Mijn specialisatie in de taalkunde is van huis uit de klankleer, de fonologie. Mijn proefschrift ging daarover, net als de meeste van mijn wetenschappelijke publicaties. Maar de laatste jaren heb ik daar af en toe spijt van – de echte actie gebeurt wat mij betreft steeds meer in een ander deelgebied, de betekenisleer, de semantiek (samen misschien met de pragmatiek.
In de fonologie, en veel andere deelgebieden, staan de ontwikkelingen soms stil, zoals ze naar mijn indruk trouwens ook in allerlei andere wetenschappen stil lijken te staan. Je merkt er als buitenstaander niets van, want het ene artikel na het andere verschijnt er, met steeds weer nieuwe stukjes van de puzzel. Maar het probleem is: de puzzel zelf verandert nauwelijks. Er zijn de vertrouwde empirische methoden van data verzamelen en daar met betrekkelijk eenvoudige statistiek conclusies op baseren. Omdat de puzzel gigantisch groot is, kunnen we zo nog jaren voort. En als we eenmaal zo ver zijn, zijn er nieuwere, verfijndere manieren van data verzamelen gevonden, en geavanceerdere statistiek.
Geworteldheid
Dat is allemaal heel mooi, en we krijgen zo een steeds preciezere foto van één vierkante centimeter van de werkelijkheid, maar ik weet niet zeker of we zo ook meer inzicht verwerven. Dat we grote nieuwe ideeën opdoen over hoe de werkelijkheid in elkaar zit.
In de semantiek is dat anders, en ik veronderstel dat dit komt doordat het vak altijd dichterbij de (taal)filosofie heeft gezeten. Ook de semantiek is een empirisch vakgebied, en ook in de semantiek wordt voortdurend gewerkt aan nieuwe methoden van dataverzameling en -analyse, maar tegelijkertijd blijft er een stroom van ideeën bestaan vanuit de filosofie. De semantiek ontwikkelt zich zo gaandeweg tot het beste van beide werelden: de diepgang van de filosofie, de geworteldheid in het empirische van de wetenschap.
Lees bijvoorbeeld het stuk dat Friederike Moltmann heeft geschreven over natuurlijketaalontologie, een nieuw deelgebied dat gaat over de vraag: hoe delen talen de werkelijkheid op? En wat zegt dat over ons denken? En over de werkelijkheid?
Complex voorwerp
Moltmann wijst er bijvoorbeeld op dat je in taal over het algemeen verschil maakt tussen gebeurtenissen en objecten. Over gebeurtenissen zeg je dat ze plaats vinden, over objecten dat ze bestaan. Je zegt bijvoorbeeld ‘het feestje vindt plaats in de tuin’, maar niet ‘het standbeeld vindt plaats in de tuin’. Je kunt omgekeerd juist zeggen: ‘dat standbeeld bestaat’, maar niet ‘dat feestje bestaat’.
Ze lijkt hieruit de conclusie te trekken dat gebeurtenissen en objecten ook echt verschillende dingen zijn, maar ik denk dat daarover nog wel kan worden gediscussieerd. De omgekeerde positie schrijft ze toe aan de Amerikaanse taalkundige en filosoof Noam Chomsky die erop wijst dat je van een en dezelfde deur kunt zeggen dat hij groen is, dat hij onlangs vervangen is en dat het altijd fijn is om erdoorheen te stappen, terwijl het dan feitelijk over drie verschillende dingen gaat: groen is een stuk hout, vervangbaar is de plaats van dat stuk hout in een deuropening, en die opening is ook hetgene waar je doorheen stapt. Het is dus maar de vraag of het woord deur of de beschrijving die deur verwijst naar enig concreet object in de werkelijkheid. Volgens hem beschrijft ieder woord op zijn best een idee dat mensen hebben van de werkelijkheid. Dat lijkt me een valide andere positie, en Moltmann weerlegt dat standpunt niet echt overtuigend. Ze zegt bijvoorbeeld dat je deur misschien wel als een complex voorwerp moet zien, maar maakt niet duidelijk waar dat complexe voorwerp dan precies bestaat buiten onze hoofden.
Dat is ook niet erg – ze kondigt natuurlijketaalontologie immers aan als een geheel nieuw vakgebied. Een waar interessante discussies gevoerd kunnen worden. Ik zie ernaar uit.
Berthold van Maris zegt
Chomsky een filosoof? Hij is taaltheoreticus en politiek essayist. Maar filosoof? Dat is nieuw voor mij.
Marc van Oostendorp zegt
Zie bijvoorbeeld: https://www.britannica.com/topic/philosophy-of-language/Chomsky
Ik zou ook echt niet weten hoe je dit deel van het werk anders moet omschrijven.
Joop van der Horst zegt
Dag Marc
Met genoegen stel ik vast dat jij min of meer overeenkomstig denkt over de stand van de taalwetenschap als wat Freek van de Velde en ik kort geleden gesteld hebben (en wat voorlopig verrassend weinig bijval van collega’s kreeg). Of de semantiek daarop een uitzondering is, is mogelijk, maar blijkt volstrekt niet uit jouw column. Eerder integendeel: deze kwestie is zo oud als de weg naar Kralingen.
Hartelijke groet van
Joop van der Horst
Ad Foolen zegt
Joop, in de Inleiding van mijn reactie op het targetartikel van jou en Freek schrijf ik: “Reageren op een artikel is makkelijker als je het er heel erg mee oneens bent. Dat is hier niet het geval: ik neig ertoe om het in grote lijn met de auteurs eens te zijn, al zie ik hier en daar ook aanleiding voor aanvullingen en wat andere
accenten.”
Mag dit gelden als bijval?
Marc van Oostendorp zegt
Nee, van mij geen bijval voor jullie stelling. Ik wees er ook in mijn reactie al op dat enkele van de grote prestaties van het afgelopen decennium wat mij betreft komen uit dat gebied. Ik denk dat het dan met name gaat om de unificatie van pragmatiek en ‘derde golf’-sociolinguïstiek. Maar ook deze taalontologie vind ik een interessante ontwikkeling: ja, het is een eeuwenoude kwestie, maar ik zie dat er vooruitgang wordt geboekt, in ieder geval aan de taalkundige kant van de kwestie (wat is precies de ontologie die wordt uitgedrukt door menselijke taal).
Als ik me goed herinner waren er onder de zaken waaraan jullie juist grote hoop ontlenen meerdere waar ik juist weinig in zie, zoals de ‘quantitative turn’ die, zoals de naam al zegt, alle aandacht richt op de methode waarop je antwoorden moet formuleren en veel minder op het beter formuleren van de vragen: veel meer op het binnenhalen van data en veel minder op het verwerven van inzicht. Het contact met de (taal)filosofie raakt dan geheel verloren.
Robert Kruzdlo zegt
Taal beschrijft niet ze dwingt de lezer in taalregels te denken. Zo is de zin; `Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.,’ onzin, …omdat wat niet gezegd kan worden al in de zin verankerd ligt. Taal is een gevangenis van regels die de werkelijke werkelijkheid nooit kunnen beschrijven door haar regels.