Een vergelijkende analyse van Offerkind van Rob Ruggenberg en Onheilsdochter van Jean-Claude van Rijckeghem
Vierduizend jaar geleden wordt een meisje seksueel belaagd door haar broer. Elke keer als ze elkaar zien betast hij haar. Haar zussen vinden dat zij hem zijn gang moet laten gaan. Haar vader lijkt het niet erg te vinden en haar dorpsgenoten ‘grinniken’ om de ongewenste aanrakingen. Zo begint de historische jeugdroman Offerkind (2020) van Rob Ruggenberg, die werd genomineerd voor de Jonge Jury-prijs en de Thea Beckman-prijs..
In een andere recente historische jeugdroman, Onheilsdochter (2022) van Jean-Claude van Rijckeghem, is de jonge vrouwelijke hoofdpersoon evenmin vrij. Haar familie wil haar uithuwelijken aan juwelierszoon Ljufr. Ze wordt getreiterd en aangerand door Njall, de broer van haar vriendje Nokki. Ook haar vriendin, een jonge tot slaaf gemaakte Franse non die haar vader meebracht van een van zijn reizen, wordt slachtoffer van seksueel geweld door Njall.
Hoewel beide jongerenromans zich in het verleden afspelen, vrouwelijke hoofdpersonen hebben die door hun familie uitgehuwelijkt worden, hun belager doden, een ambacht beheersen, met een compaan op de vlucht slaan, achtervolgd worden door vijandige stammen of familieleden die hen willen doden, rondreizen en varen, is er een groot verschil tussen Offerkind van Ruggenberg, wiens romans veel in groep 7 en 8 en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs worden gelezen, en Onheilsdochter van Van Rijckeghem. In Ruggenbergs boek wordt het seksuele geweld gepresenteerd als een natuurlijke lotsbestemming voor meisjes en vrouwen waaraan vrijwel niet te ontkomen is. Bij Van Rijckeghem is er een veel breder scala aan weerstand tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag mogelijk. Een ander verschil tussen beide verhalen ligt in de toekomstpersectieven die de vrouwelijke hoofdpersonen geboden wordt en in de omgang met verschillen.
In dit artikel, het eerste in een tweeluik, breng ik in kaart waaruit de seksuele dreiging en het seksuele geweld in Offerkind en Onheilsdochter bestaan en ga ik nader in op het effect dat de verschillende vertelwijzen op jonge lezers hebben. Om die invloed te verklaren analyseer ik welke narratologische structuren de vrijheid van de vrouwelijke hoofdpersonen beperken of juist verruimen. Ook de autonomie en handelingsvrijheid van de vrouwelijke personages in het discours van beide recente jeugdboeken maken deel uit van mijn interpretatie van de verschillen tussen Offerkind en Onheilsdochter. In het tweede artikel presenteer ik een didactische aanpak voor historische jeugdromans in de les Nederlands.
Grijnzen, grinniken en griezelen
Bij Offerkind begint de positionering van het hoofdpersonage al voor het lezen van de roman. In de parateksten wordt Aïns reactie op de uiteindelijke verkrachtingspoging van haar broer een ‘zwaar misdrijf’ (Jeugdbibliotheek.nl) en ‘iets ergs (…) waar ze zeer zwaar voor zal worden gestraft’ (website Querido) genoemd. Hoewel Aïn de hoofdpersoon is, staat er een jongen op het omslag die slechts een marginle rol speelt in het boek. Voordat de hoofdpersoon haar misdaad, die de meeste mensen als noodweerexces zullen beschouwen, begaat en op de vlucht slaat, wordt in de eerste achttien pagina’s van de roman voor lezers vanaf 12 jaar een web van seksueel geweld, seksuele dreiging en onvrijheid rond de hoofdpersoon gesponnen waaruit een ontsnapping nagenoeg onmogelijk lijkt.
