Linguïstische Miniatuurtjes revisited (2)
In juni 2023 is het precies 30 jaar geleden dat ik in het toenmalige Neder-L mijn allereerste miniatuurtje schreef (toen nog zonder titel). In de komende maanden zal ik met enige regelmaat zo’n oud miniatuurtje herlezen, en er met de kennis van nu iets nieuws (of fris) over proberen te zeggen. Vandaag: werk ze!
Linguïstisch Miniatuurtje XXXV
Het miniatuurtje dat vermoedelijk het vaakst geciteerd is in de taalkundige literatuur is nummer 35 uit 1997, getiteld Maf ze, waarin ik, als een reactie op een pagina uit de Onze Taal-scheurkalender, de succeswens ‘Eet ze!’ (of ‘Werk ze!’) analyseerde. Die analyse werkte ik in 1998 zelf nog uit in een artikel in Nederlandse Taalkunde, waarin ik de term ‘Succes-imperatief’ van Norbert Corver overnam, die er eerder over geschreven had, en dat artikel werkte ik dat jaar nog eens om tot een artikel in Onze Taal.
De kern van de analyse zat al in het miniatuurtje. Op de Onze Taal-kalender werd ‘ze’ als een soort verbleekt lijdend voorwerp gezien, maar de constructie komt nou juist voor bij werkwoorden die geen lijdend voorwerp kunnen hebben (‘Slaap ze!’), of waarbij dat kan worden weggelaten (wel ‘Eet ze!’, maar niet ‘Verorber ze!’). Bovendien komt de constructie niet voor bij wederkerende werkwoorden (niet ‘Schaam ze!’), en ook niet bij scheidbaar samengestelde werkwoorden (wel ‘Slaap ze!’ maar niet ‘Slaap ze uit!’).
Ik noemde in het miniatuurtje de onlangs overleden Frank van Gestel nog, die in mijn herinnering in zijn proefschrift uit 1986 (en in elk geval in dit artikel) zinnen als ‘Ik liep mijn schoenen stuk’ al had genoemd (ook Teun Hoekstra maakte er overigens melding van, en later Ad Neeleman en Fred Weerman). Ook die constructies komen alleen voor met werkwoorden zonder lijdend voorwerp, en ze zijn onmogelijk met scheidbaar samengestelde werkwoorden (niet ‘Ik liep mijn schoenen stuk hard’ of ‘Ik liep hard mijn schoenen stuk’). Die small clause heb je wel bij wederkerende werkwoorden (‘Ik amuseerde me een ongeluk’), maar daar is het subject van de small clause altijd het wederkerende voornaamwoord.
Het leek me dus een aannemelijke analyse dat de ‘werk ze’-constructie een geval was van die resultaatconstructie, maar dan met weggelaten predicaat. ‘Ze’ neemt blijkbaar de objectpositie in, en het predicaat de positie waar ook de scheidbare delen van de werkwoorden staan. Dit verantwoordt in elk geval de gesignaleerde distributionele feiten. Maar ook de betekenis van de constructie wordt er elegant door voorspeld. In een succeswens gaat het immers altijd over een resultaat (‘Slaap ze!’ gaat over een goed resultaat van het slapen)
Unlikely aspects
In de jaren daarna zijn er ten minste drie taalkundige publicaties geweest die een andere analyse kozen: een artikel van Evelien Keizer en Wim Honselaar uit 2013, die ‘ze’ analyseerden als een ‘optatiefpartikel’, een artikel van Ton van der Wouden uit 2018, die in ‘ze’ een suffix zag, en heel recent (misschien meer populairwetenschappelijk), een artikel van Jan Don uit 2022, waarin ook de suffixanalyse verdedigd werd (in het boek Taalmysteries). Wonderlijk genoeg verwijst alleen Van der Wouden naar het artikel in Nederlandse Taalkunde; de andere auteurs hebben blijkbaar alleen het miniatuurtje of het Onze Taal-artikel gelezen.
