Na iedere onrustige jaarwisseling klinkt de roep om een algemeen vuurwerkverbod, en volgen er pleidooien voor een door de overheid georganiseerde vuurwerkshow. Daarmee keren we terug naar de oorsprong van het vuurwerk: toen dat in de zestiende eeuw zijn intrede deed in de Lage Landen, waren het de adel en de overheden die feestjes opluisterden met kunstvuurwerk om de bevolking, en zichzelf, te entertainen. Ze wedijverden daarbij met elkaar in de mooiste, opvallendste en origineelste vuurwerkshows, en wendden hun creativiteit ook aan in het verzinnen van kleurrijke namen voor de vuurwerksoorten. Om welke namen gaat het zoal?
Slangen, petarden en waterballen
Welke soorten vuurwerk er waren, kunnen we lezen in Pyrotechnia, of meer dan hondertderleye konstvermakelijcke vuurwerken van ‘mathematicus’ Daniel Manlyn uit 1678. Dit werk bevat een nauwgezette handleiding over hoe men ‘Kunstige Vuurwerken’ kon maken en welke ingrediënten daarvoor nodig waren.
Voor luchtvuurwerk gebruikte men volgens Manlyn vuurpijlen, luchtpijlen, sterren, vliegers, serpenten of slangen (door de lucht kronkelend vuurwerk), en gouden of zilveren regen (vuurwerk dat gele of witte vonken uitstootte). Op de grond liet men voetzoekers, klakkebussen en petarden ontploffen: een klakkebus, ook wel klapper genoemd, was een bus ‘doos’ die een klappend geluid maakte, en petard was een Frans leenwoord voor wat we sinds 1871 rotje noemen. Daarnaast kende men vuurwerk dat speciaal geschikt was voor gebruik op of in het water, zoals waterpijlen en waterballen, en ook de geurzin werd geprikkeld: daarvoor maakte men verschillende soorten ‘welrieckende kogeltjes’ die bedoeld waren om ‘by groote Heeren, of andere voorname Geselschappen in een Glas wijn te werpen’. Ze bestonden onder andere uit een mengsel van salpeter, zwavel, wierook, harssoorten als mastiek en barnsteen, en soms ook buskruit.
Composities
De meeste creativiteit ging in het verleden zitten in het ontwerpen van ‘vormen’ of ‘composities’ waaraan het vuurwerk was bevestigd, zoals ‘Lantaerns, Kaerssen, Vuurraders, rollende Klooten [ballen], Torens, Kasteelen, Piramijden, Vuurkolven, Slagzwaerden, en Schermschilden’, en speciaal voor gebruik op het water ‘Dolphijnen, Waterklooten, Meerminnen, en Schepen’. Figuur 1 geeft een voorbeeld van een vuurrad of vuurwiel met vuurwerk.
De combinatie van dergelijke vormen met daaraan vastgemaakt allerlei vuurwerksoorten leverde spectaculaire schouwspelen op, met kleurrijke namen als ‘Aerdige Ridders te paerdt’, ‘Vuurspouwende Draken’, ‘Heerlijke Kasteelen’, ‘Vechtende Scheepen’, ‘Geestige Lantaerens’, ‘Kroonen met Slag Kaersen’, ‘Aerdtklooten in de Lucht’ en ‘Stralende Starren’. Figuur 2 geeft een voorbeeld van vuurspuwende draken die te lijf worden gegaan door een ridder te paard.
Die composities werden niet alleen met luchtpijlen versierd maar ook met aardpijlen, blaaspijlen, lijnpijlen, radpijlen, raderpijlen en slagpijlen. En het bijzondere van die composities is dat men ze ook kon laten bewegen, als voorlopers van de intrigerende Strandbeesten van Theo Jansen, zo blijkt uit instructies als:
- Hoe men een Aerdt-Radt maken sal, dat op d’aerde loopt.
- Hoe men Kleyne Beelden, door Vuurwercken gedaen zijnde, sal doen danssen.
- Hoe men hondert Beelden of meer sal doen marcheeren.
- Hoe men een Draeck of diergelijke Beest, op een Lijn sal doen loopen.
- Hoe men, na dat een Locht-Pijl verteert is, eenige Capitale Letteren, in de Locht vertoonen sal.
- Hoe men twee Draken maecken sal, die tegen malkanderen uyt twee Speloncken loopen sullen.
