Parthonopeus: editiewerk in uitvoering – deel 17
Aan het einde van aflevering 16 kondigde ik een ‘wat langere pauze’ in de serie aan, maar dat is achteraf bezien het understatement van het jaar geworden. Meer dan verwacht raakte mijn tijd gevuld met (freelance) werk, en het was al lastig genoeg om ruimte te blijven maken voor de laatste onderdelen van het proefschrift die nog geschreven moesten worden, en al het revisiewerk aan de teksten die er al waren.
Wanneer je een hele tijd aan een project hebt gewerkt – soms in stukjes en beetjes, soms een wat langere periode consistent achter elkaar – verzamel je een heleboel materiaal. Omdat ik gaandeweg het proces merkte dat ik daardoor het overzicht kon verliezen, ben ik begonnen berichten voor mezelf achter te laten in mijn teksten: voetnoten met aanwijzingen als ‘nog uitzoeken’ of ‘even nakijken bij [deskundige onderzoeker x] of die hier ook iets over zegt’ of ‘hoe staat dit in de Oudfranse tekst?’ of ‘later gelijktrekken met [tekst y]’. Dit is nu één van die gevallen waarbij je, zodra er een tijdmachine wordt uitgevonden, onmiddelijk een bericht aan je jongere zelf zou moeten sturen: niet doen!! Misschien is zo’n werkwijze wel te verantwoorden wanneer je aan een relatief korte tekst werkt, die je binnen een jaar gaat afmaken. Maar bij heel veel materiaal en heel veel van zulke aantekeningen, verzameld over jaren en jaren, levert het een heleboel extra werk op. Gevolg is nu dat ik nog regelmatig zit te bladeren in de editie van de Oudfranse Partonopeus om ergens een parallelvers bij te zoeken.
Collationeren
Aan de andere kant: er is geen betere manier om nog één keer heel grondig in alle haarvaten van je onderzoek door te dringen. Alles komt nog een keer voorbij, en ik lees veel relevante literatuur nog een keer na om uit ze zoeken wat [deskundige onderzoeker x] ergens over heeft gezegd. Dus ik probeer maar niet te gefrustreerd te raken over werkdagen waarop ik maar één klein tekstje heb afgemaakt. Of de hele ochtend bezig ben geweest met het veranderen van de verstelling bij een fragment omdat ik ooit ergens een vers gemist heb met tellen. Het zal er ook allemaal wel bijhoren, en ik kan toch elke week weer een paar dingen van mijn takenlijst afvinken.
Wat ik nu ook aan het doen ben, elke dag een stukje, is het collationeren van mijn translitteraties van de fragmenten. Nuttig werk, want gemiddeld haal ik er per blad toch wel één of twee fouten uit. En ook heel leuk, omdat ik nu nog een keer de tekst doorlees, vers voor vers. Wat me daarbij (weer) opvalt, is de virtuoze stijl van de Middelnederlandse bewerker. Maar ik heb nu, in deze tweede ronde met de foto’s van de handschriften, ook meer oog voor de eigenaardigheden van de mensen die de tekst op schrift hebben gesteld. En met een voorbeeld daarvan zal ik deze aflevering besluiten.
In het oudste handschrift – H81 bij Kienhorst (1988) -, heeft iemand, mogelijk een corrector, een heel gerichte wijziging toegepast. De kopiist van dit handschrift had de gewoonte om het persoonlijk voornaamwoord dat bij ons ‘zij’ luidt, als volgt te schrijven: ‘soe’. Iemand heeft zijn best gedaan om deze schrijfwijze overal aan te passen. In het tweede deel van Kienhorst (1988), op p. 107, staat een foto van een deel van een bladzijde uit dit handschrift, waarop enkele voorbeelden hiervan te zien zijn. Het gaat om de rechterkolom: het vijfde, zevende en elfde vers van boven, en het onderste, twee na onderste en drie na onderste vers op de foto. In al deze gevallen is de <e> in ‘soe’ weggekrast.
Taalgevoel
Je hebt in de Middelnederlandse spelling ook nog een ander ‘so(e)’, dat correspondeert met ons moderne ‘zo’, maar dat schreef deze kopiist altijd zonder <e>: ‘so’. De correcties betreffen dus alleen het persoonlijk voornaamwoord. In de meeste gevallen is ‘soe’ veranderd in ‘so’. Soms is in dit woord niet de <e> weggekrast, maar juist de <o>; dan wordt ‘soe’ dus ‘se’. En de spelling is hier en daar ook in andere woorden veranderd (er zijn twee gevallen aanwezig in de overgeleverde verzen: ‘voere’ is veranderd in ‘vore’ en ‘altoe’ in ‘alto’). Het verschil in omgang met ‘soe’ kan ik toevallig laten zien binnen een paar verzen van een belangrijke passage: het moment dat Parthonopeus Melior met de lamp heeft beschenen en beseft dat hij hiermee een fout heeft gemaakt (zie voor een uitgebreid inhoudsoverzicht van de roman aflevering 1). De plaatsen waar ‘soe’ is veranderd in ‘so’ dan wel ‘se’ heb ik gemarkeerd:
Do vernam wel die ionchere. Dat hi gedreven was te scerne.* Ende warp van hem die lanterne. Iegen dien mur so dat so crakede. Ende bevalse dien duvel diese makede Se brac testicken ende tlicht bedarf. * Dat hij was misleid.