Wat hebben deze auteurs aan te merken op mijn analyse? Volgens Keizer en Honselaar heeft die ‘a number of unlikely aspects’. Zo zou een small clause-analyse onwaarschijnlijk zijn omdat je het weggelaten predicaat niet met een of andere ‘implied action’ zou kunnen reconstrueren. Maar een resultatief predicaat heeft nou juist geen actiebetekenis, het gaat immers om een toestand. Toch is het weggelaten predicaat ook voor Jan Don een belangrijk bezwaar. Daarnaast signaleerden Keizer en Honselaar een aantal problemen met de betekenis: in het miniatuurtje had ik bijvoorbeeld gezegd dat er een soort duratief betekenisaspect aan de succeswens zat. In het artikel in Nederlandse Taalkunde was ik tot het inzicht gekomen (mede door een van de reviewers) dat het om iets anders ging. Mijn cruciale voorbeeld was ‘Spring ze!’ Dat kun je niet zomaar tegen iemand zeggen, maar wel tegen bijvoorbeeld een verspringer of een schoonspringer, die zich kan voornemen om te springen, en dat ook op regelmatige basis doet. Ik noemde dat later een ‘habitueel aspect’.
In het miniatuurtje veronderstelde ik dat ‘ze’ een soort generiek persoonlijk voornaamwoord was (als in ‘Laat ze maar eens wat zien!’), maar nu denk ik dat het ook het niet-referentiële ‘ze’ zou kunnen zijn uit idiomen als ‘ze achter de ellebogen hebben’, ‘ze zien vliegen’, ‘ze niet meer op een rijtje hebben’, allemaal gevallen waarbij ‘ze’ op de een of andere manier verwijst naar een mentale gesteldheid of predispositie. Dat zit er bij die succesimperatieven ook wel een beetje in: het gaat erom dat je iets gaat doen waar je je achteraf goed bij moet gaan voelen.
En dat weggelaten predicaat, kun je dat inderdaad niet invullen? In een boek van Cissy van Marxveldt uit 1937 kom ik de succeswens ‘Slaap ze maar lekker’ tegen. Misschien een incidenteel voorbeeld, maar toch. Het gaat erom dat je je na de slaap lekker voelt.
Hoe dan ook, de kritiek is natuurlijk terecht, maar je moet dan zelf wel met iets komen dat op zijn minst dezelfde feiten verklaart, zou ik zeggen. Daarin schieten de drie alternatieven echter mijns inziens tekort. Keizer en Honselaar veronderstellen dat ‘ze’ een speciaal voor de gelegenheid bedacht ‘optatiefpartikel’ is, dat dan wel op de plaats van (resultatieve) partikels en predicaten moet staan, en ze verklaren de onmogelijkheid om er een lijdend voorwerp bij te zetten met de onduidelijke redenering dat de actie in deze constructie al geheel geïmpliceerd is, inclusief het object dat dus niet meer gespecificeerd hoeft te worden en dan ook niet mag optreden (ik parafraseer het zo duidelijk als ik kan, maar het is gewoon een vage redenering, lees het zelf maar na).
Vervoeging
Van der Wouden analyseert (net als later Jan Don) ‘ze’ als een ‘inflectional ending’. Een vervoeging, zeg maar. Waarom? Omdat blijkbaar veel taalgebruikers ‘Werkze’ of ‘Werkse’ spellen. Hoewel het taalgevoel van de taalgebruikers natuurlijk wel een respectabele bron is, lijkt me dat in dit geval wel problematisch. In de Middeleeuwen spelden de taalgebruikers geregeld alle clitics aan de persoonsvormen vast (zoals in ‘So darict u vertellen wel’, zie Van Gestel e.a. 1992). Dat is natuurlijk geen sluitende argumentatie voor de analyse dat ze ineens tot de vervoeging gaan behoren.
