ijk als de verscheidenheid in uitspraak van onze r thans is, vroeger ging zij vooral met de tip van de tong. Die gewoonte heeft de nodige sporen achtergelaten in allerhande Nederlandse woorden. Hoe dan ook hebben weinig medeklinkers in de geschiedenis van onze taal zo op hun omgeving ingewerkt als de r.
Een bonte verzameling
Enkele jaren terug kon de taalkundige Koen Sebregts na lang onderzoek vaststellen dat er in het Nederlands ongeveer twintig verschillende uitspraken van de r zijn, en tien als we alleen luisteren naar de aanzet, het eerste deel van een lettergreep. Veel van deze uitspraken liggen dicht bij elkaar en zullen niet zo snel als verschillend worden ervaren door de gemiddelde spreker.
Anders dan lang gemeend is zijn er genoeg talen met zulke verscheidenheid van r, maar volgens Sebregts valt het Nederlands vooral op in diens maatschappelijke aanvaarding ervan, binnen Nederland althans. Niettemin kon hij bevestigen wat reeds eerder is waargenomen, dat de zogenaamde Gooise r in heel Nederland oprukt. Deze komt tot stand door de tong dichtbij het gehemelte te houden. Maar met uitzondering van het oudere Leids is deze nergens in de aanzet te horen.
Wel gangbaar in de aanzet zijn de ‘ruwere’ uitspraken van de r, zoals verwezenlijkt met de tongrug tegen de huig. In Brabant en Limburg kunnen we deze tevens horen in de staart, het eind van een lettergreep. Hoewel het moeilijk na te gaan is hebben we zulks vermoedelijk te danken aan Franse invloed. Zo zijn ook het Duits en het Deens eraan gekomen, en vandaar vormen van het Zweeds en Noors.
Maar oorspronkelijker voor onze taal, als erfenis van het Germaans, is de r die gemaakt wordt met een tril of tik van de tongtip tegen de bovenste tandkas, zoals gebruikelijk is in bijvoorbeeld het Spaans. Deze uitspraak is nog altijd wijdverbreid in de Lage Landen, in zowel aanzet als staart, en blijkt ook uit de ontwikkeling van menig woord in onze taal.
De eerdere *r
Uit onderzoek van onder meer Jeannette Marshall Denton is vastgesteld dat de Germaanse *r weliswaar oorspronkelijk met de tip van de tong gemaakt werd, maar dat er al vroeg binnen en tussen de Germaanse dochtertalen verscheidenheid was, ook afhankelijk van de plek in het woord.
En er was een tweede, zoals trouwens al eeuwen bekend. Onder bepaalde omstandigheden was de Germaanse *s na klinkers verzacht geraakt tot een *z. Die werd na verloop van tijd waarschijnlijk uitgesproken zoals de Tsjechische ř in bijvoorbeeld Dvořák (beluister) maar viel later samen met de eerdere *r. Om die reden zeggen we bij vriezen en verliezen vanouds niet gevrozen en verlozen maar gevroren en verloren. Let wel, de huidige Nederlandse z is een latere verzachting van de s.
Een overgangsklank
De oorspronkelijke uitspraak van de r lag zeer dichtbij die van de d, die immers evengoed wordt uitgesproken met tip van de tong tegen de bovenste tandkas. Het zorgde ervoor dat er in de overgang van een r, l of n naar een r binnen een woord gemakkelijk een d gezegd en gehoord werd. En die d raakte ingeburgerd. In het Engels gebeurde het soms ook, in het Duits niet, mogelijk omdat de r daar al vroeg anders werd uitgesproken. Enkele voorbeelden vanuit het Middelnederlands:
donre → donder
eerre → eerder
kelre → kelder
minre → minder
Er zijn evenwel genoeg uitzonderingen. We zeggen stiller, niet stilder. Het is zowel dienaar als diender, zowel doener als doender, en alleen ziener. Dit komt doordat sommige van deze pas laat gemaakt zijn en doordat er voorbeeld is genomen aan andere verbuigingen en afleidingen die geen overgangsklank hebben.
