Veel bijval had ik niet gehoopt te oogsten met een kort stukje dat ik op Neerlandistiek gepubliceerd heb, afgelopen maandag. Dat hoeft ook niet. Het lijkt me voor de discussie juist wel prettig dat de meningen niet gelijk lopen. Dit stuk is bedoeld als weerwoord op de reacties. Op de serieuze dan. Niet die welke gemakkelijke ad-hominem-torpedo’s afvuren.
Een aantal negatieve reacties zijn te vatten onder de noemer dat een enquête een slechte methode is om een canon op te stellen, en dat de initiatiefnemers de canon reduceren tot een populistisch “consumentendingetje”, aldus Laurens Ham. Als je mensen vraagt klassiekers te noemen, dan krijg je de blinde vlekken, de vooroordelen en de van generatie op generatie doorgegeven scheeftrekkingen. Iets vergelijkbaars zegt Els Stronks ook in een reactie: kwaliteit is nooit het enige criterium voor de lijstjes. Daar hebben ze natuurlijk gelijk in, maar anders dan Aukje van Hout beweert, hebben we niet de pretentie om een canon op te stellen. Ik zeg expliciet dat mijn smaak niet de norm is. Wie de moeite neemt het rapport te lezen, ziet dat we juist vooral gevraagd hebben welke bezwaren er bij een canon zijn (of meervoud: canons) zijn, welke werken over het hoofd gezien zijn, of die inclusiever moet et cetera. En anders dan nogal wat querulanten nemen we de antwoorden van ons panel van ruim 1700 participanten au sérieux. Dat is ook wat Marc van Oostendorp en Frank Willaert ook al opgemerkt hebben: het is een enquête óver de canon, niet een canon zélf. We laten zien wat mensen denken. Niet wat ze móeten denken. Als de geënquêteerden niet zo geporteerd zijn van het werk van de een of andere schrijfster, dan kun je daar teleurgesteld in zijn, natuurlijk, maar in de teleurstelling of verontwaardiging schuilt een elitaire visie op literatuur: de respondenten zijn kennelijk kortzichtig, onwetend en niet mee met de tijd. Daar doe ik niet aan mee. En ik wil me zelf ook niet laten opdringen wat ik nu wel en niet een goed werk mag vinden. Ik vind Hadewijch en Bijns echt niet goed. Versregels als “Men sal om ghevoelne noch om kinnen Dienen,/ dan slechts te minnen met minnen in Minnen.” (makkelijk te vermeerderen in het oeuvre van Hadewijch) of “Gods dienst gaet te nyete / de waerheit lijt gewelt / Veel wolven werden onder / gods scaepkens getelt” (nu is Bijns aan het woord), heb ik met frisse weerzin gelezen, en die versregels horen zogezegd tot het beste wat die auteurs hebben geschreven. Wie canonieke waarde wil toekennen aan onze enquêtelijstjes, moet niet vervolgens gaan rouspeteren dat de geënquêteerden er niks van begrepen hebben. De sprong van “conservatief” naar “moreel onacceptabel” is een twijfelachtige gevolgtrekking.
Een andere groep reacties, het meest expliciet aan de orde gesteld in het stuk van Laurens Ham, is dat een canon “relateerbaar” moet zijn, waarmee bedoeld wordt dat liefst zoveel mogelijk mensen zich erin moeten herkennen, want dat zorgt voor leesbevordering. Dat zou moeten blijken uit het feit “dat het goed gaat met de Engelstalige literatuur in Nederland omdat jonge lezers onder meer LHBT-problematiek wel in die boeken, maar niet in de Nederlandse literatuur terugvinden.” Die redenering rammelt. Hier wordt gekeken naar de lezers, en wat die willen, maar juist niet naar wat niet-lezers zouden willen. Jongens lezen veel en veel minder fictie dan meisjes, en dat verschil wordt groter naarmate de leeftijd stijgt, omdat de dwingende greep van het onderwijs dan verslapt. Als je iets wil doen aan ontlezing, moet je niet met dat argument schermen om meer vrouwen op de lijstjes hebben, dunkt mij. Die vrouwen lezen tóch al, en laten zich kennelijk niet zoveel gelegen aan ‘relateerbaarheid’. Waarom slaan mannen niet massaal aan het lezen als de canon zo heerlijk relateerbaar is voor hen? Ik zeg niet dat er geen goeie argumenten zijn om allerlei schrijfsters te promoten, ik zeg alleen dat het argument dat inclusievere gender-lijstjes afvallige lezers bij de les houden geen hout snijdt. En waarom moet alles herkenbaar en relateerbaar zijn? Is het juist niet evengoed een voordeel dat je in literatuur iets leest wat je niet vertrouwd is? Sowieso is het een vrij vulgair idee dat je een lijst klassieke werken zo moet opstellen dat je het lezerspubliek maximaliseert.