Hoe verklaart die suffixanalyse dat die vervoeging alleen bij bepaalde klassen van werkwoorden optreedt (geen verplicht transitieven, geen partikelwerkwoorden en geen reflexieven)? Wel, volgens Van der Wouden is ‘its peculiar distribution […] in a sense comparable to that of the English negation n’t that is found in around 20 forms only’. Met andere woorden, hij veronderstelt dat de succesimperatief beperkt is tot een beperkt aantal idiomatische gevallen. Dat lijkt me onjuist. De succesimperatief is duidelijk productief. In maart van dit jaar ontstond het nieuwe intransitieve werkwoord ‘doemscrollen’. Ik zou nu tegen iemand die dat voor zijn plezier wil gaan doen kunnen zeggen ‘Nou, doemscrol ze dan maar!’
Jan Don, die uiteindelijk ook kiest voor de vervoegingsanalyse, baseert zijn keuze vooral op het argument dat je niets tussen ‘werk’ en ‘ze’ kunt zetten. Dat kan wel, zo voert hij aan, in een resultatieve small clause. Als je zegt ‘Ik wandelde mijn schoenen stuk’, dan kun je tussen ‘wandelde’ en ‘mijn schoenen’ van alles toevoegen: ‘vorig jaar’, ‘tijdens de Vierdaagse’, enzovoorts. Je kunt echter niet zeggen ‘Wandel morgen ze!’ of iets dergelijks.
Die observatie is natuurlijk juist, maar de analyse niet. Als je in een gewone resultatieve small clause het lijdend voorwerp (het onderwerp van de small clause) als een clitic invult, staat het ook vast aan de persoonsvorm: je kunt niet zeggen ‘Ik wandelde vorig jaar tijdens de Vierdaagse ze stuk’. Met andere woorden: dat ‘ze’ aan ‘werk’ vast zit, komt door het feit dat het een clitic is.
Dat de clitic-analyse van ‘Werk ze!’ de enig juiste is, blijkt ook uit het feit dat die observatie dat je ‘werk’ en ‘ze’ niet kunt scheiden eigenlijk niet eens helemaal klopt. Je kunt ‘werk’ en ‘ze’ namelijk best scheiden. Stel dat twee taalkundigen, laten we ze Ton en Jan noemen, samen in de lift staan op hun werk. Ton moet er op de derde verdieping al uit, en Jan zegt ‘Nou Ton, werk ze!’ Dan kan Ton best antwoorden ‘Nee, werk jíj ze, Jan!’ In een discussie op Reddit over een antwoord op de succeswens ‘Werk ze!’ noemt iemand ‘Werk jij ze’ als suggestie, en op een blog kom ik tegen ‘Werk jij ze maar fijn’.
In de taalrubriek in Trouw heb ik nog ooit een ander argument tegen de inflectie-analyse gegeven: een collega zegt tegen je ‘Ik ga werken en dan ga ik slapen’. In dat geval kun je zeggen ‘Nou, werk en slaap ze dan maar!’ In dat geval heb je een samentrekking gerealiseerd van ‘werk ze’ en ‘slaap ze’. Nou kun je bij sommige achtervoegsels wel zo’n samentrekking maken (‘vriend- en broederschap’, ‘schoon- of wijsheid’), maar bij vervoeging kan het zeker niet. Je kunt niet zeggen ‘Hij werk- en slaapt de hele week alleen maar’.
De meerwaarde van een suffixanalyse is volgens Jan Don ook nog dat een voor- of achtervoegsel wel vaker ‘eisen stelt aan de lettergreepstructuur van het woord waar het aan vast zit’. Uitgaande van de observatie dat ‘Confereer ze!’ moeizaam zou zijn signaleert hij dat voorvoegsels zoals ‘om-‘ en ‘onder-‘ met allerlei kortere werkwoorden wel kunnen, maar met langere niet: wel ‘omvatten’ of ‘onderbouwen’ en niet ‘omredeneren’ of ‘onderconstrueren’; en hé, ook niet ‘omconfereren’ en ‘onderconfereren’! Dat lijkt me een zwakke argumentatie met een ongelukkig gekozen voorbeeld, want ‘Redeneer ze!’ en ‘Construeer ze!’ lijken me best mogelijk. En de stroefheid van ‘Confereer ze!’ zit ook al in een gewone zin als ‘Wij confereren volgende week’, wat op zijn minst archaïsch klinkt.