Aab, de oudste zoon die over een paar jaar het hoofd van de familie zal zijn, raakt Aïn verschillende keren ongewenst aan en wacht haar steeds op. Haar vader keurt Aabs seksuele toenaderingen niet af en maakt haar duidelijk dat ze niet weg kan omdat aan de ene kant het gevaarlijke moeras ligt waar de geesten van dode meisjes spoken en een de andere kant de Jonge Wolven huizen, gewelddadige jongens die meisjes verkrachten. Tussen het leefgebied van de familie en de Jonge Wolven loopt een ‘griezelige grens’ van grafheuvels. Ook een ontsnapping met de barnsteenvrouw, die alleen reist en zelfstandig in haar bestaan voorziet, is onmogelijk. ‘Maar twee vrouwen op reis – dat is echt niet te doen. Zeker niet als een van de twee nog zo jong is. Dan zijn we geen moment veilig. We houden het geen week vol’, zegt zij tegen Aïn. Eerder zegt zij dat ze als man verkleed rondreist omdat ze anders lastiggevallen wordt door mannen.
De grimmige sfeer in het boek wordt versterkt door het veelvuldige gebruik van de woorden ‘grijnzen’, ‘grinniken’ en ‘griezelig’. De eerste twee staan in zinnen over seksueel geweld en ‘griezelig wordt gebruikt in combinatie met het geloof in de kracht van de doden. Het seksuele geweld van Aab jegens zijn zus wordt door iedereen gezien, maar door vrijwel niemand veroordeeld, ook niet door de alwetende verteller of een personale vertelstem. Alleen vanuit het perspectief van Aïn is duidelijk dat zij de seksuele benadering van haar broer verafschuwt en bang voor hem is. De reizende barnsteenvrouw begrijpt haar, maar kan niets voor haar doen.
Iedere keer als ze langs haar broer Aab kwam aaide hij haar been. Ze was al een keer op zijn tenen gaan staan, maar daar had hij alleen maar om gelachen. Openlijk ruziemaken durfde ze niet. Aab was de oudste zoon en hij had rechten die niemand anders had. Het was al weken aan de gang. Steeds als Aab de kans kreeg raakte hij haar aan. De anderen zagen de ruwe strelingen ook, maar ze grinnikten erom. Zelfs Te Ka, hun vader, scheen het niet erg te vinden. Haar zussen zeiden dat ze Aab zijn gang moest laten gaan – maar dat wilde ze niet.
Rob Ruggenberg, Offerkind, p. 14.
Omdat al vanaf het begin van het verhaal duidelijk is dat Aïns positie binnen de familie ondergeschikt is – haar taken bestaan uit eten uitdelen en schoonmaken – heeft haar verzet tegen Aab weinig kracht. Over Aab wordt gezegd dat hij ‘rechten [had] die niemand anders had.’ Een escalatie van het seksuele geweld lijkt dan ook onvermijdelijk als Aïns vader en Aab hebben besloten dat zij haar broers eerste vrouw wordt.
‘Je zou best wat aardiger tegen mij mogen doen. Dat vindt Te Ka ook.’
Rob Ruggenberg, Offerkind, p. 30.
‘Nee,’ zei Aïn.
‘Wat bedoel je? Te Ka wil het, en ik wil het ook. Je kunt geen nee zeggen.’
‘Nee,’ zei Aïn weer.
‘Je begrijpt het niet. Ik ga jou een fijn leven bezorgen. Je hoeft niet eens te werken, van mij mag je luieren.’
Aïns aanspraak op lichamelijke en geestelijke autonomie wordt meteen bestraft. Als Aïn zegt dat ze niet met Aab wil trouwen maar wil reizen slaat hij haar. Daarna probeert hij haar te verkrachten. Ze verzet zich en vermoordt haar broer op een gruwelijke manier die zeer gedetailleerd wordt beschreven. Daarna ontdoet ze zich als een welhaast professionele crimineel van het lijk van haar broer. Ze krijgt daarbij hulp van Kraai, een jongen die wegens zijn gemengde afkomst niet wordt geaccepteerd door de familie, die getuige was van de moord.
Kraai is een sneue figuur, veel donkerder van huidskleur en haar dan de rest van de familie, die poepschepper is. Zijn status en functie binnen het familieverband zijn nog minder dan die van Aïn. Zijn abjecte afkomst (zijn vader was een lid van ‘het Oude Volk’ die voor seks met zijn moeder betaalde) wordt weerspiegeld in zijn vieze, verplichte baantje: ‘Kraai kreeg iedere ochtend het smerigste karweitje van iedereen’, zegt een externe vertelstem die eerder benadrukte dat hij geen blonde krullen heeft zoals de andere familieleden, maar ‘donkerbruin haar dat in vettige sliertjes over zijn voorhoofd hing.’ (p. 34) Direct na deze negatieve typeringen leert de lezer dat zijn moeder door Te Ka wordt verkocht aan een man van buiten omdat de familie-oudste diens bijl wilde hebben. Rae, Kraais moeder, wilde niet met de man mee, maar kreeg een touw om haar nek gebonden en werd meegesleept en vervolgens verkracht.