Een dans met een klinker
De langlevende uitspraak met tongtip was vermoedelijk ook de reden dat in het Nederlands en ander Nederduits, maar ook het Fries en Engels, de r vaak wisselde met een onmiddellijk volgende klinker indien die zelf gevolgd werd door een tandklank (d, t, n of s) in dezelfde lettergreep. Ook deze ontwikkeling is in het Duits uitgebleven. Vanuit het Germaans:
*brustaz → Duits Brust, Ned. borst
*frustaz → Duits Frost, Ned. vorst
*grutją → Duits Grütze, Ned. gort
*trannijaną → Duits trennen, Ned. tornen
*þreskaną → Duits dreschen, Ned. dorsen
In sommige gevallen is de omwisseling uitgebleven. Dit kan gekomen zijn door streektalige invloed, zoals vermoedelijk bij grut naast gort, of door Duitse invloed, zoals bij bron naast het verouderde boorne. In weer andere gevallen was er geen omwisseling omdat er dan een te moeilijke medeklinkerreeks ontstaan zou zijn. Dus *brinnaną werd barnen ‘in vuur staan’ (nog in barnsteen), maar de afleiding *brandaz werd rechttoe brand, niet barnd.
Moeilijke reeksen zijn ook de reden dat de r soms juist met een voorgaande klinker wisselde. Voorwaarde was wel dat de r gevolgd werd door *ft of *ht, later gespeld als cht. De woorden burcht en schurft vallen daar niet onder, want die hebben pas later hun t gekregen. Wel:
*furhtō → Duits Furcht, Ned. (gods)vrucht
*þurftiz → Duits (Not)durft, Ned. (nood)druft
*gawurht(ij)ą → Duits Gewürchte, Ned. gewrocht
Rekking en meer
Opvallend is dat de r streng genomen de enige medeklinker in het Nederlands is waarvoor lange klinkers ook echt lang zijn. Er is lengteverschil tussen haan en haar, tussen moes en moer, tussen wiel en wier enzovoort. En niet toevallig is hoe korte klinkers vaak verlengd zijn voor een r, zij het als die zelf gevolgd werd door een d, n of s. In zustertalen is dit ook gebeurd maar houdt de spelling er geen rekening mee. Enkele voorbeelden:
*barsaz → baars
*farnaz → vaarn → varen ‘wis kruid’
*hurną → hoorn
*nurþaz → noord
Ook hier zijn weer uitzonderingen, getuige onder meer bord, hard, horde en kern. Opvallend is ook dat een opeenvolgende t (hoewel een tandklank zoals d, n en s) meestal niet tot klinkerrekking leidde. Aldus hebben we bijvoorbeeld hert, kartel(rand), kort, schort en spartelen. En toch wel weer koorts in stede van korts. Wellicht is dat woord uit een streektaal afkomstig.
In veel gevallen is een e niet alleen gerekt maar ook meer open uitgesproken, tot een aa. Dan vormt zich een tegenstelling met sommige streektalen, waar alleen rekking gebeurd is. Zie hier het onderscheid met het Gronings:
*erþō → Gron. eer(de), Ned. aarde
*gernō → Gron. geerne, Ned. gaarne
*herþaz → Gron. heerd, Ned. haard
*stertaz → Gron. steert, Ned. staart
*werdō → Gron. weerde, Ned. waarde
Het komt ook voor dat een e onder die omstandigheden meer open uitgesproken werd, tot een a, maar niet gerekt raakte. Om wederom te vergelijken met het Gronings, daar was aanvankelijk evenmin rekking, anders was het daar een ee geworden zoals in de voorgaande gevallen:
*erzijaz → Gron. —, Ned. ar (in in arren moede)
*hertōn → Gron. haart, Ned. hart
*kernōn → Gron. kaarn, Ned. karn
Uitzonderingen van dit alles zijn onder meer reeds genoemde voorbeelden als kern en hert, maar ook gerst, hersenen, ster en ver. Vroeger bestonden evenwel vormen als karn en hart, alsook garst, harsenen, starre en varre. Overigens is rr in die laatste twee woorden lang geleden ontstaan uit ouder *rn.