Cryptoretorica
Al met al ben ik niet overtuigd van de alternatieve analyses die in de latere jaren zijn voorgesteld voor de succesimperatief. Sommige aspecten van de kritiek op de constructie-analyse zijn terecht, maar kunnen weerlegd worden, en de alternatieven kunnen alleen met ad hoc stipulaties de feiten verklaren. Bovendien zijn er nieuwe argumenten tegen de suffixanalyse mogelijk, die glashard aantonen dat die helemaal niet kan. Ik constateer dus dat de analyse uit het miniatuurtje nog recht overeind staat.
Van der Wouden doet me trouwens nog een mooie manier aan de hand om onwelgevallige analyses mee af te serveren. Hij noemt mijn constructie-analyse een voorbeeld van het zogeheten ‘cryptoconstructionalisme’, een term die hij bij Culicover gevonden heeft. Wat is dat? Dat betekent dat je een constructie (of een afleiding) verzint die niet extern gemotiveerd is, die dus alleen voor de gelegenheid verzonnen is, en die verder nergens voorkomt. Een geval van Occams Scheermes, zou je zeggen (waarmee de term ‘crytoconstructionalisme’ eigenlijk zelf overbodig is).
De term lijkt me nou juist niet op mijn constructie-analyse van toepassing, want alle ingrediënten bestaan onafhankelijk van de succesimperatief, inclusief die resultaatbetekenis. De resultatieve small clause bestaat al, met al zijn distributionele eigenschappen, en ook de eigenschappen van clitics zijn onafhankelijk gemotiveerd. Er is dus helemaal geen sprake van stipulatie, wat wel het geval is bij het aannemen van een speciaal voor de gelegenheid verzonnen suffix of adverbiaal optatiefpartikel.
Ik zou die inflectieanalyse dus ook een geval van ‘cryptomorfologicisme’ kunnen noemen, en die partikelanalyse een geval van ‘cryptoadverbialisme’. Maar dit soort termen horen eigenlijk meer thuis in een addendum op Postals bekende column ‘Advances in linguistic rethoric’, die onder mijn hoofdkussen ligt. Het zijn voorbeelden van cryptoretorica.
Ad Foolen zegt
Niet dat ik een kant en klare alternatieve analyse paraat heb, maar m.i. moet er in de discussie meer aandacht besteed worden aan het feit dat het bij ‘Maf ze!’ etc. om een gemarkeerde constructie gaat, een vaag ‘object’ bij werkwoorden die nou juist typisch geen object (hoeven) hebben. Met ‘ze’ wordt er een vage doelgerichtheid in het spel gebracht, de toehoorder wordt succes en een goede afloop toegewenst. De spreker brengt met die doelgerichtheid ook een zekere empathie, meeleven in, de spreker gunt de hoorder van harte succes met het bereiken van het beoogde doel (goed slapen, uitgeslapen wakker worden), ook al kan de intonatie tegelijk ook wel scepsis uitdrukken: Ik wens je echt van harte toe dat het gaat lukken, maar ik moet nog zien dat het gaat lukken … (De hoorder wil iemand gaan versieren, de spreker zegt: Nou, versier ze!, met sceptische intonatie).
Alle voorstellen die in Coppens terugblik de revue passeren, proberen de constructie zoveel mogelijk te behandelen in termen van gangbare, ongemarkeerde structuren: clitic, suffix, small clause. Maar als de constructie inderdaad gemarkeerd is, dan moeten we dat wellicht juist niet doen. Gemarkeerdheid aan de vormkant betekent vaak expressiviteit aan de inhoudskant en dat is hier zeker aan de orde. Daarmee is zeker niet alles gezegd, maar dit ingrediënt zou ik toch graag mee willen geven aan degenen die m.b.t. deze constructie gehoor willen geven aan deze oproep: “Analyseer ze!” Dit voorbeeld laat overigens zien dat veel transitieve werkwoorden, ook als het object normalerwijze (in ongemarkeerd gebruik) niet weggelaten wordt, best wel in het format van de constructie te ‘co-ercen’ is.