Dan is er het argument, in de reactie van Els Stronks, dat allerlei schrijvers (m/v/x) om oneigenlijke redenen, dat wil zeggen: zonder dat het afhangt van hun literaire kwaliteit, gedwarsboomd worden in hun overlevingskansen. Dat klopt natuurlijk. Maar waarom zou dat sowieso blijken uit de lagere positie van sommige vrouwen?
Uit welk onderzoek blijkt bijvoorbeeld de grote kwaliteit van het werk van Bijns? “Ze is minstens even goed als De Roovere”, schreef een collega. Ja, dat kan best, maar Bijns staat wél in de gerapporteerde lijstjes en De Roovere niet. Ik krijg niet de indruk dat de lijstjes geen ruimte bieden aan vrouwen.
En ik krijg dus geen goed antwoord op de vraag: waarom moeten we verontwaardigd of teleurgesteld zijn dat schrijfster X pas op positie Y geraakt is? Waarom is conservatief slecht? Waarom moeten we met z’n allen treuren om het lot der schrijvende vrouwen, en is het lot der schrijvende laagopgeleiden of scheepslieden of schakers zoveel minder erg?
Els Stronks zegt
Laten we aannemen dat er net zoveel mannen als vrouwen kunnen en willen schrijven, en dat dat altijd al zo geweest is. En dat schrijftalent eerlijk is verdeeld over hen. Dan roept het vragen op waarom we van die ene groep zoveel overgeleverden zien, en van die andere groep zo weinig.
Daarom is conservatief misschien slecht, daarom wordt er getreurd: om talent dat verloren gaat als we de hamvraag ‘wat zien we over het hoofd, en waarom?’ niet stellen en proberen te beantwoorden.
Je hebt je werk aan de canon goed gedaan als die hamvraag gesteld wordt en gaat leven. Ik vind het jammer dat je dat goede werk teniet doet door de legitimiteit van de hamvraag te betwijfelen.
vierbunders zegt
“Laten we aannemen dat er net zoveel mannen als vrouwen kunnen en willen schrijven, en dat dat altijd al zo geweest is. En dat schrijftalent eerlijk is verdeeld over hen”. In de mate uw eerste veronderstelling “laten we aannemen… dat dat altijd zo geweest is” wat toch niet noodzakelijk het geval moet zijn (gewwest), en in het beste geval sociaal-historische verklaringen heeft, dan is het niet meer nodig om er een tweede veronderstelling aan toe te voegen. Uw hamvraag bestaat er gewoon in om gladweg een actuele opvatting te projecteren op het verleden. Literatuur is een cultuurproduct van mensen die leefden in tijd en ruimte, exact zoals wij.
Freek Van de Velde zegt
Er zijn juist goede argumenten om aan te nemen dat mannen meer schrijven. Uiteengezet door G. Miller. 2000. The mating mind. En in een binnenkort te verschijnen artikel waar ik co-auteur ben, en dat verschijnt in het tijdschrift Linguistics. Ik lever de drukproef graag aan op verzoek.
Els Stronks zegt
Het gaat er natuurlijk juist om die sociaal-historische verklaringen te belichten met die hamvraag: wat is er ooit gebeurd (en misschien nog aan het gebeuren) dat maakt dat het in de praktijk anders uitpakt dan je zou mogen veronderstellen zonder die sociaal-historische belemmeringen of stimulansen?
