Stel nu, je zet een tijdmachine neer op de heuvel van de burcht van Leiden en besluit elfhonderd jaar terug de tijd in te gaan. Wat zou je zien? Wat zou je horen? Wat zou je meemaken?
Eerst even een waarschuwing voor de argeloze tijdreiziger; de tiende eeuw is geen prettige plaats voor iemand met moderne gevoeligheden. Oorlogsgeweld, honger, overstromingen, slavernij. Kom dus gewapend met een behoorlijk portie cultuurrelativisme want anders ga je ongetwijfeld een slechte ervaring hebben.
Okee, de tijdmachine doet zijn ding en brengt ons in een wervelwind van tijd en ruimte terug naar de tiende eeuw. We staan in het midden van het vroegmiddeleeuwse mottekasteel van Leiden, de Leitheriburch. Om ons heen lopen de knechten van de graaf van Rijnland, gewapende mannen met zware maliënkolders; sommige roepen bevelen naar de horigen die hooi en graan naar binnen brengen, anderen bespreken het nieuws dat de Vikinghoofdman Harald Walcheren heeft ingenomen.
Deze tiende eeuw is een bijzondere periode in het taalverleden van het Nederlands; in deze periode werd er namelijk in een groot deel van Nederland geen Nederlands gesproken. Het Nederlands was toentertijd meer de taal van het landinwaartse rivierengebied en van de zuiderlingen – de mensen uit Utrecht, Tiel en Nijmegen dus en de mensen uit Brussel, Antwerpen en Gent. Aan de kust daarentegen sprak men een oud soort Fries. Dat is niet gek want de Friese koning Redbad bezat uitgebreide landgoederen op de Hollandse duinruggen; van het eiland Voorne tot Heiloo.
Toch hadden de kustbewoners geregeld contact met Nederlandssprekende vreemdelingen; voorbij de grote veenmoerassen – in Nifterlake (Utrecht) en Hamaland (Gelderland) – werd namelijk wel Nederlands gesproken zodat voor de handel en de contacten met de bisschop het leren van de Nederlandse taal een nuttige aangelegenheid was. Ook kwamen er van tijd tot migranten uit Nederlandstalige streken in het kustgebied wonen. Zo werd wat later Holland zou worden tweetalig, een situatie die pas in de loop van de twaalfde eeuw omsloeg in het voordeel van het Nederlands.
Het verdwijnen van de tweetaligheid in Holland is al vaak door historici en taalwetenschappers bestudeerd. Geleerden zoals Izaak Gosses, Klaas Heeroma, Dirk Blok, Cor van Bree en – recentelijk nog – Michiel de Vaan hebben geleerde verhandelingen over dit onderwerp geschreven. Toch is dit meertalige verleden van Nederland relatief onbekend gebleven. Dat is jammer want dat het Nederlands vroeger als migrantentaal Holland is binnengekomen lijkt mij een belangrijk maatschappelijke inzicht.
Terug naar de tiende eeuw. We stappen de tijdmachine uit en lopen richting het westelijke poortgebouw van de Leidse burcht: het uitzicht is fenomenaal. We zien de bossen, de moerassen en zelfs – in de verte – de toppen van de duinen. Als we naar beneden kijken, merken we op dat net enkele schepen aanmeren; aan het scheepstype te zien zijn het Vlamingen. De burchtheer die naast ons in de poort staat, bromt knorrig: “Ik vind het prima als er vreemdelingen komen, zolang ze maar wel de taal leren. Voor je het weet spreken we hier allemaal Nederlands!”
Bibliografie
Blok, D.P. (1965). “Toponymische gegevens over Merovingisch-Karolingisch Midden- en West-Nederland”. In: Frankisch, Merovingisch, Karolingisch. Studia Theodisca. Assen, 51-62.
Van Bree, C. (1997). Een oud onderwerp opnieuw bekeken: het Ingweoons. Leiden.
Gosses, I.H. (1946). Verspreide geschriften. (Gosses, I.H. & J.F. Niermeyer eds.). Groningen.
Heeroma, K. (1965). “Frankisch als dialectologisch begrip”. In: Frankisch, Merovingisch, Karolingisch. Studia Theodisca. Assen, 10-33.
De Vaan, M. (2017). Dawn of Dutch: language contact in the western Low Countries before 1200. Amsterdam.
Peter-Alexander Kerkhof is onderzoeker bij de Fryske Akademy
Laat een reactie achter