Peter-Arno Coppen zegt
In mijn bijdragen aan de discussie heb ik verondersteld dat het weglaten van het predicaat aansluit bij een soort gedeelde kennis, iets als ‘je weet wel’ of ‘we weten allebei wat ik bedoel dus ik hoef het niet uit te spreken’. Net zoals je in ‘Ik zál je!’ een bedreiging uitspreekt die de ander met iets vaags kan invullen. Jij noemt dat nu empathie: ik denk dat dit overeenkomt met iets van gezamenlijkheid. Zo bezien is dit aspect dus een argument in het voordeel van de afgebroken-small-clause-analyse.
Frans Wijgers zegt
Interessante kwestie. Ik ben zo vrij hier mijn eigen observaties en bevindingen aan toe te voegen.
In oorsprong is ‘ze’ een persoonlijk voornaamwoord. Het kan ook een onbepaald voornaamwoord zijn (ze = men: ‘ze zeggen dat …’). Blijkbaar kan ‘ze’ aanvoelen als onbepaald. Wellicht maakt dat het makkelijker om met ‘ze’ ook op een activiteit te doelen, zonder een specifiek object op het oog te hebben. Zo kunnen we zeggen ‘drink ze (op), die biertjes’!’naast ‘drink ze! (zonder object, dus: ‘zet het hem op een drinken’). Zo ook: ‘eet ze (op), de appels’, naast ‘eet ze!’ en ‘train ze, die kinderen’ naast ‘train ze!’. Bij de werkwoorden proeven, ruiken, voelen, horen en zien passen objecten: proef ze (die appels), ruik ze (die bloemen), voel ze (die prikkels), hoor ze (die vogels), zie ze (die bergen). Bij een proeverij kun je bij het testen van smaken echter ook zeggen ‘proef ze!’ (als algemene activiteit), bij het testen van geuren ‘ruik ze!’. Bij ‘voelen, horen, zien’ ligt het minder voor de hand om louter op de activiteit te duiden, al zou dat in theorie wel kunnen: voel ze, hoor ze, zie ze. Bij de werkwoorden ‘smaken’ en ‘geuren’ lijkt toevoeging van ‘ze’ niet mogelijk, ook niet om louter op de activiteit te duiden: *smaak ze!, *geur ze!. Tenzij je smaakvolle en geurende objecten aanmoedigt hun best te doen om te smaken en te geuren.
Wat is er mogelijk met werkwoorden als maken, doen, laten, krijgen, hebben, zijn, worden, lijken, blijken, schijnen? In de betekenis ‘repareren’ kun je zeggen ‘maak ze (heel), die fietsen’. In de betekenis ‘afleggen’ is ‘doe ze, die examens’ mogelijk. Je kunt zeggen ‘laat ze, die kinderen’ (begaan, spelen). Verwijzing naar de loutere activiteit – zonder object – lijkt niet mogelijk: maak ze, doe ze, laat ze, krijg ze, heb ze, ben/wees ze, word ze, lijk ze, blijk ze, schijn ze. Bij sommige zou je er met enige goede wil nog wel een lijdend voorwerp bij kunnen denken: dóe ze (die cursussen), máák ze (die reizen), héb ze (die ambities), bén ze (die personages, in de zin van: zet ze waarachtig neer). En wat te denken van ‘dromen’ en ‘denken’? Droom ze, die dromen? Denk ze, die gedachten? Je kunt ‘iets’ dromen en denken: ‘ik droomde het, ik dacht het’. Maar: ik droomde ‘ze’, ik dacht ‘ze’? Als je iemand mooie dromen wilt toewensen, dan kun je ‘droom ze!’ zeggen en daarmee louter doelen op ‘het dromen’, zonder een specifieke droom op het oog te hebben. Tegen de Denker des Vaderlands kun je in die trant zeggen: ‘denk ze!’.
