Onze voorouders, de Indo-Europeanen, onderscheidden maar twee seizoenen, winter en zomer. We hebben ’t dan over ’t vierde millennium voor ’t begin van onze jaartelling. Voor de ‘zomer’ bestond toen een benaming die we in de Germaanse talen nog terugvinden, in allerlei variaties, o.a. summer (Engels), sommer (Duits), simmer (Fries).
In ’t Nederlandse taalgebied komt maar één benaming voor, maar wel in minstens 20 uitspraakvarianten, allemaal met kleine verschillen in de uitspraak van de klinker van zomer. Leken kunnen die meestal niet horen, maar dialectologen hebben er een oor voor. Boekenoogen hoorde dat men in de Zaanstreek naast zomer, ook zeumer zei. Zijn woordenboek is uit 1897, dus ik vraag me af er hier nog ‘gezeumerd’ wordt. Ik heb ’t in elk geval nog nooit gehoord. Zeumer wordt of werd ook gezegd in de kop van Noord-Holland, hier en daar in Zuid-Holland, Groningen, Limburg en veel in Zeeland.
Je verwacht dat, gezien de geschiedenis, alle Indo-Europese talen voor ‘zomer’ ’tzelfde woord gebruiken. Dat is maar ten dele ’t geval. Aan zomer verwante woorden komen o.a. nog voor in enkele ver uit elkaar gelegen Indo-europese talen: ’t Sanskriet, de (bijna) meest oostelijke Indo-Europese taal, in India, kent sámā ‘seizoen’; ’t Avestisch (in Iran) heeft ham- ‘zomer’; Armeniërs zeggen am ‘jaar’ en amaṙn ‘zomer’; in ’t Tochaars, een uitgestorven taal in ’t verre Centraal-Azië, schreef men ṣme ‘zomer’; ’t Iers (de meest westelijke Indo-Europese taal) heeft samhradh. Al deze vormen zijn door historisch taalkundigen herleid tot de gereconstrueerde (vandaar dat sterretje) Indo-Europese vorm *sem– ‘zomer’.
Maar een aantal Europese talen heeft een eigen benaming ontwikkeld of misschien bewaard. Dit plaatje geeft een beeld van de meestvoorkomende namen.
Dit is dan nog maar een selectie. Je kunt er trouwens verschillende groepen in onderscheiden. Zo hebben alle Slavische talen een vorm van ’t woord leto, dat ook Indo-Europees is en als voorouder *leh₁tom had, dat ‘jaar’ betekende.
In gebieden die tot ’t Romeinse rijk behoord hebben, komen vormen van twee verschillende woorden voor ‘zomer’ voor. ’t Ene oorspronkelijke woord is aestas. Uit dat woord zijn varianten ontstaan als Frans été en Italiaans estate. ’t Andere is veranum, dat we in de vorm verano aantreffen in ’t Spaans en als verão in ’t Portugees. Bij de Romeinen betekende veranum de lente-achtige voorzomer en aestas de heetste periode, hoogzomer.
De Indo-Europeanen waren bepaald niet de eerste bewoners van Europa. ‘t Zou dus best kunnen dat een aantal van de overige namen stammen uit een nog oudere prehistorie. Bijvoorbeeld Hongaars nyár, Fins kesä of Lets en Litouws vasara. Waar die woorden vandaan komen zullen we wel nooit te weten komen. Behalve dan saif, dat op Malta gezegd wordt; dat is een Arabisch leenwoord. Nog eenvoudiger is Καλοκαίρι oftewel kalokaíri, dat letterlijk ‘mooie tijd’ betekent. Dat hebben de Grieken zelf bedacht.
Eerder verschenen in de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’ te Zaandam (juni 2017)
Drabkikker zegt
Ik vind Shutterstøck anders ook wel een mooi woord voor zomer. Ik neem aan dat dat Noors is? 😉
Ad Foolen zegt
Dank Jan voor deze zomerse taalbeschouwing. Dat Hongaars en Fins een andere vorm voor ‘zomer’ hebben, is niet verwonderlijk, ze behoren niet tot onze taalfamilie.
Marga zegt
In het Wels is het “haf” – waar is dat woord aan verwant?
Drabkikker zegt
Volgens Wiktionary gaat het uiteindelijk terug op dezelfde Proto-Indo-Europese wortel als ons “zomer”, maar door alle klankveranderingen die er gedurende de millennia overheen zijn gegaan is daar weinig meer van terug te herkennen.
Jan Willem Stalpers zegt
Beste Jan,
Hoe zijn die wetenschappers dat aan de weet gekomen van de ‘zomer’ vier millennia voor onze jaartelling? Werd er toen al geschreven in klanken? In onze streken toch zeker niet. De Feniciërs?
Drabkikker zegt
Hoe talen in een vroeg stadium ongeveer hebben geklonken laat zich tot op redelijke hoogte reconstrueren, omdat taalontwikkeling vaak volgens zeer voorspelbare patronen verloopt, en je dus aan de hand van regelmatige klankwetten een flink eind in de tijd terug kunt kijken, zonder dat er geschreven bronnen nodig zijn. Mocht het u interesseren, de tak van wetenschap die zich hiermee bezig houdt heet historisch-vergelijkende taalkunde.
hans zegt
Of het Griekse καλοκαίρι nu precies ‘goede tijd’ of ‘goed weer’ betekent, is onduidelijk. Er wordt aangenomen dat het woord καιρός aanvankelijk vooral ‘geschikt moment’ betekende en dat daaruit wellicht de interpretaties ‘geschikt weer’ en ‘weer in het algemeen’ zijn ontstaan. Het is niet zeker welke betekenis van het woord de overhand bij de vorming van het woord καλοκαίρι, maar het lijkt waarschijnlijk dat men ermee het concept van ‘goed weer’ wilde uitdrukken (zeker als men aanneemt dat het voorkomt uit καλοκαιρία, dat alleen kan worden gebruikt voor ‘goede weersomstandigheden’ en niet voor ‘goede gelegenheid’). Het woord καιρός heeft ook in het moderne Grieks de meervoudige betekenis van ‘weer’, ’tijd’ en ‘geschikt moment’.
Het Grieks kent overigens ook het meer statige woord θέρος [theros] < IE *gwher = warm, waarvan we de stam ook terug kunnen vinden in bijvoorbeeld θερμός [thermos].
Gert Borg zegt
Eindelijk een moment waarop het Arabisch tot de Europese talen wordt gerekend. Daarmee krijgt deze taal haar verdiende plaats in de Europese cultuurhistorie. Maar jammer dat de tekstverwerker van Shutterstock de letters van het Arabisch alfabet los van elkaar print. Correct zou het er zo uitzien: الصيف
Bart Bronneberg zegt
Zeumere (Zuëmere) is ook een Limburgs werkwoord. Het betekent het verzamelen van eetbare delen van een gewas dat die bij de oogst op het veld zijn blijven liggen; sprokkelen. Duiven hebben Assepoester geholpen met het zuëmere van linzen. Ik weet niet of woord het verwant is aan zomer.
Een zökkezuëmer is een treuzelaar of pietlut. Ik vermoed dat dit eerder te maken heeft met het stoppen van sokken / zomen.
Olivier van Renswoude zegt
De herkomst van Litouws vãsara en Lets vasara is gelukkig wel bekend: Proto-Indo-Europees *u̯es-r/n- ‘lente’. Hiervan onder andere ook Latijn vēr ‘lente’, Sanskriet vasantá- ‘lente’, Oudnoords vár ‘lente’ en Oudfries wars, wers ‘lente’ (vanwaar nog verouderd Gronings woars).