Als je voorbeelden uit de praktijk analyseert, zul je vinden dat die van de theorie afwijkt. En dat mannen meer schrijven dan vrouwen, in praktijk, bijvoorbeeld. Maar dat is geen reden om de wens van een gelijke verdeling los te laten, en juist de canon – vooral weerslag van de sociaal-historische praktijk – te bevragen. Door die vragen gaat de canon mogelijk veranderen, en ook dat is een reden dat de canon bestaat. Een canon geeft richting, maar verdient ook een kritische blik en zodoende openingen voor nieuwe richtingen. De vragen zorgen er mogelijk voor dat er 2032 andere canon is. Goed, toch? Ik zou me er niet tegen verzetten door te verwijzen naar successen uit het verleden.
vierbunders zegt
Dat oordeel over scheef gegroeide verhoudingen zegt ons meer over de persoon die dat beweert dan over de historische situatie zelf. Onze huidige maatschappij kan gerust als even “teleurstellend” beoordeeld worden door de volgende generaties en toekomst.
Freek Van de Velde zegt
Daar heb je gelijk in. Dat betwist ik niet!
Laurens Ham zegt
Dit artikel heeft een veel prettiger toon dan het vorige, waarvoor in elk geval dank. Een reactie op een paar punten:
1. het is een interessante nuancering dat dit geen canon is maar een enquête over een canon – maar voor een gedeelte vind ik dat woordenspel. Dat werkt immers alleen maar als er een herkenbare, door iedereen erkende canon bestaat, en je daar vervolgens aanvullingen bij en kanttekeningen op kunt geven. Ik zou bijvoorbeeld enorm benieuwd zijn naar een enquête over de al eenmaal herziene Vlaamse canon van Nederlandstalige werken. Als je mensen echter zélf (onder meer) gaat vragen welke titels erin thuis horen, dan plaats je ze zelf in de positie van zo’n commissie.
2. Ik heb de enquête zelf ingevuld en weet dus dat er veel meer andere vragen aan bod kwamen, en ik heb ook het rapport gelezen en gezien dat er veel interessante aspecten in naar voren kwamen. Dat verandert allemaal niets aan het punt van het eerste stuk (waarop ik reageerde) dat het ‘raar’ zou zijn dat mensen ‘verontwaardigd’ waren over het gebrek aan vrouwen in de canon. Hier speelt volgens mij een fundamenteel verschil in visie, die ik ook weer terug zie in de reactie op Els Stronks’ opmerking hierboven: zie je de canon als een min of meer onbetwist ‘gegeven’ of denk je eerder dat de canon anders kan – en misschien ook wel een beetje: dat de wereld anders kan? Natúúrlijk is het een gedachtenexperiment om ervan uit te gaan dat evenveel mannen en vrouwen altijd al hebben willen en kunnen schrijven, zoals Stronks hierboven doet. Zelfs dat ‘willen’ wordt immers al gekneed en gesocialiseerd in scholing (of het gebrek eraan…), opvoeding en ga zo maar door. Maar ik ben het helemaal eens met haar punt dat we ons niet bij de stand van zaken hoeven neer te leggen. Ook in het bedrijfsleven, de politiek, het universitaire leven en ga zo nog maar even door bestaan er immers ongelijkheden waaraan men tegenwoordig iets probeert te doen. Dat kun je ‘overdreven’ noemen ‘want het probleem lost zichzelf wel op’, maar ik denk dat mensen tegenwoordig actief iets aan die ongelijkheden proberen te doen – en geef ze eens ongelijk.
3. dat het raar is dat een ‘mannencanon’ zo weinig mannelijke lezers aantrekt, zou alleen een valide opmerking zijn als ‘gender’ het enige is waardoor mensen worden aangetrokken, en als mensen machinaal op de interactie tussen ’tekst’ en ‘genderkenmerken’ zouden reageren. En dat is natuurlijk niet zo: er is ongetwijfeld een heel complex aan redenen waarom er minder mannen lezen, en dat heeft vast met veel meer dan hun man-zijn te maken. Dat alles betekent dus inderdaad ook dat er totaal geen 1-op-1-relatie is tussen ‘je publiceert een LHBTI-gerelateerd boek en bepaalde jongeren gaan het boek lezen’. Dat snap ik ook wel. Maar diversiteit en inclusie vergroten die genoemde relateerbaarheid voor bepaalde groepen lezers wel degelijk, denk ik.
