Woordgeslacht in het Hellendoorns
De afzonderlijke talen waarin het Indo-Europees zich in de loop der tijd heeft opgesplitst, laten een heel geschakeerd beeld zien van hun genussystemen. Veel van die talen verdelen hun nomina over twee of drie klassen:
Twee klassen | Drie klassen |
bezield en niet-bezield | |
mannelijk en vrouwelijk | mannelijk, vrouwelijk en onzijdig |
niet-neutraal en neutraal |
Er zijn echter ook talen zonder genus, zoals het Engels, het (moderne) Hongaars en het (moderne) Perzisch. De laatste twee bezitten evenmin het vermogen om mannelijke en vrouwelijke referenten van elkaar te onderscheiden door middel van voornaamwoorden. Het genussysteem van een taal kan dan ook bestaan uit twee subsystemen: het systeem van het woordgeslacht en het systeem van het referentieel geslacht. Woordgeslacht of genus is af te lezen aan de elementen (lidwoorden, bijvoeglijk naamwoorden) die voor het zelfstandig naamwoord staan, terwijl het referentieel geslacht met voornaamwoorden wordt aangeduid.
Heel bijzonder is het woordgeslacht in een taal die zich voor de bepaling van het genus bijna volledig laat sturen door de vorm van het substantief: het Hellendoorns, dat tot de hoofdvariëteit Sallands behoort. Deze streektaal onderscheidt consequent drie woordgeslachten (vrouwelijk, mannelijk en onzijdig), en die komen tot uitdrukking in elk woord in de positie voor het zelfstandig naamwoord:
- Dissen dikken boom (mannelijk)
- Disse hoge kaste (vrouwelijke)
- Dit grote huus (onzijdig)
In welke mate talen zich in de keuze van het woordgeslacht laten sturen door de betekeniskenmerken van het zelfstandig naamwoord of door de vorm ervan, verschilt per taal. Het Hellendoorns verschilt daarin ook van andere Nedersaksische streektalen. In het Hellendoorns wordt het woordgeslacht bijna uitsluitend bepaald door de vorm van het zelfstandig naamwoord. Dit leidt in bepaalde gevallen tot botsingen met het referentieel geslacht:
Woordgeslacht | Referentieel geslacht | ||
nichte | v | v (zîe) | |
vrouwe | v | v (zîe) | |
nève | v | m (hij) | |
ome | v | m (hij) | |
nèèister | m | v (zîe) | |
wärkster | m | v (zîe) |
Er zijn in elk geval twee categorieën nomina waarbij het genus wordt gestuurd door de betekenis van het substantief: boomnamen en eigennamen. Deze hebben altijd het mannelijk woordgeslacht, ongeacht hun vorm:
- Boomnamen
Dissen hogen beuken, esdoorn, haezelaer, kastanje, larix - Eigennamen
Dissen goeien Geert, Johanna, Sanne, Karel, Jopie
Bij die eigennamen nu doet zich het verschijnsel voor dat zich in bepaalde situaties twee mogelijkheden voordoen. Net als bijvoeglijke naamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, en dergelijke, doen bezittelijke voornaamwoorden ook mee in het tonen van het woordgeslacht:
- Oonzen goeien Geert, Sanne, Karel, Jopie
We zien dus dat ook aan het bezittelijk voornaamwoord het mannelijk woordgeslacht is af te lezen. Nu is er ook een situatie waarin de eigennaam het vrouwelijk woordgeslacht heeft, maar dat is alleen in de volgende constructie:
- [oonze + eigennaam]
Het is dan oonze Wim, oonze Jopie, oonze Miene, enzovoort. We hebben hier te maken met de situatie dat het bezittelijk voornaamwoord als het ware deel gaat uitmaken van die eigennaam. We horen deze constructies in familieverband. Het verschil met de constructie oonzen + eigennaam is dat die weliswaar even normaal is, maar dan in een situatie waarin constrast uitgedrukt moet worden en het element bezit naar voren komt:
- Nîet Jan van d’n bakker, maer oonzen Jan
- Oonzen Jan en den Jan van oew
- Oonzen Willem was d’r ook biej
Bij mijn weten is die vrouwelijke vorm van de eigennaam alleen mogelijk met oonze, en niet met andere attributieve vormen.
Er is bovendien een verschil in klemtoonpatroon tussen oonzen en oonze als er een eigennaam achter staat:
oonzen Willem — ∪ — ∪
oonze Willem ∪ ∪ — ∪
Het belangrijke verschil is hier dat in de eerste constructie de hoofdklemtoon op de eerste lettergreep van oonzen ligt. In de tweede constructie is de hoofdklemtoon verplaatst naar de eigennaam, in dit geval naar de eerste lettergreep, maar het geconstateerde verschil doet zich op dezelfde manier voor bij andere eigennamen:
oonzen Johanna — ∪ ∪ — ∪
oonze Johanna ∪ ∪ ∪ — ∪
Interessant is nu dat we iets vergelijkbaars zien bij toponiemen. Vergelijk de volgende voorbeelden, waarin de klinker met hoofdaccent vet is weergegeven):
- Akersloot, niet Akersloot.
- Berghuizen, niet Berghuizen.
- Boerakker, niet Boerakker
- Buitenpost, niet Buitenpost
- Colijnsplaat, niet Colijnsplaat
- Dieverbrug, niet Dieverbrug
- Hoogkerk, niet Hoogkerk
- Kerkenveld, niet Kerkenveld
- Oudewater, niet Oudewater
- Schipborg, niet Schipborg
- Spijkerboor, niet Spijkerboor
- Vriezenveen, niet Vriezenveen
In normale samenstellingen, dat wil zeggen met de letterlijke betekenis die we uit de samenstellende delen kunnen afleiden, zou in deze voorbeelden de hoofdklemtoon in het eerste deel hebben gelegen. Zodra deze samenstellingen gedurende een bepaalde tijd als naam fungeren, lijken ze die betekenis te verliezen en dat gaat dan gepaard met de verschuiving van de hoofdklemtoon naar het tweede deel. Iets dergelijks lijkt er aan de hand te zijn met de constructie [oonze + eigennaam]. Het element oonze wordt als het ware samen met de eigennaam een nieuwe eigennaam, waarbij de betekenis van het bezittelijk voornaamwoord weliswaar niet verdwijnt, maar minder prominent naar voren komt als bij oonzen, dat constrast aangeeft in de constructie [oonzen + eigennaam]. Dit gaat dan, net als bij de toponiemen gepaard met de verschuiving van het hoofdaccent naar rechts.
Anneke Neijt zegt
Intrigerende systemen houden de verschillende talen erop na! Even ter verduidelijking, aan het eind geef je de voorbeelden Akersloot, Berghuizen, enz. Het gaat dan toch om te laten zien waar de klemtoon wel of niet valt in die voorbeelden? Ik had dan dat bekende asterixje * verwacht. Je zou namelijk ook kunnen denken dat het om corrigerend taalgebruik gaat. Of bedoelde je dat juist? Dan graag nog wat meer toelichting. Klemtoon en klemtoonverschuiving interesseert me.