Herhaling
Een van de stijlmiddelen die Ruggenberg inzet om duidelijk te maken dat meisjes en vrouwen constant seksueel gevaar lopen is de herhaling. Aan het begin van het boek wordt Aïn een aantal keren achter elkaar tegen haar zin seksueel aangeraakt door haar broer. Hij wacht haar ook verschillende keren op en haar vader maakt haar meermaals duidelijk dat dit normaal is. Het patroon van dreigen met seksueel geweld herhaalt zich nog een keer als Aïn en Kraai tijdens hun vlucht in handen van de Jonge Wolven vallen. Binnen een bestek van twaalf pagina’s wordt vijf keer wordt aangekondigd en één keer herhaald dat Aïn het slachtoffer van een groepsverkrachting zal worden.
Een meisje, daar hebben we lang op gewacht.’
Aïn ging overeind zitten en wreef over haar keel. ‘Wat gaan jullie met me doen? Met ons, bedoel ik?’
Snavelneus grinnikte. ‘Jij zult samen zijn – maar niet met hem. Wij hebben genoeg jongens die jou willen.’ (p. 63)
(…)
De jongens staarden Aïn aan. ‘Haar wil ik wel!’ riep een van hen. Daar werd om gelachen. Een ander riep: ‘Ik mag eerst!’ (p. 64)
(…)
‘Waar moet ik op wachten?’
‘We moeten besluiten wie van ons jou het eerst krijgt.’ (p. 65)
(…)
‘Wat gaan jullie met Aïn doen?’ vroeg Kraai.
‘Met wie? Dat meisje? De eerste nacht gaat ze naar Sterke Lour,’ zei de blauwoog. ‘Daarna krijgen de anderen haar. Iedere nacht gaat ze naar de volgende. Dus maak je niet druk. Je komt vanzelf aan de beurt – als je je weet in te vechten, natuurlijk. Natuurlijk wel als laatste, hahaha. Dat is ware broederschap, wij delen alles.’ (p. 72)
(…)
‘Van mij willen ze een slaaf maken en jou geven ze vanavond aan Sterke Lour.’ Kraai keek Aïn niet aan.’
Wat? Aan wíé?’
‘Sterke Lour. Hij is de baas hier. En morgen ga je naar de volgende.’
Aïn staarde Kraai aan. ‘Weet je dat zeker?’
‘Zo gaat het hier,’ zei de oude man. ‘Sterke Lour krijgt de lekkerste brokjes. En altijd als eerste.’ (pp. 74-75)
Slavendochters
Ook in Onheilsdochter, dat zich in de negende eeuw in Denemarken afspeelt, is er sprake van ongewenste uithuwelijking, seksuele dreiging, een aanranding en een verkrachting en omstreden afkomsten. Niet al deze problemen worden echter in het eerste hoofdstuk geïntroduceerd. Het boek begint met een stoere actie van Yrsa, die ondanks haar horrelvoet in een boom klimt om haar twee jongere broers te helpen. Het meisje, dat de dochter van een Deense stuurman en een Friese slavin is, heeft vanaf het begin veel autonomie: ze oefent een ambacht uit (ze is zeilenmaker), ze heeft een gave (ze kan de toekomst voorspellen) en ze is stoer, slim en vaardig. Haar broers en vader houden van haar. Ze heeft een vriendje dat ze zelf heeft gekozen en hoeft niet meteen met de man aan wie ze wordt uitgehuwelijkt te trouwen.
Njall, Yrsa’s aartsvijand in het dorp, raakt haar tegen haar zin aan en vindt dat hij met haar mag doen wat hij wil omdat ze een ‘slavendochter’ is. Ze verweert zich verbaal en fysiek zo goed dat Njall voor gek staat in het dorp. De personale en de auctoriale verteller nemen afstand van het seksuele geweld en maken duidelijk dat dit de actie van één jonge man is, die niet per se door de hele gemeenschap wordt gesteund, al is slavernij wel een door de volwassenen geaccepteerde en zelfs gewenste praktijk, die door jongeren als Yrsa en haar neef Hefnir ter discussie wordt gesteld.