4. een vulgair idee om een canon op te stellen zo dat je het publiek maximaliseert? Dat is toch een heel vreemd idee van vulgariteit? We stellen een canon toch niet als een abstract ding in zichzelf op, maar met het idee dat het instrument helpt om waarden over te leveren? Dan moeten die lezers er ook wel zijn. In een wereld waarin het geld voor de letteren en het aantal boekengeïnteresseerden overweldigend veel/groot is, kunnen we ons permitteren NIET naar het publiek te kijken – maar het lijkt me dat we die luxepositie nu niet hebben.
Freek Van de Velde zegt
Ik waardeer het sterk dat je de moeite neemt om te reageren. Ik zie ook de redelijkheid van wat je zegt. Met ‘vulgair’ had ik de betekenis ‘populair’ op het oog.
bertram mourits zegt
Die laatste vraag is natuurlijk een leuke retorische truc, maar het antwoord daarop is: we hebben het hier over schrijvers, niet over scheepslieden of schakers. Daar zijn vermoedelijk andere websites voor.
Dat geldt ook voor het zonder context citeren van regels van Bijns of Hadewijch en te beweren dat ze niet goed zijn. Dat geintje kun je echt bij elke tekst uithalen.
De reden dat we teleurgesteld mogen zijn is vrij eenvoudig: ongeveer de helft van de respondenten bestond uit docenten Nederlands. Dat zijn de mensen die invloed uitoefenen op het beeld van de Nederlandse literatuur voor toekomstige lezers. En die mensen geven blijkbaar een nogal traditioneel beeld door.
Dat vrouwelijke schrijvers systematisch lager gewaardeerd werden dan mannelijke schrijvers, is inmiddels wetenschappelijk meer dan eens vastgesteld, zowel in literair-historisch als empirisch onderzoek. Het mooie is: er gebeurt ook iets met dat besef, zelfs op de plek waar dergelijke ontwikkelingen meestal het laatst doordringen, namelijk de markt. Uitgeverij Cossee geeft de ene na de andere interessante schrijfster opnieuw uit, veel goeie nieuwe poëzie komt van vrouwelijke dichters en het collectief FixDit vindt de nodige weerklank.
Kortom: er zit beweging in historisch scheef gegroeide verhoudingen. Alleen, zo blijkt uit deze enquête, blijft het onderwijs blijkbaar achter. Het is niet zo vreemd dat teleurstellend te vinden.
Freek Van de Velde zegt
Ik vind de teleurstelling of verontwaardiging of het appel tot actie een beetje selectief. Als er minder vrouwen schrijven of als die lager gewaardeerd worden, dan is dat meteen een reden om het patriarchaat te beschuldigen van seksisme. Nooit wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat mannen gemiddeld genomen betere boeken (hoe je dat ook zou willen meten) schrijven. Ik zeg niet dat dat zo is. Ik zeg alleen dat die hypothese al bij voorbaat niet acceptabel wordt geacht. Ja, zullen de tegenstanders zeggen, maar als je een dezelfde tekst voorlegt aan lezers en je zegt dat die geschreven is door een vrouw, dan wordt die tekst literair ondergewaardeerd. Dat vind ik ook niet zo’n doorslaand argument. Op grond van een Bayesiaanse inschatting zou het best kunnen dat lezers een beetje argwanender zijn ten opzichte van een tekst van een vrouwelijke auteur, omdat ze blootgesteld zijn aan niet zo goeie vrouwelijke teksten. Opnieuw: ik zeg niet dat dat zo is, maar je kunt je dat wel vóórstellen. Net zoals mensen liever een blokje omlopen als ze ’s nachts in een steegje een getattoeëerde Rus zien, en niet als ze een West-Europese vrouw zien. Dat is vreselijk voor die Rus die geen kwaad in zich heeft, maar je kunt het die nachtelijke wandelaar niet kwalijk nemen, en het bewijst helemaal niet dat die aan een diepe virulente Russenhaat lijdt.
