Duits: Eichelhäher; Engels: Jay; Frans: Geai; Fries: Houtekster; Kroatisch: kreja; Spaans: arrendajo; Turks: alakarga; Arabisch: جاي [jay]
Een of twee keer in een jaar verschijnen er een of twee grote veelkleurige vogels in mijn achtertuin. Ze vallen erg op en zo kwam ik er in mijn Vogelgids al gauw achter dat ’t Vlaamse gaaien zijn.
’t Is een van de mooiste vogels die we hier kennen. Dat wil zeggen wat zijn uiterlijk betreft. Zijn vocale prestaties worden niet erg gewaardeerd.
Stond de merel wat zijn zangprestaties betreft bij mij op de schaal van ‘lelijk naar mooi’ helemaal rechts, de gaai staat met z’n alarmkreet ‘schraak, schraak’ of ‘schrek, schrek’ op ’t andere uiteinde van de schaal. In de Top100-vogelgeluiden van ’t radionatuurprogramma ’Vroege Vogels’ staat de merel op 1, de gaai op plaats 83. ’t Kan dus erger.
Ook Jacob van Maerlant beschouwde in zijn werk ‘Der naturen bloeme’ (1287) ’t geluid als ’t opvallendste kenmerk van de gaai:
Garrulus is eens voghels name,
Die in busschen ende in brame
Voor allen voglen die leven
Meeste ghecrijs ende luuts utegheven,
Dies is hi garrulus ghenant.
Gai hetet int duutsce lant.
Daarom wordt ie garrulus genoemd, zegt Van Maerlant dus. Deze Latijnse naam betekent zoveel als ‘krasser, schreeuwlelijk’. Hij verwijst in elk geval naar ’t opvallende geluid dat de gaai produceert. Dat is ook ’t geval bij enkele Nederlandse namen: schreeuwekster, schrekekster en krietekster (van ‘krijten’).
Ik vroeg me af wat dat ‘Vlaamse’ in zijn officiële naam betekent. Toch niet dat de gaai uit Vlaanderen afkomstig is. Hij komt namelijk in heel Europa voor en dus ook in de Nederlanden. Sommige etymologen menen dat Vlaamse een verkeerde interpretatie is van de Franse naam gai flammant, die verwijst naar de vlammende kleuren van veren van de gaai. Anderen betwijfelen dat. Overigens is dat Vlaamse een late toevoeging.
Bij Van Maerlant ontbreekt ’t: Gai hetet int duutsce lant (‘gaai heet ie in ’t Dietse land’, dat wil zeggen in ’t gebied waar de Dietse volkstaal gesproken wordt). Dat gaai is ontleend aan ’t Oudpicardische gai [1170], dat ontwikkeld is uit ’t Laatlatijnse gaius, waarvan de herkomst onzeker is. Misschien een klanknabootsing, denkt men.
Wat wel zeker is, is dat dat gaius in de betekenis ‘gaai’ in veel talen overgenomen is, in de vorm jay of een aangepaste variant. Wat voorbeelden: Catalaans: gaig; Galicisch: gaio; Portugees: gaio; Roemeens: gaiță, Spaans: gayo (naast arrendajo), enzovoorts.
Op ’t kaartje hieronder, dat afkomstig is uit een artikel van P.J. Meertens in Taal en Tongval, jrg, 1 (1949), is te zien dat de vogel in ons taalgebied een groot aantal namen heeft. En dan is dit kaartje nog een vereenvoudiging van de grote kaart uit de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland. Hier te vinden: https://www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/proxy/image/12978.
Als je alle varianten en vormen optelt, kom je op honderden benamingen. Ik laat een paar groepen de revue passeren.
Eerst de groep markolf/merkoef en varianten, die in oostelijk Nederland voorkomt en ook in aangrenzend Duitsland. De naam is een vernoeming naar de spotter Markolf, de hoofdpersoon van de Dyalogus Salomonis et Marcolphi, wiens lotgevallen en grollen in de Middeleeuwen en lang daarna heel populair waren. Toch weer associatie met ’t geluid van de gaai.
Er zijn nogal wat dialecten waar de overeenkomst met de ekster namen opgeleverd heeft. Ik heb er eerder al een paar genoemd. Nu nog deze: houtekster, Spaanse ekster, broekekster, hiks(t)er en klapekster. Van deze is Spaanse ekster lastig te verklaren. Welk verschil tussen de gewone ekster en de gaai wordt door dat Spaanse uitgedrukt?
In de Belgische provincie Brabant zien we namen als roetaard, roeterd, roeter, enzovoorts, die in verband gebracht kunnen worden met roet, vanwege de kleur zwart. De gaai is wel niet heel zwart, maar gelijkenis van de gaai met de kraai en de verwarring die daar ‘t gevolg van was, kan verklaren waarom een naam als roetaard ook aan de gaai gegeven werd. Misschien is de vorm rotzak die in ’t aangrenzende Antwerpen voorkomt er een vervorming van. Meegespeeld kan hebben dat de gaai bepaald geen vriendelijke vogel is. Hij eet behalve plantaardig spul (eikels!) ook eieren en jonkies van andere vogels.
