Practice what you preach III
n 1584 verscheen de oudste gedrukte grammatica van het Nederlands: de Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst, geschreven door Hendrik Laurensz. Spiegel, lid van de Amsterdamse Rederijkerskamer ‘In liefd’ bloeyende’, en uitgegeven bij Christoffel Plantijn in Leiden. Het werk behandelt in zeven hoofdstukken verschillende aspecten van de Nederlandse taal, van spelling tot grammatica. In de jaren erna mengden meerdere spraakkunstenaars, zoals ze zichzelf noemden, zich in de discussie over de Nederlandse taal; er bestond immers nog geen Standaardnederlands, en verschillende vooraanstaande Nederlandse mannen wilden hun steentje bijdragen met voorstellen over hoe die standaardtaal eruit kon zien. Zo verschenen bijvoorbeeld in 1600 Oprecht onderwijs van de letter-konst, geschreven door Cornelis Dirksz. van Niervaert en in 1612 de Nederduydsche Spellinge van Jacob van der Schuere. Vervolgens verscheen in 1614 – 30 jaar na de eerste druk – een herdruk van de Twe-spraack bij Hendrick Barentsz. in Amsterdam. In een achttal blogs vergelijk ik deze tweede druk met de eerste druk, om te kijken: zijn er in herdruk van de Twe-spraack uit 1614 veranderingen aangebracht ten opzichte van de eerste druk uit 1584? Is er misschien sprake van voortschrijdend inzicht, nu in de dertig tussenliggende jaren de vorming van de Nederlandse standaardtaal op gang is gekomen? Dit is het derde blog in deze serie.
Wat voorafging
Nadat in het eerste blog in deze serie bleek dat er veranderingen in de tekst van de herdruk van de Twe-spraack waren aangebracht die lijken te raken aan de eigen regels voor spelling en grammatica, en we ons afvroegen of dit ‘verbeteringen’ waren die ervoor moesten zorgen dat die eigen regels beter werden nageleefd, bleek in het tweede blog dat twee van de grammaticale wijzigingen tegen de eigen voorschriften in gingen. In dit derde blog kijken we gedetailleerder naar een aantal veranderingen op het gebied van spelling.
Spelling
Naast de drie grammaticale verbeteringen die in het vorige blog werden besproken, hebben verreweg de meeste wijzigingen vooraleer met spelling te maken: 352 in totaal. Deze week bespreek ik de meest voorkomende wijzigingen in medeklinkers: de veranderingen omtrent de letter g, de klank ‘k’ en de letters s of z.
G, gh
Een van de obscuurdere onderwerpen die de Twe-spraack behandelt, is het tellen met getallen, oftewel het ‘Talschrift’. Hoewel de paginering in de Twe-spraack simpelweg met cijfers wordt aangegeven, en het tellen in de tekst met romeinse cijfers gebeurt, presenteert het vierde hoofdstuk, ‘Van Me-klinkers en Talschrift’ de mogelijkheid de letters van het alfabet als getallen te gebruiken, waarbij de a t/m i voor 1 t/m 9 staan, j t/m r voor 10 t/m 90, en s t/m z voor 100 t/m 900. Om dit te illustreren, citeert de auteur een ‘Tal-dicht’:
Elke regel in het gedicht telt op tot het cijfer dat erna of ervoor staat, bijvoorbeeld: ‘Ic diic’ = 9 + 3 + 4 + 9 + 9 + 3 = 37. Dit cijfer correspondeert vervolgens, zo legt de auteur uit, met het jaartal waarin dat wat op de regel gezegd wordt, plaatsvond – zo werd, volgens de Twe-spraack, Holland in het jaar 37 ‘met hulp van Kayzer Claudius bedyckt’ (E1v/50).
Echter, tellen we bijvoorbeeld de letters van de vierde versregel bij elkaar op, dan komt de optelling niet uit: ‘Ic hore t’gheloof’ = 9 + 3 + 8 + 6o + 90 + 5 + 300 + 7 + 8 + 5 + 30 + 60 + 60 + 6 = 651, waar de Twe-spraack 643 geeft. Het verschil in waarde is 8; een h. Laat dit nu precies de letter zijn die in de tweede druk is toegevoegd, alleen op een andere plek; eveneens na een g, in een andere regel die qua optelling niet uitkomt[1]: ‘die baldaedighe Denen plonderen miin goed’.
Dat in dit gedicht überhaupt een verbetering plaatsvindt, is opmerkelijk; dit zou per definitie de optelling van de letters verstoren, waarmee het idee achter het opnemen van het gedicht tenietgedaan wordt. Maar hoe het ook zij, deze g wordt gh, en het is niet de enige: dit is met 45 keer een van de meest voorkomende wijzigingen in de tweede druk van de Twe-spraack. Opvallend genoeg gebeurt dit bijna net zo vaak andersom: 38 keer wordt gh juist g. Wat schrijft de Twe-spraack over het gebruik van deze letters?