En het lukte zelfs met behulp van het vuurwerk een klok of een orgel aan de praat te krijgen, zo blijkt uit de instructies:
- Hoe men een Klockengespeel [klokkenspel] door Vuurwercken maken sal.
- Hoe men een Orgel of Clavecimbel sal doen speelen.
Uit de beschrijving blijkt dat klepels op de klok de noten la, sol, fa, mi, re, ut voortbrachten.
Het oude vuurwerk, dat zich afspeelde te water, in de lucht en op de grond en spectaculaire licht-, geluids-, geur- en bewegingseffecten combineerde, moet adembenemend zijn geweest. Mochten gemeentes volgend jaar daadwerkelijk centraal vuurwerkshows gaan organiseren, dan kunnen ze zich wellicht laten inspireren door het boek van Manlyn: zijn voorbeelden, uitgevoerd met de tegenwoordig beschikbare technieken, wegen ruimschoots op tegen het particuliere knalvuurwerk, dat slechts draait om het aantal decibels.
Frans Wijgers zegt
Prachtig historisch overzicht. Ter aanvulling voeg ik hierbij een onderzoekje mijnerzijds toe naar de oorsprong van het woord ‘rotje’ (bron: een boek van mijn hand, 2021). Als sluitend bewijs kan dit in mijn ogen nog niet gelden; voor op- of aanmerkingen houd ik mij dan ook graag aanbevolen.
18. Ratten, rotten en rotjes
Vandaag de dag denken we bij het woord ‘rotje’ aan vuurwerk. De eerste vermelding van dit verkleinwoord in de betekenis van ‘soort vuurwerk’ is te vinden in het boek ‘De Volksvermaken’ (1871) van Jan ter Gouw. De schrijver verwees hierin naar ‘een spel van weleer’ van Amsterdamse jongens, het zogeheten ‘rotjesbranden’ (het in brand steken van ratjes). Al vanaf de 14e eeuw werd de rat ook met ‘rot’ aangeduid. Een oude overdrachtelijke vermelding van het verkleinwoord ‘rotje’ (hier in de betekenis van kleine rat) komt voor in een spotschrift uit 1720 over de windhandel in aandelen (het ‘Bubbel-rotje’). Aan het begin van de 18e eeuw werd ‘rotje’ ook toegepast op kleine kinderen, meestal in liefkozende zin (er is een vermelding uit 1723, maar waarschijnlijk kwam het veel eerder al voor). Vooral in de 19e eeuw kwam de combinatie ‘lief rotje’ vaak voor. Andere toevoegingen waren klein, olijk, zoet, aardig, slim (rotje).
Vroeg in de 18e eeuw kwam nog een ander ‘rotje’ voor: geen knaagdier dit keer, maar een vogel. Volgens het WNT is de oudste vermelding hiervan te vinden in een boek van C. G. Zorgdrager over de ‘Groenlandsche Visschery’ (1727). In ‘Algemeene Vaderlandsche Letter-Oefeningen’ (1795) wordt dit rotje (een kleine alk, ‘lyf zwart, buik wit’) als volgt beschreven: ‘
‘Zy schreeuwen Rottet, tet, tet, tet, tet, eerst zeer sterk, en het verflaauwt by trappen; misschien heeft dit geschreeuw aanleiding gegeeven tot den naam van Rotje : zy maaken meer geraas dan andere Vogels; dewyl zy een zeer scherpen en doordringenden toon slaan’.
Een Duitstalige encyclopedie uit 1820 benoemt het als ‘Geschrei welches die Ohren betäubt’. Het betrof een vogel die weliswaar op Groenland en Spitsbergen broedde en daardoor bekend was bij walvisvaarders, maar die in de winter ook aan de Nederlandse kust te zien (en te horen) was. Al in 1675 beschreef de Duitser Friedrich Martens het geluid als ‘Rottet, tet, tet, tet, tet’ en stelde: ‘Sie machen das meiste Geschrey vor andern Vögeln’. Mogelijk is de vuurwerksoort ‘rotje’ niet rechtstreeks vernoemd naar de vogelsoort ‘rotje’, maar de algemene bekendheid met het geluid van deze vogel en met de benaming ervan zou invloed gehad kunnen hebben op het ontstaan van de naam ‘rotje’ (als vuurwerksoort).