Verkrachting
Als Njall later zijn zinnen heeft gezet op zuster Job, de tot slaaf gemaakte kloosterling die bij Yrsa’s familie woont, helpt ze haar. De seksuele dreiging is aanwezig, maar er is nog veel meer: vriendschap, werk, familiegeheimen die ontrafeld moeten worden, discussies over het katholicisme en de Noordse mythologie en een gedeelde slavenafkomst.
Njall slaagt er uiteindelijk, halverwege de 364 pagina’s tellende roman, wel in om Job te verkrachten. Als hij ook Yrsa wil aanvallen, doodt de non hem. De meisjes springen in een zeilboot en ontvluchten via de walvisweg het Deense dorp om aan de wraak van Njalls vader te ontkomen. Yrsa is een goede zeiler en navigator en Job overwint tijdens de vlucht haar angst voor de zee.
De verkrachting is een traumatische ervaring voor Job, die een aantal keren terugkomt als flashback. Yrsa biedt troost en als Job het paard Sleipnirszoon ontmoet, wordt ze zelfs weer een beetje gelukkig. Zoals Yrsa een goede zeiler is, is Job een goede ruiter, die het paard inzet als vluchtvehikel en als wapen tegen de vader van Njall en een aantal andere mannen uit het dorp die de meisjes achterna zijn gereisd om wraak op hen te nemen.
Verschillen tussen Offerkind en Onheilsdochter
Dat in Offerkind het seksuele geweld logisch en onontkomelijk lijkt, komt niet alleen door de herhaling van woorden en daden. Een verschil tussen beide romans is dat in Onheilsdochter meer vertellerstekst wordt besteed aan het afkeuren van het seksuele geweld dan aan het beschrijven van het seksuele geweld zelf. In de vrije indirecte rede, ook wel de Erlebte Rede genoemd, wordt niet zoals in Offerkind telkens bevestigd dat seksueel geweld tegen vrouwen normaal en onvermijdelijk is. In Van Rijckeghems roman is sprake van reflectie en herstel van het trauma.
Tussen het discours van de verteller en dat van het personage Aïn bestaat in Offerkind weinig verschil. Zij lijkt de normen van haar gemeenschap verinnerlijkt te hebben waardoor de verkrachtingspoging ook voor haar een soort vanzelfsprekendheid is. Het discours van de verteller is voor jonge lezers ‘per definitie gezaghebbend’, zegt Maria Nikolajeva in The Rhetoric of Character in Children’s Literature (2002, p. 196). Ruggenberg lijkt uit te zijn op wat Monika Fludernik ‘quasi-mimetic evocation of “real-life” experience’ noemt in haar boek Towards a ‘Natural‘ Narratology (1996, p. 12). Het ‘echte leven’ in de verhaalwereld is zo gevaarlijk en de binaire oppositie tussen vrouwen en mannen is zo groot dat vrouwen wel misbruikt moeten worden. Die angst wordt door de lezer (welke implied reader zou Ruggenberg eigenlijk willen aanspreken?) herkend uit de wereld buiten de tekst en misschien uit eerder gelezen populaire jeugdboeken zoals die van Mel Wallis de Vries en Margje Woodrow. Ook in vrijwel al Ruggenbergs eerdere jeugdromans worden meisjes en jonge vrouwen bang gemaakt voor seksueel geweld door mannen en worden ze daadwerkelijk misbruikt.
Behalve een essentialistische ongelijkheid tussen mannen en vrouwen bestaat er een complexe ongelijkheid tussen Aïn en Kraai die in de tekst niet wordt opgelost. Deze ongelijkheid berust ook op hiërarchische binaire opposities: die tussen gezond en niet gezond en wit en zwart. Kraai blijft ‘de Ander’ voor Aïn. Ze vindt hem verachtelijk omdat hij mank loopt en laat enkele keren haar afkeer van zijn niet-gezonde lichaam blijken.
Kraai liep echt mank, zag Aïn. Beter dan dit zou het niet worden. Ze wendde haar blik af, ze kon de aanblik niet verdragen.
Rob Ruggenberg, Offerkind, p. 175.