Over de g staat er:
‘de /g/ naackt ghestelt heeft by ons het zelfde gheluyd ende de kracht als gue der Fransóyzen: dit zelfde gheklanck hebben zy van ons behouden in de wóórden dague, bague, etc. al zó hóórdyze klinken int heen ende weder lezen vant wóórdeken, eg, egge, óóck in dag, vlag, leg, weg, zeg, rug, brug, róg, kóg, wig, wiggen, diggelen, troggelen ende zulcke: óóck als de lansknechten roepen gelt, gelt, das dick gód dat zy niet als gheld ende ghód uyt spreken, maar een dicker gheluyd dat met t’gheklanck vande /k/ wat ghelyckheids heeft:’(E2v/52-E3r/53)
Tegenover dit ‘dicker gheluyd’ van de ‘g naackt ghestelt’ stelt de Twe-spraack een andere klank:
‘Dat het eyghen gheklanck vande /g/ dus dick moet uytghesproken worden, doet my boven t’voors. óóck zó ghevoelen de ghewoonte datmer een /h/ by schryft daarze wat blazende vóórt komt, alze meestentyd by ons doet, anders waart gheheel onnódigh de /h/ daar by te zetten. […] hoe wel vele nu de /h/ hier nalatende de /g/ zelf het blazend gheluid toe-eighenen: van welck ghevoelen ick óóck gheweest ben/ maar de zaack wel na spuerende/ bevind’ick dat de /h/ by ons ouders hier niet te vergheefs ghebruyckt is; […].’(E3r/53-E3v/54)
Dus: gh staat voor een ander, ‘blazend’ geluid dat wij soms ook maken, en hoewel sommigen de g zelf dat blazende geluid hebben toegeschreven, heeft de auteur weten te achterhalen dat ‘ons ouders’ hier ook de h bij plaatsten, en dat deze dus toegevoegd moet worden als we het blazende geluid gebruiken, en niet als we het naakte, dikke geluid produceren.
Kijken we nu naar de wijzigingen, dan zien we dat er veel verschillende woorden worden aangepast. Een context waarin de wijziging vaker voorkomt, is die van het voltooid deelwoord: geweest wordt gheweest (C6v/28; C4r/23), gebracht wordt ghebracht (E6v/60; E1r/49), etc. Het lijkt er echter niet op dat men in de Twe-spraack in de eerste druk had besloten dit met g te spellen en in de tweede met gh. In deze context wordt de g namelijk wel 17 keer gh, maar er zijn ook zeven voorbeelden te vinden van gh in de eerste en g in de tweede druk.
Hetzelfde geldt voor een andere terugkerende context: ng. Vijftien keer wordt aan ng een h toegevoegd (bijvoorbeeld inbrengt/inbrenght, D1r/33; C5v/26; Vervoeging/Vervoegingh, G3v/86; F4r/71); en zes keer precies andersom, soms zelfs in hetzelfde woord (brenght/brengt G2v/84; F3r/69; vervoegingh/vervoeging, G4r/87; F4r/71). Deze tegengestelde wijzigingen duiden erop dat de herdruk van de Twe-spraack hooguit in een wat hogere of lagere frequentie tegemoet kwam aan de eigen spellingsregels voor g of gh.
C, k, ck
Minstens zo ingewikkeld is het verhaal achter de tweede medeklinkerwijziging die opvalt in het ‘Tal-dicht’:
In de eerste regel, die in de eerste druk nog keurig optelde tot 37, verstoort de k in ick, met waarde 20, de optelling in de herdruk. Het is niet de enige wijziging rondom de letter k: 11 keer verandert een c en 14 keer een k in ck; zes keer wordt ck juist c en 15 keer k. Ook wordt vier keer een losstaande k een losstaande c.
Qua voorschrift rondom de letter k bespreekt de Twe-spraack vooral de twijfel tussen ck en kk, bij dubbeling van de ‘k’-klank, waarbij de keuze op ck valt ‘om de nieuwicheid te myen, van /kk/ te schryven’ (D6v/44). De c wordt ook los behandeld als typisch Latijnse letter (D6r/43) en over de k wordt gezegd:
‘dóch datmen de /k/ meer bezighe als na vorighe ghewoonte vind’ick betamelyck, alzó wel voor /a/, /o/ ende /u/ als voor /e/ ende /i/ daar wyze dóch nóódlyck ghebruyken moeten, want het schickt immers qualyck datmen, kemmen ende cammen, kennen ende connen, etc. schryft, dat dóch wóórden zyn die an elcanderen hanghen.’(D6v/44-D7r/45)
Het is een mooi pleidooi voor een uniformere spelling – maar of ic met c of ck gespeld moest worden volgens de auteurs van de Twe-spraack, en hoe men verstandely(c)ke (A2r), boe(c)xkens (A5v) of volk/comen (C3v/22; C1r/17) diende te spellen, wordt in het midden gelaten – waarmee we niet goed kunnen vaststellen of de tweede druk dichter bij, of verder van de eigen voorschriften is geraakt.