Jeroen Dera zegt
Maar Freek, juist op grond van die Bayesiaanse inschatting zouden we toch bij uitstek moeten stréven naar meer vrouwen in een canon? Als het zo is dat lezers vaak zijn blootgesteld aan “niet zulke goeie” teksten van vrouwelijke auteurs en op grond daarvan argwanend zijn (al dan niet bewust), dan wordt het tijd om ze bij uitstek bloot te stellen aan de vele (!) uitstekende teksten die vrouwelijke auteurs geschreven hebben en die niet opduiken in tal van lijstjes. De “verontwaardiging” of “teleurstelling” heeft precies daarmee te maken: de vaststelling dat uitstekend werk van vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd is.
vierbunders zegt
Hier sta ik toch op te kijken. Moeten we nu op zoek naar eventuele meesterwerken die tot nog toe niemand zou hebben gelezen, laat staan naar waarde heeft geschat, gewoon omdat ze geschreven zijn door vrouwelijke auteurs? Het volstaat dus niet om een “canon” op te stellen van breed erkende waardevolle literatuur, maar die moet dan ook nog “gendergelijk” zijn?
Jeroen Dera zegt
Nee, daar hoeven we niet naar op zoek, die teksten kennen we allang. Ze laten leven voor een breder publiek vraagt echter om inspanningen – zo blijkt maar weer.
Freek Van de Velde zegt
Ja, maar zoals ik eerder ook al zei als reactie op Els S.: er zijn goeie redenen te bedenken waarom vrouwen misschien niet zoveel goeie teksten geschreven hebben als mannen. Met die verwijzing naar het werk van G. Miller. Net zoals ook GEMIDDELD genomen vrouwen minder zin hebben in een carrière dan mannen (Gino et al. 2015 in PNAS): https://www.pnas.org/doi/10.1073/pnas.1502567112. Voor alle duidelijkheid: ik vind dit niet nastrevenswaardig danwel laakbaar. Daar doe ik als wetenschapper geen uitspraak over. Ik zeg alleen: het is zeer wel denkbaar dat, teruggaand in de tijd, we gewoon minder schrijvende vrouwen hébben. Daar is niet veel meer aan te doen. Als je dat al zou willen.
vierbunders zegt
Daar is niet allen niets meer aan te doen, maar waarom zou daar iets moeten aan gedaan zijn geweest? We gaan wat historisch vast te stellen is toch niet aanpassen aan onze nieuwe en persoonlijke overtuigingen?.
Els Stronks zegt
Als wetenschapper doe je wel een uitspraak als je effecten van nurture ondergeschikt maakt aan nature. Want dat doe je als je ‘goede redenen’ zoekt in minder natuurlijke aanleg of zin. Nogmaals, je zult vast bewijs voor mannelijke oververtegenwoordiging vinden onder schrijvers of carrieretijgers, maar ik denk dat het aan wetenschappers is om voorbij die effecten van nurture te kijken om iets niet te snel als nature te bestempelen.
bertram mourits zegt
om te beginnen, ik vind het niet zo sterk om beide argumenten eerst onderuit te halen met een ‘ik zeg niet dat dat zo is’ om ze dan toch te gebruiken – maar belangrijker, dat er “Nooit rekening [wordt] gehouden met de mogelijkheid dat mannen gemiddeld genomen betere boeken (hoe je dat ook zou willen meten) schrijven” is natuurlijk niet waar. ‘Beter’ is alleen een nogal onbruikbare term, die je beter kan vervangen door ‘wordt beter gewaardeerd’. Dat mannen gemiddeld meer beter gewaardeerde boeken, is onmiskenbaar waar. En daar wordt nu juist veel onderzoek naar gedaan (het korte antwoord: jazeker, een seksistisch patriarchaat). En volgens mij is het een taak van het onderwijs om aan het verbeteren daarvan iets bij te dragen, door, bijvoorbeeld, de canon te verbreden. Zodat mannelijke en vrouwelijke schrijvers dezelfde kansen hebben op het speelveld, en gelijkwaardig behandeld worden. (Net zoals in uw voorbeeld de West-Europese vrouw en de Rus: ik neem aan dat u die beiden met rust zou laten, ’s nachts, in een steegje.)
