In juni 2023 is het precies 30 jaar geleden dat ik in het toenmalige Neder-L mijn allereerste miniatuurtje schreef (toen nog zonder titel). In de komende maanden zal ik met enige regelmaat zo’n oud miniatuurtje herlezen, en er met de kennis van nu iets nieuws (of fris) over proberen te zeggen. Vandaag: je treft het.
Linguïstisch Miniatuurtje I én Linguïstisch Miniatuurtje XXIX
Ik moet misschien eerst even opmerken dat het me niet echt meeviel om die oude stukken te herlezen. Ze zijn nog uit een tijd dat ik 900 woorden een beperking vond (tegenwoordig vind ik dat een zee van ruimte), en ik merk dat ik me destijds nogal uitputte om vooral een fijne generatieve analyse te bedenken. Dat zou ik nu niet meer meteen doen.
Toch vind ik de kwesties nog vaak even interessant als vroeger. Zo schreef ik in het allereerste miniatuurtje over de zin ‘Je treft het dat ik thuis ben.’ Wat is daar bijzonder aan? Nou, een hoop. Zo heb je allereerst nog een andere zin ‘Het treft voor jou dat ik thuis ben’, met ongeveer dezelfde betekenis. De vraag is dan of die twee zinnen iets met elkaar te maken hebben. Ten tweede ziet dat ‘het’ eruit als een voorlopig zinsdeel. In ‘Je treft het dat ik thuis ben’ lijkt ‘het’ een voorlopig lijdend voorwerp, en in ‘Het treft voor jou dat ik thuis ben’ lijkt ‘het’ voorlopig onderwerp. Maar die eerste zin is geen invulling van ‘iemand treft iets’. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen ‘Je treft mijn aanwezigheid thuis’ met dezelfde betekenis, en zelfs zonder ‘het’ kan het niet: ‘Je treft dat ik thuis ben’ is gek.
Ook in die tweede zin gaat dat niet goed. Is dat ‘iets treft iemand’? Maar ‘iets treft iemand’ betekent niet dat iets voor iemand voordelig is, wat bij ‘Het treft voor jou dat ik thuis ben’ wel het geval is. Het lijkt er dus op dat ‘het’ hier helemaal geen voorlopig zinsdeel is, maar een loos zinsdeel. Het heeft geen verwijzende betekenis, de betekenis zit in de constructie.
In de twee miniatuurtjes opperde ik dat het een geval is van wat Paardekooper een ‘motiverende dat-zin’ noemt (al vind ik die term gek genoeg nu in zijn Beknopte ABN-syntaksis niet terug). Een voorbeeld is ‘Het heeft zeker geregend dat je zo nat bent’. De bijzin met ‘dat’ is hier geen voorwerp van het werkwoord ‘regenen’ (‘iets regenen’), maar een soort bijwoordelijke bijzin met een ‘motiverende’ betekenis: het feit dat je zo nat bent motiveert de gedachte dat het geregend heeft. Ik zie nu overigens dat Paardekooper er vooral een soort vraag in ziet, iets als ‘Waarom ben je zo nat?’ met de “antwoordsuggereerder” ‘het heeft zeker geregend’.
Bij ‘Je treft het dat ik thuis ben’ ontbreekt volgens mij elke vraagbetekenis. Je zou wel ook zo’n motiverende betekenis kunnen veronderstellen. Dat ik thuis ben is de motivering om te zeggen dat je het treft.
Bij herlezing zie ik hier nog wel een extra argument voor de stelling dat ‘het’ geen voorlopig lijdend voorwerp is. Je hebt namelijk de bijna betekenisidentieke zin ‘Je hebt geluk dat ik thuis ben’. Daar heb je geen ‘het’, en toch dezelfde constructie. Wat moet daar die dat-zin zijn? Hij kan niet bijvoeglijk zijn (‘geluk dat ik thuis ben’), en misschien kun je er nog een geforceerd voorzetselvoorwerp van maken (‘geluk hebben met iets’), maar ‘Je hebt geluk ermee dat ik thuis ben’ is in elk geval een veel slechtere zin. Dus ook daar lijkt de motiverende dat-zin de beste uitweg.
Ik meen me te herinneren dat ik later Arie Verhagen eens een lezing heb horen houden over een soortgelijke problematiek bij werkwoorden als ‘waarschuwen’. Het is niet ‘iemand iets waarschuwen’ (hooguit ‘iemand voor iets waarschuwen’), maar toch heb je zinnen als ‘Ik waarschuw je dat het gaat regenen’, of ‘Ik waarschuw je om dat niet te doen’. Vooral bij die laatste zin is toevoeging van ‘ervoor’ heel gek. Dus wat zijn dat voor zinnen? Verhagen omzeilde het probleem een beetje door die hele ontleding in voorwerpen ter discussie te stellen en de oplossing in de constructie te zoeken, maar dat is misschien een stap te ver. In elk geval bij die dat-zin kun je stellen dat ‘dat het gaat regenen’ de motivering is om je te waarschuwen. Ook die om-zin lijkt me te analyseren als een bijwoordelijke bijzin met bijvoorbeeld een doelbetekenis.
Maar waarom heb je die twee varianten ‘Je treft het dat ik thuis ben’ en ‘Het treft voor jou dat ik thuis ben’? Daarvoor zocht ik destijds de oplossing in het feit dat ‘treffen’ hier de betekenis van een ervaringswerkwoord heeft. Daar heb je ook vaar die twee varianten, bijvoorbeeld in ‘Iets stoort mij’ en ‘Ik stoor mij aan iets’. Die ingewikkelde generatieve analyse kreeg ik geloof ik niet helemaal rond, als ik het zo teruglees, maar ik ben er nog wel van overtuigd dat hier ergens de oplossing zit.
Afbeelding van Christian Plass via Pixabay
Laat een reactie achter