S, z
Een andere van de meest voorkomende wijzigingen in de herdruk is de categorie ‘z – s’; 45 keer verandert een ‘z’ in een ‘s’:
Wijziging | Aantal | Eerste druk | Tweede druk |
z – s | 45 | zelf onze dezes lezers lezer zuyveren deze veróórzaackt zaken zwaricheyd zwaricheyd zóp t’zelue óórzaac deze zonder deze deze deze byzonder zommighe ghenoeghzaam zal zó alzó deze dezes alzó zelver alzó óórzaack alzó dezen kayzer pózen zyn zich zal dezen deze dezer zwaricheyd zulx dezen zal | self onse deses lesers leser suyveren dese veroorsaackt saken swaricheyd swaricheyd sop t’selve oorsaac dese sonder dese dese dese bysonder sommige ghenoeghsaam sal so also dese deses also selver also oorsaack also desen kayser posen syn sich sal desen dese deser swaricheyd sulcx desen sal |
Tabel 2: wijzigingen z-s
Dit is opvallend, want het voorschrift van de Twe-spraack op dit gebied luidt:
‘Belanghende /s/ ende /z/ daar in word zeer gedoolt, want men de /z/ nu metter tyd niet, ófte heel waynigh bezight, daarze onze ouders (ende dat niet zonder óórzaack) overvloedigh ghebruyckt hebben, blykende an de oude drucken ende brieven: wat onderscheid wilde ghy my int gheluyd van deze vólghende wóórden gheven alsze alle met /s/ gheschreven worden, daarze nóchtans onderscheidlyck klincken: als […] een sant óf heyligh ende zand vande Duinen, saly ende zaligh, ick semmel ende zemel, somtyds ende zommighe, som ghelds ende zon, […]: met ontellyke dierghelyke, diemen nu altsamen met /s/ spelt, nóchtans heel zonderling uytspreeckt. Om dezer ghelyke wóórden te konnen onderscheiden zó merckt dat de /s/ scherp ende lichter gheklanck heeft vóórtkomende de tong an t’verhemelt des monds rakende. maar de /z/ heeft dicker gheluyd de tong ant bovenste tand vleesch brenghende. […] Dóch hebben onze voorouders, deze, een zoon, zon, etc. met z, gheschreven diesvólgens zuldy bevinden dat wy de z, veel ende de s, minder behoeven, daar wy nu int teghendeel de z, wainigh ende de s, steeds in haar plaats ghebruiken.’(D7r/45-D7v/46)
Hier staat: de s wordt steeds vaker in plaats van de z gebruikt, maar we zouden weer terug moeten naar het gebruik van ‘onze (voor)ouders’; niet alleen omdat het oude beter is, maar ook omdat sommige woorden nu in spelling niet van elkaar te onderscheiden zijn terwijl ze wel anders worden uitgesproken. Een pleidooi voor meer z in het woordbeeld, dus. Als een van de voorbeelden van hoe ‘onze voorouders’ dit schreven, noemt de auteur deze – een woord dat 13 keer wordt veranderd van z naar s. Dit druist dus regelrecht in tegen het eigen voorschrift, onveranderd in de tweede druk: de Twe-spraack benoemt zelfs expliciet dat het deze moet zijn. ‘Practice what you preach’ is in dit geval dus minder van toepassing op de tweede druk.
Maar we zien in de tweede druk ook vier keer een s in een z veranderen:
Wijziging | Aantal | Eerste druk | Tweede druk |
s – z | 4 | tselve datse so sy | tzelve datze zo zy |
Tabel 3: wijzigingen s-z
Dit zijn dan wel weer verbeteringen die het taalgebruik in de Twe-spraack dichter bij het eigen voorschrift brengen.
Al met al lijkt er op het gebied van de spelling van medeklinkers niet eenduidig gezegd te kunnen worden of de veranderingen nu pro of juist contra eigen voorschrift waren; de veranderingen gaan in veel gevallen beide kanten op. In het volgende blog kijken we hoe dat zit bij de spelling van een paar letters die in de vroegmoderne tijd soms zowel voor klinker als voor medeklinker konden doorgaan.
[1] 4 + 9 + 5 + 2 + 1 + 30 + 4 + 1 + 5 + 4 + 9 + 7 (+ 8) + 5 + 4 + 5 + 50 + 5 + 50 + 70 + 30 + 60 + 50 + 4 + 5 + 90 + 5 + 50 + 40 + 9 + 9 + 50 + 7 + 60 + 5 + 4 + = 748 (+ 8 = 756)?
Deze reeks verscheen eerder op het blog Those who wander
Anneke Neijt zegt
Heel nuttig, die vergelijking van de verschillende drukken. Het lijkt erop dat in die tijd de plofklank ( geschreven) en de wrijfklank ( geschreven) in sommige woorden moeilijk te onderscheiden waren. Misschien is het inconsequente gedrag het gevolg van intuïtief tegengestelde tendenzen: graag in het algemeen weinig letters gebruiken ( heeft de voorkeur) en een verandering van velaire plofklank naar velaire wrijfklank (de klank die je voorheen met schreef komt steeds minder vaak voor, waardoor het aantrekkelijker wordt om die letter te gebruiken waar voorheen nodig was).
Is het gegeven dat er minder gewijzigd werd aan het eind van de pagina het gevolg van hoeveel letters de drukker in zijn letterbakje had? Wat daar toch de verklaring voor kan zijn…