Als zij focaliseert, spreekt Aïn nadrukkelijk uit dat ze Kraais donkere ogen veel minder aantrekkelijk vindt dan de blauwe ogen van de blonde Bran met wie zij naar Engeland wil ontsnappen. Zoals het mannelijke seksuele geweld tegen vrouwen in Offerkind niet wordt tegengesproken worden ook deze discriminatoire opvattingen meestal niet weerlegd. Ze worden eerder versterkt omdat andere personages Kraai ‘manke dubbelbloed’ noemen en de zwarte baby die Aïn redde en als haar eigen dochter opvoedt afwijkend vinden.
Kraai blijft ondanks Aïns afwijzingen hopen op een relatie met haar. Hij benadrukt steeds dat hij alles voor haar heeft opgeofferd en dat zij ondankbaar is. Hij dringt zich weliswaar niet lichamelijk aan Aïn op, maar wordt wel verbaal agressief als zij niet met hem in het nieuwe huis wil trekken dat hij aan de kust heeft gebouwd om als man en vrouw samen te leven. Direct nadat Aïn Kraai duidelijk heeft gemaakt dat zij geen relatie met hem wil en dat ze met de boot naar Engeland wil om daar als barnsteenbewerker te gaan werken, wordt zij gedood door de ‘moerasmensen’, een volk dat in haar een heks ziet. Kraai pikt dan haar droom in en bluft zich door de aanmonstering op het schip heen. Hij beweert een ervaren barnsteenbewerker met zeebenen te zijn, terwijl hij in werkelijkheid slechts toekeek hoe Aïn zichzelf het ambacht aanleerde.
Ter vergelijking wordt de vrouwelijke hoofdpersonen in Onheilsdochter van Van Rijckeghem steeds nieuwe kansen geboden. Yrsa’s klompvoet is weliswaar een probleem voor enkele potentiële huwelijskkandidaten, maar vormt geen belemmering voor haar ontwikkeling tot sterke zelfstandige vrouw. In de vertellerstekst wordt benadrukt hoe zij haar pijn steeds weer overwint. Zuster Job leert de zee waarderen, wordt monnik Job en monstert aan als roeimatroos op een Deens schip om een geheel nieuw leven te beginnen als man of misschien wel non-binaire persoon. Yrsa wijst uiteindelijk Nokki af omdat hij te veel op de hand van haar grootmoeder Gudrun is, die haar vanwege haar klompvoet als baby wilde laten doden. Haar liefde voor hem is over en dat opent nieuwe perspectieven. In Onheilsdochter worden vrouwen die hun eigen toekomst willen bepalen niet met de dood bestraft. Beide hoofdpersonen en hun hond Odin leven nog aan het slot van de roman en alles ligt open.
De culturele en religieuze verschillen tussen Yrsa en Job zijn soms bron van ruzie, maar vaker van heftige discussies waarbij beide kanten worden belicht en soms ook van grappen. De uiteenzettingen over de gewoontes en betekenis van de verschillende geloven maken de lezer duidelijk dat er eigenlijk meer overeenkomsten dan verschillen bestaan. Yrsa en Job zetten de kracht van de goden en God ook strategisch, of opportunistisch, in, waarmee de kloof tussen hun verschillen overbrugd wordt. Dat hond Odin en paard Sleipnirszoon directe nakomelingen van de anders door Job zo verafschuwde Noordse goden zijn, komt haar wel goed uit als de dieren haar en Yrsa verdedigen. Yrsa laat zich dopen, hoewel ze niets van Jobs rooms-katholieke poespas moet hebben, zodat ze veilig kan reizen en tijdelijk onderdak vindt in het klooster van waaruit de jonge non is ontvoerd.
Ideologie
Een jonge lezer zal misschien denken dat er in de vrije indirecte rede een neutrale vertelinstantie aan het woord is, of dat in een historische roman sowieso ‘de waarheid’ wordt verteld omdat ‘de geschiedenis’ op feiten en onderzoek is gebaseerd. Op de websites van de boeken van Ruggenberg wordt deze indruk nog versterkt omdat ze veel informatie over zijn reizen en research aanbieden en er benadrukt wordt dat hij de ‘de nieuwste wetenschappelijke inzichten en theorieën’ voor zijn boeken gebruikte. Over Ruggenbergs eerdere historische roman Piratenzoon (2017) wordt op de site beweerd:
Piratenzoon is gebaseerd op verslagen van ooggetuigen en op talrijke documenten. Daardoor kan een belangrijk deel van het verhaal als waargebeurd worden beschouwd, een aspect dat jonge lezers over het algemeen erg aanspreekt.