Zien en horen zijn ongepland, kijken en luisteren gepland. Bij zien en horen behoren objecten (zie de bergen, hoor de vogels). Niet mogelijk: * kijk de bergen, * luister de vogels. Wel mogelijk: ‘kijk, (de) bergen! en ‘luister, (de) vogels!’. Ook mogelijk: kijk naar/bekijk (de) bergen, luister naar/beluister (de) vogels. Bij ‘spreek ze, lees ze, schrijf ze’ kan ‘ze’ lijdend voorwerp zijn, maar ook onderdeel van een aansporingsconstructie. Het woordje ‘ze’ kan in het laatste geval ook nog gevolgd worden door een modaal partikel, zoals ‘maar’. In ‘lees ze maar’ kan ‘ze’ lijdend voorwerp zijn, maar ook onderdeel van een aansporing om ‘te gaan lezen’. Het partikel ‘maar’ betekent hier zoiets als ‘toe maar, ga je gang met die activiteit’. Een toevoeging als ‘erop los’ versterkt deze aansporing: ‘lees (ze?) er maar op los!’. Ook zónder modaal partikel (maar mèt uitroepteken) blijft de stimulerende werking gehandhaafd: ‘lees ze!’ = doe je best, of zelfs: geniet ervan. Zelfs zónder uitroepteken kan het schijnbaar loze, onbepaalde ‘ze’ iets opwekken (zie verderop).
Als we een aansporing of toewensing vorm willen geven, dan kunnen we bijvoorbeeld beginnen met een eenvoudig ‘slaap!’. Dit kan echter klinken als een bevel. Verzachting is dan mogelijk via modale partikels: ‘slaap dan/eens/maar/nou/toch’. Bij een toewensing is ‘maar’ favoriet, er kan dan ook nog een bijwoord op volgen: ‘slaap (jij) (nou) maar lekker, werk maar fijn’. Als aansporing: ‘werk nou/dan/eens/toch (hard)’. De vraag is nu: kunnen we hier nog ‘ze’ tussen plaatsen, en zo ja, waar dan? Blijkbaar zijn zinnen als ‘slaap ze maar lekker’ en ‘werk jij ze maar fijn’ al eerder voorgekomen. In feite is ‘ze’ hier overbodig, het zit zelfs enigszins in de weg en lijkt een onnodige toevoeging. Hebben we hier wellicht te maken met een contaminatie? Een vervlechting van ‘slaap ze’ en ‘slaap maar (lekker)’? Als we uit willen gaan van de mogelijkheid van een lijdend voorwerp, dan is ‘lees ze (die boeken)’ een beter voorbeeld. Bij verwijzing naar louter ‘lezen’ is ‘ze’ geen lijdend voorwerp (meer). Maar wat is het dan wel? Het lijkt alsof ‘ze’ hier een modale waarde heeft (dan wel bewerkstelligt), gekoppeld aan de implicatie van enige voortduring van de betreffende handeling. Een uitroep als ‘stop ze!’ lijkt moeilijk te kunnen duiden op een eenmalige poging om met iets te stoppen. Stoppen is abrupt. Tenzij er wordt gedoeld op een te verwachten serie pogingen om ergens mee te stoppen (met roken bijvoorbeeld), dan kan het weer wel.
Zoals Ad Foolen in zijn reactie aangeeft: zonder uitroepteken kan ook, maar dan is het effect iets anders: ‘nou, werk ze (dan maar)’, uit te spreken als je het bijvoorbeeld niet leuk vindt dat je partner die dag moet werken, of als je partner overspannen is en je hem/haar een hart onder de riem wilt steken (doe toch maar je best, sterkte). De intonatie bepaalt de bedoeling. Dit ‘ze’ kan gevolgd worden door modale partikels, maar ook door ‘tussenwerpsels’ (achterwerpsels?) als hè, joh, man: ‘geniet ze hè / geniet ze joh / geniet ze man’.