Alle drie de gevallen verwijzen naar de lantaarn (die ellendig aan zijn eind komt in deze dramatische episode). Het lijkt erop dat de persoon die verantwoordelijk is voor de correcties, een bepaald taalgevoel heeft gevolgd. Hoewel hij praktisch consequent ‘soe’ verandert in ‘so’, heeft hij er in de laatste twee verzen van deze passage (en nog een paar andere verzen elders in dit handschrift) ‘se’ van gemaakt. Waarom? Ik heb er geen antwoord op.
Deze persoon heeft overigens ook een heleboel gevallen van <oe> gewoon laten staan. Alleen al in het eerste fragment van dit handschrift heb ik onder meer aangetroffen: ‘groet’ (= groot), ‘melioere’ (als rijmwoord op het eerder genoemde ‘vore’ waar de <e> wel is weggekrast), ’troest’ (= troost), ‘moeder’, ’toe’, ‘genoech’, ‘hiertoe’, ‘wijsdoem’, ‘roet’ (= rood). Van sommige van deze woorden kun je je ook niet goed voorstellen dat ze zouden werken zonder <e>, maar bijvoorbeeld ‘meliore’, ‘moder’ of ‘wijsdom’ zouden niet vreemd hebben gestaan. In het geval van ‘melioere’ is het aannemelijk dat de corrector niet van de in dit handschrift gebruikelijke schrijfwijze van deze eigennaam (‘Melioer’) heeft willen afwijken.
Anachronisme
Ik zou wel willen beweren dat de acties van deze corrector een anachronisme zijn. Niet het feit dat hij gecorrigeerd heeft natuurlijk, maar wát hij gecorrigeerd heeft. Als een moderne spellingchecker heeft hij heel specifieke gevallen van de schrijfwijze aangepast. Zijn doelwit was vooral het woord ‘soe’ (alleen in enkele gevallen van enclisis, zoals ‘soene’ (= soe ne) en ‘soet’ (= soe et), heeft hij het ongemoeid gelaten). Zoals bekend was er in de Middeleeuwen geen vaststaande spelling, en de schrijfwijze ‘soe’ voor het vrouwelijk persoonlijk voornaamwoord kwam in het Vlaamse taalgebied veel voor. Maar deze persoon had een heel duidelijke mening over de spelling: hij verkoos ‘so’ (en soms ‘se’) en vond het belangrijk genoeg om de hele tekst na te lopen om die in overeenstemming met zijn norm te brengen. Wat was het doel hiervan? Zou het iets met de uitspraak in zijn regiolect te maken hebben gehad? Dat zou betekenen dat er twee verschillende uitspraken waren voor ‘so(e)’: één met een lange /o/ en één met een /oe/-klank, en dat we de <e> in de veel voorkomende schrijfwijze ‘soe’ niet automatisch in alle teksten als lengteteken moeten opvatten. Hier zou die tijdmachine nog een keer goed van pas komen: om in de dertiende eeuw te gaan luisteren of er inderdaad een verschil was. Deze handelswijze van de corrector laat in ieder geval zien dat ook taalgebruikers van toen zich soms druk konden maken over de spelling van een tekst.
Foto: Viorica Van der Roest
jandeputter zegt
Over de klank ‘oe’ zie Van Loey, Klankleer. p. 70-71 (par. 85a). ‘Voor het Vlaams en het Hollands kan men aannemelijk maken dat het ‘oe’ er als een lange ( en wellicht zeer gesloten) monoftong ‘o’ klonk.’ Ik meen te weten dat de vorm ‘soe’ in het Vlaams verdwijnt in de vijftiende eeuw. De corrector kan de vorm ‘soe’ als lelijk en ouderwets ervaren hebben, of hij kwam uit een andere streek. Maar hopelijk reageren er ook nog specialisten. Het is een interessante observatie!
Viorica Van der Roest zegt
Ja, ik vond het wel opmerkelijk. Ik ben er altijd vanuit gegaan dat het persoonlijk voornaamwoord ‘so(e)’ in Vlaamse teksten moet worden opgevat als uitgesproken met een lange o, ongeacht of het met ‘o’ of ‘oe’ werd geschreven. Maar de activiteit van deze corrector heeft me daaraan een beetje doen twijfelen. Het kan inderdaad ook een geval van schrijfmode geweest zijn, hoewel ik niet denk dat ‘soe’ in de dertiende eeuw al als ouderwets werd ervaren. Als wat dan wel, dat zal misschien wel altijd een raadsel blijven.