www.piratenzoon.nl/frames-leerkrachten.html
De geschoolde letterkundige weet dat Offerkind net als Onheilsdochter wordt gevoed door verschillende ideologische frames (Herman & Vervaeck, 2013). John Stephens noemt historische boeken voor jeugdige lezers zelfs de ‘most radically ideological’ soort fictie in Language and Ideology in Children’s Fiction (1992, p. 202). Er zijn geen ‘”facts” without interpretation, and interpretations are morally grounded’ (p. 205), aldus Stephens. De tekstuele representatie van personages, gebeurtenissen, relaties, machtsverhoudingen enz. is altijd ideologisch gekleurd. Dat geldt vanzelfsprekend niet alleen voor het ‘ouderwetse’ Offerkind, maar ook voor Onheilsdochter waarin verzet tegen onderdrukking van vrouwen wordt gethematiseerd.
‘Feminist discourses – in historical fiction for children and young adult readers – are reacting against past oppression of young females’, schrijft Kim Wilson in Re-visioning historical fiction for young readers: the past through modern eyes (2011). In boeken als Onheilsdochter en IJzerkop, een eerdere historische jeugdroman van Van Rijckeghem waarin een Vlaams meisje verkleed als jongen dienst neemt in het leger van Napoleon, zijn de vrouwelijke protagonisten in Wilsons woorden ‘fully agentistic beings’. Je zou ook kunnen zeggen dat het boek van Ruggenberg de ‘onderdrukkende functie’ van jeugdliteratuur vertegenwoordigt die tot de jaren zestig van de vorige eeuw gangbaar was en dat Van Rijckeghems boek een voorbeeld is van een jeugdroman die – in de woorden van Nikolajeva (2009) – een situatie beschrijft waarin de ‘established power structures are interrogated without necessarily being overthrown’ (p. 16). Er breekt geen revolutie uit in Onheilsdochter, de jonge hoofdpersonen nemen de macht niet over, maar ze stellen wel vragen en hebben of veroveren als het noodzakelijk is wel voldoende autonomie om zelfstandige keuzes te maken en hun dromen waar te maken. En in het discours van de verteller en dat van de personages wordt duidelijk afstand genomen van seksueel geweld en slavernij.
Volgens Wilson, die Australisch is, is er de afgelopen decennia vanuit de Engelstalge lezersmarkt een grote vraag ontstaan naar historische romans met sterke vrouwelijke hoofdpersonen aan wie lezers zich kunnen spiegelen. Loopt onze Nederlandse markt – waarop boeken als die van Van Rijckeghem een uitzondering zijn en die van Ruggenberg de norm – achter en stormen onze jonge lezers daarom in groten getale op Engelstalige en vertaalde young adultromans af? Veel van de populaire fantasy YA is immers ook historisch angehaucht. Jonge lezers willen ook af van een eenzijdig mannelijke blik op de wereld: ‘Engelstalige auteurs schrijven vaker vanuit een vrouwelijk of queer-perspectief’, zegt Piene in een artikel van de NOS.
In het tweede artikel in dit tweeluik presenteer ik een een didactische aanpak voor (historische) jeugdromans in de les Nederlands.
Literatuur
Fludernik, Monika, Towards a ‘Natural’ Narratology. London: Routledge, 1996.
Herman, Luc & Bart Vervaeck, ‘Ideology and Narrative Fiction’. In: the living handbook of narratology, 30 september 2013.
Nikolajeva, Maria, The Rhetoric of Character in Children’s Literature. Lanham. The Scarecrow Press, 2002.
Nikolajeva, Maria, ‘Theory, Post-Theory, and Aetonormative Theory’. In: Neohelicon 36 (2009), pp. 13–24.
NOS, ‘Jongeren lezen graag boeken, maar dan wel in het Engels’. 16 april 2022.
Rijckeghem, Jean-Claude van, Onheilsdochter. Amsterdam: Querido, 2022.
Ruggenberg, Rob, Offerkind. Amsterdam: Querido, 2020.
Stephens, John, Language and Ideology in Children’s Fiction. London/New York: Longman, 1992.
Wilson, Kim, Re-visioning historical fiction for young readers: the past through modern eyes. New York: Routledge, 2011.
