talen verdwenen.
Deens en IJslands In de Noord-Germaanse talen, zoals het Deens en het IJslands, is sin, de nazaat van *sīn-, nog steeds wederkerend. Het niet-wederkerende woord voor 'zijn' is er hans. De vrouwelijke niet-wederkerende vormen verschillen per taal.
We sluiten af met een infographic die een overzicht geeft van de besproken vormen:
Dit stuk verscheen eerder op Taal aan de Wandel
Laat een reactie achter