Een andere betekenis (al voorkomend in de 13e eeuw) van ‘rot’ kan ook van invloed zijn geweest. Een rot was een ‘aaneengesloten rij manschappen’, een legerschaar. In een Staatsreglement voor de Infanterie uit 1771 wordt het ‘rottenvuur’ beschreven, oftewel: ‘bij rotten vuren’. Dit vuur is onophoudelijk in werking, omdat de diverse rotten het vuren steeds van elkaar blijven overnemen. In 1864 werd het in een boek over de Franse infanterie beschreven als ‘het beste en eenige ware vuur bij het gevecht’. Ook naar het ‘rottenvuur’ is het rotje waarschijnlijk niet rechtstreeks vernoemd, maar het kan mede invloed hebben gehad op het ontstaan van het woord ‘rotje’ als vuurwerksoort. In een spotschrift uit 1783 (waarin een aan het op Frankrijk georiënteerde Koninklijk Hof gelieerde Haagse krantenuitgever werd gehekeld) werd gespeeld met de betekenissen ‘ratje’ en ‘rot’ (manschappen): het ‘Hoviaansche Rotje met zyn marmotje’ was ‘de Hoofdman van het Rot’. De marmot werd ook wel ‘Alpenrat’ genoemd.
Ter Gouw gaf in 1871 aan dat “vuurwerkmakers er (t.w. het rotjesbranden) zelfs een model aan namen, en ook rotjes maakten om op ‘t water te branden”. Specifieker dan ‘een spel van weleer’ was hij niet, maar het fabriceren van speciale ‘waterrotjes’ (als kunstmatige variant van het lugubere ‘rotjesbranden’) is dus mogelijk ergens in de eerste helft van de 19e eeuw begonnen, misschien zelfs al veel eerder. Het woord ‘waterrot’ (in de betekenis van waterrat) kwam overigens al in de 14e eeuw voor. Ter Gouw beschreef het gruwelijke ‘rotjesbranden’ als volgt:
“Een gevangen rot werd met stroo omwonden en met pek, teer en zwavel besmeerd. Dit werd in brand gestoken en de rot losgelaten. ( … ). Allen schoten toe, en dreven met vereende magt de rot in de gracht; waar zij nog eenigen tijd brandende ronddreef”.
Als fabrieksmatige vuurwerksoort is de term ‘waterrot’ genoemd in 1872 (‘het ontploffen van een vurigen waterrot’ in ‘Proza en Poezy’ van Aria), alsmede in 1881 en 1920 (twee woordenboeken). Blijkbaar hebben de vuurwerktermen ‘rotje’ en ‘waterrot’ dus lange tijd naast elkaar bestaan. In 1874 schrijft Salomon Calisch in ‘Broeder Jonathan – Amerikaansche toestanden’: “Jaar in jaar uit zijn een groot aantal fabrieken bezig alle soorten voetzoekers, vuurpijlen, rotjes en welke soorten er ook meer mogen zijn, te vervaardigen”.
Het kleine ‘rotje’ moet al in de eerste helft van de 19e eeuw een ander soort vuurwerk zijn geweest dan de (naar het ‘rotjesbranden’ gemodelleerde) ‘waterrot’. Het nu nog steeds bestaande ‘rotje’ zal van begin af aan een landrotje geweest, terwijl de waterrot destijds mogelijk een moderne variant is geweest van de ‘waterkaars’ (in 1765 door Ludeman beschreven in zijn ‘Konst-kabinet’).
Het opkomen en voortbestaan van de vuurwerknaam ‘rotje’ zou bevorderd kunnen zijn door de algemene bekendheid met het rotjesbranden, het mitrailleurvuur nabootsende vogeltje en het militaire rottenvuur. In dat geval is de benaming ‘rotje’ enerzijds gebaseerd op de rat, anderzijds op een onomatopee. Het lijkt er dus al met al op dat het ‘rotje’ (ratje) mogelijk aan de basis lag van het ontstaan van de vuurwerksoortnaam ‘rotje’, maar dat bekendheid met de vogelnaam ‘rotje’ en met het ‘rottenvuur’ ook invloed kan hebben gehad.
Frans Wijgers
Nicoline van der Sijs zegt
Wat interessant, bedankt!
Frans Wijgers zegt
Mijn hartelijke dank voor uw vriendelijke reactie. Inmiddels heb ik in de Etymologiebank ook de informatie bij de diverse lemma’s ‘rotje’ bekeken. Dat had ik destijds beter eerst kunnen doen, een deel van mijn vondsten blijkt daar al genoteerd te staan. Nu ja, hopelijk heb ik er toch nog iets van waarde aan toe kunnen voegen.
Nicoline van der Sijs zegt
-:)