De semantiek is de koningin van de taalkunde. Dat geldt in ieder geval wanneer Philippe Schlenker haar presenteert, in zijn nieuwe boek What It All Means. De semantiek is volgens hem hét voorbeeld van een gelukkige combinatie van geestes- en natuurwetenschappen, gegrondvest op een lange traditie van filosofie, taalkunde en antropologie, en tegenwoordig beschikkend over heel precies wiskundige geformuleerde theorieën en een schat aan gegevens, óók gebaseerd op nauwkeurig uitgevoerde experimenten.
Wie What It All Means leest, kan hem alleen maar gelijk geven. Het is een van de beste populair-wetenschappelijke boeken over taalkunde die ik ooit gelezen heb: het leest als een trein en tegelijkertijd kom je als niet-taalkundige, met een beetje aandacht, enorm veel te weten – tot aan Schlenkers eigen theorieën toe. Het boek laat zien hoe belangrijk de studie van betekenis, hoe ver gevorderd we zijn in het begrip ervan, en wat de mysteriën zijn. Schlenkers eigen theorie is ‘Super Semantics’, waarin de taalkundige semantiek wordt toegepast op geheel nieuwe domeinen, van alarmkreten van apen via handgebaren tijdens het praten tot en met de betekenis van muziek. Ik denk dat ik over het werk van weinig andere taalkundigen zo veel geschreven heb, de afgelopen jaren als dat van Schlenker: het is tegelijk degelijk en opwindend. Uit dit boek blijkt dat hij het zelf ook allemaal nog eens met smaak weet te vertellen.
Grote stappen
In de eerste delen van het boek legt Schlenker uit waar de semantiek nu staat. De basis is een idee van betekenis dat inmiddels al een stevige basis heeft in meer dan honderd jaar filosofische literatuur: de betekenis van een zin is gelijk aan de waarheidswaarde (waar of onwaar) van die zin. De betekenis van de zin ‘het regent buiten’ bestaat uit de verzameling omstandigheden die deze zin waar zouden maken. Dat is nog behoorlijk abstract, en vaag, maar het werd in 1970 precies gemaakt door de briljante wis- en taalkundige Richard Montague (1930-1971).
In Montagues tijd waren er inmiddels al allerlei heel precieze kunstmatige kunsttalen om wiskundige en logische waarheden in uit te drukken: formele talen. Die talen waren ontwikkeld uit onvrede over de vaagheden en ambiguïteiten van de natuurlijke taal, maar Montague had een briljant idee: ook natuurlijke taal (zijn werk ging over het Engels, maar er is geen reden om te geloven dat hij dacht dat die taal anders was dan andere) was een formele taal. Je kon een precieze methode ontwikkelen waarmee je iedere Engelse zin zou kunnen vertalen in een logische formule. Montague kwam een jaar na zijn eerste poging op een mysterieuze manier om het leven, maar zijn studenten en tal van andere geleerden hebben zijn werk voortgezet. Het is nog lang niet klaar, maar er zijn grote stappen gezet.
Letterlijk ongezegd
Een van de bijzonderheden van Schlenkers presentatie in dit boek is dat hij laat zien dat gebarentalen vaak het gelijk van deze aanpak bewijzen, ook al werden ze de eerste decennia helemaal niet in de beschouwing betrokken. Een voorbeeld is de manier waarop voornaamwoorden worden geanalyseerd. Neem de zin ‘Henk zegt tegen Kees dat hij geen geld meer heeft’. Die zin heeft twee betekenissen, want Henk kan mededelen dat hij zelf (Henk dus) geen geld meer heeft, of juist dat Kees blut is. Het betekent dat in zekere zin hij dubbelzinnig is en je kunt het logisch ongeveer weergeven als ‘Henkx zegt tegen Keesy dat x geen geld meer heeft’, waar de x terugverwijst naar Henk (dat dan ook een subscript x heeft) of als ‘Henkx zegt tegen Keesy dat y geen geld meer heeft’, waarin y verwijst naar het subscript op Kees. Dat klinkt allemaal abstract en willekeurig, maar het komt precies overeen hoe je zoiets in sommige gebarentalen doet, laat Schlenker zien: als je deze zin vertaalt in zo’n taal, wijs je bij het gebaren van de naam Henk een bepaalde plaats voor je aan, en bij de naam Kees een andere plaats. Vervolgens kun je in de bijzin of naar de ene of naar de andere plaats wijzen. Dat wijsgebaar is het equivalent van een voornaamwoord in gebarentaal.
Een belangrijke ontwikkeling van de afgelopen paar decennia is de manier waarop semantiek en pragmatiek enerzijds van elkaar gescheiden zijn, maar anderzijds, en vooral, waarop hun samenspel ingewikkelde patronen van betekenis kunnen geven. En de manier waarop ook deze patronen weer wiskundig vorm kunnen krijgen. De semantiek is ongeveer de studie van de ‘letterlijke’ betekenis, datgene wat de woorden zeggen; de pragmatiek bestudeert wat letterlijk ongezegd is, maar de luisteraar nogmaliter toch meekrijgt.