Misschien is het allemaal ooit begonnen met primitieve aansporingen als ‘sla ze, dood ze, pak ze, pluk ze, vang ze, volg ze’. Inmiddels kan ‘ze’ ook een soort duratief partikel zijn, dat aanvankelijk een loos (of ‘onbepaald’) lijdend voorwerp was (vgl. het onbepaald voornaamwoord in ‘ze zeggen dat’). Zuiver duratief is ‘ze’ echter vrijwel nooit. In theorie kunnen ‘werk ze’ en ‘lees ze’ strikt neutraal (louter duratief) bedoeld zijn, maar meestal gebruiken we deze constructie als aansporing, aanmoediging. Bij het schrijven kunnen een uitroepteken, modale partikels en ‘tussenwerpsels’ de gewenste modale werking oproepen. Bij het spreken kan de intonatie daarnaast nog wat andere emoties uitdrukken.
Ik sta uiteraard open voor eventuele op- en aanmerkingen.
Frans Wijgers
Peter-Arno Coppen zegt
Als het allemaal ooit begonnen is met aansporingen waarbij ‘ze’ gewoon lijdend voorwerp is, is het opmerkelijk dat de werkwoorden met een verplicht lijdend voorwerp nu juist niet meer in de succeswensbetekenis voorkomen. Ook de andere beperkingen (wederkerende werkwoorden, partikelwerkwoorden) blijven onder die benadering onverklaard. Durativiteit zie ik er ook niet meteen in, zie het voorbeeld ‘Spring ze!’
Frans Wijgers zegt
Dank je wel voor je reactie, Peter-Arno. Als we het duratieve aspect even loslaten, dan blijft de vraag wat ‘ze’ dan wèl teweegbrengt. Bij het voorbeeld ‘Spring ze!’ denk ik zelf aan twee situaties: een enkele sprong (bijvoorbeeld een eenmalige bungeejump), of een serie sprongen (bijvoorbeeld tijdens een concours hippique of een atletiekwedstrijd, als er meerdere sprongen gemaakt dienen te worden). Bij een serie sprongen kun je nog aan een zekere ‘voortduring’ denken. Bij een eenmalige ‘sprong’ niet, dan blijft er bij het gebruiken van ‘ze’ inderdaad hooguit een minimale vorm van aanmoediging over: ‘ga je gang, dóe het, succes ermee!’. In dat geval zouden we ‘ze’ wellicht moeten zien als een heel basaal (nèt niet neutraal) modaal partikel, dat eventueel te vervangen is door (of aan te vullen met?) sterkere partikels als ‘maar, dan, toch, nou’, etc. De door jou genoemde succeswensbetekenis lijkt in ieder geval wel de kern te raken. Naast succes wensen zijn plezier toewensen en genot toewensen in mijn ogen ook van toepassing, zoals bij ‘Eet ze!’ of ‘Feest ze!’.
Overigens voel ik het zelf – heel soms – niet als onoverkomelijk om sec ‘ze’ te gebruiken bij wederkerende werkwoorden en partikelwerkwoorden. Zo mag ik van mezelf best zeggen ‘slaap ze uit!’ of ‘spaar ze door!’. Maar, toegegeven, het wringt al snel: ‘werk ze over’, ‘spring ze ver’, ‘reis ze rond’? De alternatieven ‘overwerk ze’, ‘verspring ze’ en ‘rondreis ze’ zijn al helemaal niet aan de orde. Blijkbaar komen we in de problemen bij werkwoorden die verbonden zijn met partikels of wederkerende voornaamwoorden. Met de uitroep ‘scheer ze!’ zou ik een schaapscheerder kunnen aanmoedigen, maar ook ‘iemand’ om ‘zich’ te scheren, ook al had ik dan eigenlijk ‘scheer je ze’ moeten zeggen. Het werkwoord ‘schamen’ komt alleen reflexief voor, maar toch kan ik mezelf toestaan om ter aanmoediging te roepen ‘schaam ze!’ tegen iemand die zèlf vindt dat hij of zij zich eens flink moet gaan schamen. Misschien ben ik wel te liberaal in mijn taalgebruik, ik weet niet of ik de enige ben die zich dit soort grammaticale vrijheden wil veroorloven.