Freek Van de Velde zegt
Ik ken het onderzoek naar gender en stijl, omdat ik ook in het veld zit, als onderzoeker. En ik moet zeggen: het ‘korte antwoord’ dat het aan een seksistisch patriarchaat ligt, is nimmer overtuigend aangetoond. Integendeel. Dat onderzoek is vaak onfalsifieebaar, en nogal eens circulair. Uit een onevenwicht tussen de genders wordt seksisme afgeleid, en dat seksisme wordt vervolgens ‘bewezen’ door dat onevenwicht. En nog eens: het gaat om gemiddelden. Wie een anekdotisch voorbeeld aanhaalt van een paar geniale vrouwen – en die zijn er zeker! – bewijst niks over gemiddelden. Dat man-vrouw-verschil zie je ook in andere domeinen van de kunst en wetenschap. En is goed verklaarbaar (wat niet hetzelfde is als goed te keuren). Als je dieper gaat kijken naar onderzoek waaruit moet blijken dat vrouwen benadeeld owrden, mangelt het heel vaak aan de methode. Een kras voorbeeld, waarover ik zelf gepubliceerd heb in Nature Scientific Reports vind je hier: https://www.nature.com/articles/s41598-020-69278-3
Bertram Mourits zegt
Tja, wederom retorisch handig maar hier staat eigenlijk niets. Onderzoek dat mijn stelling ondersteunt is methodologisch slecht dus dat aanvaardt u niet. Eigenlijk het enige argument dat u heeft gegeven is: ik vind boeken van vrouwen gewoon minder goed dus het is niet erg dat ze minder vaak genoemd worden. Welnu, dat weten we dan.
vierbunders zegt
Het is veel eenvoudiger: de deelnemers aan de stemming voor die canon hebben hun keuze uitgebracht. Hopelijk toch op basis van het literair belang van die werken. Of de schrijvers ervan mannen of vrouwen zijn, was en is hierbij niet ter zake, evenmin als bv. hun leeftijd, diploma’s, politieke overtuigingen, burgerlijke stand, enz. Wie zich bezighoudt met de genderproblematiek kan nu wel de resultaten van deze canon gebruiken als basis voor verder onderzoek. Uiteraard kan die canon die precies het zakelijk vertrekpunt is van dat onderzoek nog niet beschouwd worden als aanvechtbaar door de besluiten van de analyse waarvoor hij nog moet dienen. Zelfs indien wetenschappelijk en precies de oorzaak zou achterhaald worden waarom bv. boeken van vrouwen minder vaak voorkomen in die canon, is daarmee toch zeker niet gezegd dat vrouwen gewoon minder goed boeken schrijven. Misschien schrijven vrouwen minder en is gewoon het percentage van vrouwelijke auteurs die gepubliceerd worden, even hoog of laag als dat van mannelijke auteurs?
Freek Van de Velde zegt
Het lijkt me handig als je even een gericht onderzoek noemt dat jouw stelling ondersteunt. En als het een boek is, graag paginanummers erbij. Ik ben bereid om bij te lezen, en mijn mening te herzien in het licht van gegevens die nieuw zijn voor mij, maar het valt me op dat ik nauwelijks empirisch gedegen onderzoek aangereikt krijg.
vierbunders zegt
Het empirisch onderzoek is gewoon de lijst van de canon die bedoeld is om “een beperkt aantal werken naar voren te halen die intrigerend, belangwekkend of representatief genoeg zijn om als vertrekpunt te kunnen dienen voor meer weidse verkenningen van ons literair erfgoed”. Als enige en belangrijkste beperking was daarbij voorzien de beperking in tijd.
Ik nodig u dan ook uit gewoon in die lijst het aantal vrouwelijke schrijvers te tellen en het aantal mannelijke schrijvers. Verder verdedig noch vertegenwoordig ik geen enkele “stelling”, tenzij die van de “vaststelling”.
bertram mourits zegt
Nee, dat ga ik niet doen. Ik kan best opmerken dat Maaike Meijers boek over dichters in de jaren vijftig (De lust tot lezen, passim) en het onderzoek van Karina van Dalen-Oskam zinnige lectuur zijn, maar wat zou dat veranderen aan uw stelling dat Hadewijchs regel ‘minnen met minnen in Minnen’ “gewoon echt niet goed” is?