Gestopt met roken
Een bekend voorbeeld zijn zogeheten presupposities, en als een bekend voorbeeld daar geldt dan weer de vraag ‘Ben je inmiddels opgehouden met je man te slaan?’ Degene die deze vraag moet beantwoorden, zit in een lastig pakket: ook als je nee zegt, lijkt je in te stemmen met het gevoeligste deel van de bewering, de suggestie dat je je man slaat.
‘Ik stop met x‘ zeg je twee dingen: vroeger deed ik aan x, en nu niet meer. Maar die twee dingen hebben een verschillende status. Over het nu niet gaat het, die betekenis is ‘at issue’: wanneer je een vraag stelt over dat stoppen, stel je een vraag over het nu niet, als je de zin ontkent (‘ik ben niet gestopt met roken’) ontken je het nu niet, maar niet dat je vroeger gerookt hebt. Het ‘vroeger deed ik aan x‘ wordt alleen maar ‘gesuggereerd’, of eigenlijk wordt het als een vaststaand en aan alle gesprekspartners bekend feit gepresenteerd, ook in een vraag (‘ben je gestopt met roken?’) of een ontkenning (‘ik ben niet gestopt met roken’). Presupposities heten zulke geïmpliceerde mededelingen.
Animaties
Precies dat impliciete maakt presupposities soms zo geniepig. ‘Steun je het criminele beleid van Mark Rutte?’ Hier is de bewering dat het beleid van de premier van Nederland crimineels is een presuppositie, die ook onder ontkenning rechtop blijft staan (‘Ik steun het criminele beleid van Mark Rutte niet’). Tegelijkertijd is het middel dat ook in vriendelijke conversatie een belangrijke rol heeft, simpelweg omdat we niet de hele tijd alles expliciet willen moeten maken. In de vorige zin zit bijvoorbeeld de presuppositie dat het nastrevenswaardig is om niet meer werk te doen dan nodig is.
Lange tijd, zegt Schlenker, werden presupposities gezien als iets dat specifiek bij taal hoorde, dat misschien wel een eigenschap was van woorden: stoppen betekent 1. iets vroeger gedaan hebben en 2. datzelfde nu en in de toekomst niet doen. Ergens in ons hoofd zit die definitie van stoppen en daarbij hebben we op de een of andere manier geleerd dat 2 ‘at issue’ is en 1 een presuppositie.
Maar Schlenker slaat diepe gaten in die aanname met zijn onderzoek, bijvoorbeeld door te laten zien dat ook animaties die niemand ooit heeft gezien presupposities opleveren die door de meeste mensen herkend worden. Zoals in het volgende ultrakorte filmpje:
Sterren
De presuppositie die dit filmpje, en met name het laatste stukje, waarin je een overgang ziet gaan van groen naar blauw, is dat de kleur van de vakbondsvertegenwoordig in eerste instantie groen is. Dat wordt nergens met zoveel woorden gezegd, maar er valt net zo min omheen te redeneren als dat jij ooit je man hebt geslagen.
We zijn hiermee beland op het gebied van Schlenkers Supersemantics, de toepassing van de semantiek op allerlei gebieden buiten de menselijke taal. Ik heb eerder in dit tijdschrift al geschreven over zijn werk over dierentaal (in het bijzonder apentaal), muziek en handgebaren tijdens het spreken (en over door Schlenker geïnspireerd werk over de betekenis van dans). Schlenker legt dat onderzoek zelf ook bijzonder goed uit, overigens zonder te verhullen dat het betrekkelijk jong onderzoek is en dat mensen er ook allerlei vragen over hebben.
Over allerlei aspecten van de taalkunde de laatste jaren toegankelijke boeken geschreven, maar over de betekenisleer nog niet. Het is een onderwerp (maar wat betekent ‘iedereen houdt van iemand’ eigenlijk!) dat veel mensen al bij voorbaat interesseert, maar het succesverhaal van de wetenschappelijke subdiscipline bleef een beetje onderbelicht. Hopelijk maakt Schlenker, als een van de sterren van het vak, met dit aantrekkelijke boek daar een einde aan.
Philippe Schlenker. What It All Means. Semantics For (Almost) Everything. Cambridge (Mass.): MIT Press, 2022. Bestelinformatie bij de uitgever..
Aris Leepvogel zegt
‘Over allerlei aspecten van de taalkunde de laatste [zijn] jaren toegankelijke boeken geschreven, maar over de betekenisleer nog niet. ‘
Aris Leepvogel zegt
Hahaha … dat moest natuurlijk ‘Over allerlei aspecten van de taalkunde [zijn] de laatste jaren toegankelijke boeken geschreven, maar over de betekenisleer nog niet.’ zijn. (Ik wilde slechts attenderen op de omissie.)
Cefas van Rossem zegt
Thriller over moord Montague lezen? Aifric Campbell, The semantics of murder, 2008/2009. In Nederlands: De logica van het moorden.