Helge Bonset zegt
Deze op zich interessante analyse maakt duidelijk dat teksten ideologisch geladen zijn, maar interpretaties en analyses minstens evenzeer.
“Je zou ook kunnen zeggen dat het boek van Ruggenberg de ‘onderdrukkende functie’ van jeugdliteratuur vertegenwoordigt die tot de jaren zestig van de vorige eeuw gangbaar was”, stelt Klaver aan het einde van de analyse.
Een zin die niet wordt toegelicht, maar de boodschap is duidelijk: het boek van Ruggenberg is niet o.k., dat van Van Rijckeghem is in ieder geval beter.
Is moraliseren onder het mom van representatie-analyse datgene waar de literatuurwetenschap zich op moet richten?
Katrien Van Hecke zegt
Boeken als die van Jean-Claude Van Rijckeghem vormen heel zeker geen uitzondering binnen de Nederlandstalige markt.
In het artikel wordt verwezen naar ‘IJzerkop’. Vreemd dat Marie-José Klaver ‘Soldaat Marie’ (Clavis, 2018) niet vermeldt. Een half jaar eerder dan ‘IJzerkop’ verschenen, genomineerd voor de Thea Beckmanprijs 2019 en gebaseerd op het echte, historisch correcte verhaal van de Gentse jonge vrouw Marie Schellinck (1757 – 1840), die vermomd als man, zestien jaar lang in het leger van Napoleon vocht. Het verzet tegen onderdrukking van vrouwen komt in ‘Soldaat Marie’ des te beter uit de verf, omdat je als lezer beseft dat het werkelijk is gebeurd! Marie Schellinck heeft zich werkelijk bevrijd van het juk van sociale uitbuiting en een liefdeloze omgeving. Door dienst te nemen in het Franse leger nam ze haar lot in eigen handen, vond ze de liefde van haar leven en verbeterde ze aanzienlijk haar sociale omstandigheden.
Een andere roman, ‘Oostende is niet ver meer’ (Clavis, 2022), is net zoals ‘Onheilsdochter’ in mei 2022 verschenen, en handelt eveneens over seksueel misbruik én het vinden van autonomie.
De tekstuele representatie van personages, gebeurtenissen, relaties, machtsverhoudingen is in deze roman niet meteen ideologisch gekleurd, want het misbruikverhaal is volledig gebaseerd op de eigen ervaringen van de auteur (weliswaar getransponeerd in een andere context).
In ‘Oostende is niet ver meer’ wordt Nel door haar eigen vader seksueel misbruikt. Nels moeder kijkt de andere kant op, ze is maar wat blij dat ze zelf de echtelijke plichten niet meer hoeft te vervullen. Nel onderneemt een impulsieve vluchtpoging, maar die mislukt. Net wanneer ze een vriend in vertrouwen wil nemen, monstert die aan op een schip van de Oostendse Compagnie. Tot haar opportunistische moeder dringt Nel nooit door. Gelukkig ontmoet Nel Tsjappe Tsjiep, een ‘wijze vrouw’ die doorheeft wat er met haar aan de hand is en haar raad geeft. Maar Nel is nog niet klaar voor een tweede vluchtpoging. De mentale sterkte die ze daarvoor nodig heeft, bouwt zich – zoals in het echte leven – langzaam op. Via ontmoetingen, sterkende verhalen, nieuwe ervaringen en inzichten groeit haar zelfvertrouwen. Ze zet beslissende stappen en zal uiteindelijk haar plek in de wereld vinden, aan het einde van de roman ligt een nieuwe wereld voor haar open.
De jeugdromans ‘Oostende is niet ver meer’ en ‘Soldaat Marie’ gaan allebei over meisjes die zich met succes tegen onderdrukking en seksueel misbruik verzetten. De sterkte van de romans is o.a. hun geloofwaardigheid: in ‘Oostende is niet ver meer’ is de auteur een ervaringsdeskundige en ‘Soldaat Marie’ is opgebouwd vanuit uitvoerig historisch onderzoek.
Graag verwijs ik naar de mooie recensies van zowel ‘Oostende is niet ver meer’ en ‘Soldaat Marie’. https://www.katrienvanhecke.be/team
Hopelijk kunnen ook deze twee romans van Katrien Van Hecke een bijdrage leveren aan de studie van Marie-José Klaver.