De klinkerverandering kon ook in andere richting gaan, van a naar e, als de daarop volgende r zelf nog door een lipklank of zeilklank (g of k) gevolgd werd. Ook hier is geen sprake van een heuse klankwet, want er zijn wederom genoeg uitzonderingen. In het Duits bleef het helemaal uit, zoals te zien in deze vergelijking:
*argaz → Duits arg, Ned. erg (doch argwaan)
*farwōn → Duits Farbe, Ned. (verwe →) verf
*mazgą → Duits Mark, Ned. merg
*skarpaz → Duits scharf, Ned. scherp
*starkaz → Duits stark, Ned. sterk
Dit is overigens niet te verwarren met omluid door een vroegere *i of *j in de volgende lettergreep, een kenmerkend en algemeen verschijnsel voor alle bestaande Germaanse talen, zoals in de ontwikkeling van *langijaną ‘lang maken’ tot Duits längen en Nederlands lengen.
Enkele andere eigenaardigheden
Over de Germaanse *j gesproken: die zorgde niet alleen voor omluid in de voorgaande lettergreep maar maakte ook de aangrenzende medeklinker lang, zoals bijvoorbeeld *lagjaną en *satjaną veranderden in Vroegoudnederlands *leggian en *settian, ook echt met lange medeklinker uitgesproken, en toen versleten tot leggen en zetten. De enige medeklinker die niet verlengd raakte was—verrassing!—de r:
*burjaną → beuren
*darjaną → deren
*harjaz → here → heer ‘leger’
*warjaną → weren
De r onderscheidt zich ook in dat het de enige medeklinker is waarvoor de oude Germaanse lange eenklanken *ī en *ū niet veranderden in de Nederlandse tweeklanken ij en ui. Dus we zien bijvoorbeeld hoe *bītaną en *līką veranderd zijn in bijten en lijk, en *hūsą en *ūt in huis en uit, terwijl:
*gīraz → (aas)gier
*skūrō → schuur
*spīraz → spier
*sūraz → zuur
En weer een andere kracht van de r, zij het gedeeld met l en m, is hoe die zelf ook kon zorgen voor verlenging van voorgaande medeklinkers. Een lange klinker of tweeklank die voor die medeklinker kwam raakte daarop verkort.
*aitrą → etter
*akraz → akker
*bibrōną → bibberen
*bitraz → bitter
Besluit
In het algemeen Nederlands klinkt in de staart, het eind van een lettergreep, meer en meer de Gooise r, gemaakt met tong dichtbij het gehemelte. En in de aanzet wedijvert te lande nog altijd een ruwere r met veel geweld van huig. Doch de oude r met tongtip tegen tandkas, geërfd van het Germaans, blijft bij velen op beide plekken in gebruik en heeft al een zwik onregelmatigheden in onze woordenschat veroorzaakt. Die mogen we best koesteren.
Verwijzingen
Denton, J.M., “Reconstructing the articulation of Early Germanic *r”, in Diachronica 20(1) (2003), blz. 11–43
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Laan, K. ter, Nieuw Groninger woordenboek, tweede druk (Groningen, 1989)
Philippa, M. e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Ringe, D., From Proto-Indo-European to Proto-Germanic (Oxford, 2006)
Schönfeld, M., Historische Grammatica van het Nederlands, 8e druk (Zutphen, 1970)
Sebregts, K., The Sociophonetics and Phonology of Dutch r (Utrecht, 2014)
Dit stuk verscheen eerder op Taaldacht
Laat een reactie achter