Ik heb me niet in verdiept in de vraag of een vergelijkbare constructie (met ‘ze’) ook in andere talen voorkomt. In het Engels komt ‘fuck ‘em!’ voor. Oorspronkelijk ‘them’, maar inmiddels kan dat ook aangevoeld worden als een loos lijdend voorwerp (zonder specifieke verwijzing). Of als het onbepaald voornaamwoord ‘ze’: ‘laat ze toch de klere krijgen, ik doe gewoon wat ik wil’. ’Fuck it!’ is vergelijkbaar: ‘laat maar zitten, die klerezooi, ik trek me er toch niets van aan’. Ook in deze twee Engelse voorbeelden lijkt modaliteit een rol te spelen. Een duidelijk verschil tussen dit Engelse ‘-em’ en ons ‘ze’ is dan wel dat wij de ‘ww+ze’-constructie in pósitieve zin gebruiken: ‘slaap/werk/eet ze!’ zou in het Engels mijns inziens met ‘enjoy (your meal, work, etc.)’ vertaald moeten worden, of met ‘good luck with’ (in de succeswensbetekenis).
Peter-Arno Coppen zegt
Ik denk dat wat jij als durativiteit ziet in feite dat habituele aspect is. Wat misschien ook niet helemaal de goede term is: het gaat er mijns inziens om dat het een activiteit is die je je kunt voornemen, en die je desgewenst met enige regelmaat kunt uitvoeren. In de discussie heb ik het weleens gehad over ‘Promoveer ze!’. Promoveren is iets wat je doorgaans maar een keer in je leven doet (hoewel het theoretisch vaker kan en ook wel gebeurt). Daarom is ‘Promoveer ze!’ een beetje een grappige wens, omdat hij suggereert dat het iets habitueels is.
Die marge bij ‘Scheer ze!’ ervaar ik ook wel enigszins. Dat zou ik kunnen zeggen tegen iemand die op het punt staat om zich te scheren, maar ik vind het anderzijds ook niet echt goed. Ik wijt dat aan het betekenisloze wederkerende voornaamwoord, dat hier bij uitzondering gemist kan worden. Ik kan me ook een spelshow voorstellen waarbij de deelnemers zich zo snel mogelijk moeten scheren. Bij het aftellen aan het begin kan de spelleider dan best zeggen: ‘En nu allemaal tegelijk beginnen: een, twee, drie, en scheer!’ (of ‘scheren maar!’). Ook daar kan het wederkerend voornaamwoord achterwege blijven (en is de weg vrij voor ‘ze’).
Wat in elk geval blijft staan is dat ‘Scheer ze je!’ of ‘Scheer je ze!’ absoluut onmogelijk is. Dat wordt in mijn analyse verklaard door het feit dat ze dezelfde positie innemen.
‘Slaap ze uit!’ is voor mijn taalgevoel echt een stuk slechter.
Frans Wijgers zegt
Prima, ik zie nu beter wat je bedoelt met ‘habitueel’. Tegen iemand die graag wandelt (en dat dus met enige regelmaat zal doen) kunnen we zeggen ‘Wandel ze!’. Hetzelfde kan dan gelden voor habituele activiteiten als slapen, werken, eten. Dat zou ook verklaren waarom een wens als ‘Promoveer ze!’ wordt aangevoeld als een enigszins vreemde eend in de bijt. Bij promoveren ligt het habituele aspect veel minder voor de hand dan bij dagelijkse rituelen als slapen, werken en eten. Ik hoop dat ik je denkwijze zo goed begrepen heb.