Vogelnamen zijn vaak ook persoonsnamen. Bij de gaai zien we daar ook een voorbeeld van. In de Vier-Ambachten en het land van Waas heet de gaai (h)annewuiten/(h)ennewuiten. Dat is een combinatie van twee vogelnamen. Hanne, een persoonsnaam, is in het Vlaams ook de naam voor een ekster. Wuit(en) is die van de gaai. Ook dit tweede woorddeel van (h)annewuiten is een persoonsnaam en wel Wouter.
Op de jongensnaam Hanne gaan terug de diminutiefvormen hannek(e) en broekhannek in Midden-Brabant. Over de betekenis van dat broek bestaan twijfels. We kennen dat woord in de betekenis ‘drassig weiland’. Daar zijn plaatsnamen als Broek in Waterland en Broek op Langendijk mee gevormd. Maar dat broek kan moeilijk met de gaai in verband gebracht worden, want die heeft een heel ander soort leefgebied.
’t Westen van Noord-Brabant (mijn gebied!) en een deel van de provincie Antwerpen heeft hannebroek, of eigenlijk anniebroek, want wij spreken de H niet uit. Anniebroek is een omzetting van de twee delen van de vorm broekhannek. Zulke omzettingen komen ook in ’t Standaardnederlands wel voor. Denk aan pissebed naast beddepisser en appelsien naast sinaasappel.
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, Zaandam, augustus 2020.
Olivier van Renswoude zegt
Die afgezonderde Brabants-Limburgse vorm hikster is belangwekkend! Kwam in 1240 al voor als hicstre en beantwoordt aan Westfaals hiəkster ‘gaai’. Ziet eruit als een evenknie van Oudsaksisch higara ‘gaai’ e.d. doch voorzien van het vrouwelijke achtervoegsel -ster. Of we hebben hier een vroege verhaspeling van hig- met ekster.
Jan Stroop zegt
Dank voor de aanvulling.
Rob Duijf zegt
In de officiele lijst met vogelnamen van Durch Birding wordt sinds 2015 de toevoeging ‘Vlaamse’ aan gaai niet meer toegepast. Alleen de naam gaai – Pica pica – (eng. Eurasian jay) wordt nog gebruikt.
Overigens krassen gaaien niet alleen. Ze hebben een hele zachte zang, met lieflijke fluittoontjes. Luister hier maar eens naar:
https://youtu.be/goNtqABuVws
De klapekster – Lanius excubitor – is een andere soort, nl. een klauwier.
Een broek is niet alleen een natte weide, maar in het algemeen een laag gelegen gebied dat gedurende langere tijd nat blijft. Dat kan worden veroorzaakt door kwelwater in een moerassig veengebied of door overstromingen, zoals de uiterwaarden langs rivieren of de auwels in het stroomdal van een beek.
Een sterk begroeid stuk broekland wordt broekbos genoemd en als dat gebruikt voor bosbouw spreken we over een griend. Broekbossen zijn rijk aan waterminnende boomsoorten als els en wilg. Door hun dichte vegetatie zijn het ideale vogelbroedplaatsen waar we de gaai zeker zullen tegenkomen.
Rob Duijf zegt
De Laijnse naam van de Gaai is natuurlijk ‘Garrulus glandarius’. ‘Pica pica’ is de ekster.
Arno. zegt
Ah, juist, ik veerde al op bij het Pica pica in de reactie van Rob Duijf – dat is inderdaad de ekster.
Het woord ‘broek’ wijst in de taal van de ornithologen ook op een bevederd loopbeen (het deel van de poot tussen tenen en de eerste knik in de poot). Soms wordt er ook een kleurpartij tussen en rond de poten mee aangeduid (zoals de rode vlek van de grote bonte specht). In de kraaienfamilie is het overigens bij uitstek de roek die de broek ‘aanheeft’, de gaai of Vlaamse gaai niet bepaald.
Het in verband brengen van de gaai met zwart ligt evenmin voor de hand afgaande op de kleuring van deze vogel.
Ik mis de connectie van het woord gaai met het gebruik van het woord ‘gaaike’ voor een vrouwelijk vogeltje, dat vooral in gebruik is bij vogelfokkers, met name van kanaries.
Voor het eerst lees ik een zo aannemelijke verklaring voor raadsel ‘Vlaamse’ in de naam Vlaamse gaai. Flammant of Flamand, dat is een nauwelijks hoorbaar verschil. En is het feit dat Vlaamse gaai als naam pas wat later optreedt wel zo veelzeggend? Net zoals de opmerking in een eerder artikel van Jan dat allerlei andere namen voor deze vogel (en andere) pas na de middeleeuwen verschijnen? Tenslotte was er in de middeleeuwen geen meertensinstituut dat zich bezighield met het verzamelen van lokale en regionale vogelnamen in het Dietse land. Er deden in de middeleeuwen ongetwijfeld veel meer vogelnamen de ronde dan er in geschriften zijn vastgelegd.
Weia Reinboud zegt
Wat is ouder, het Franse geai of het Nederlandse gaai? Ontlening van elkaar of gewoon dezelfde klanknabootsing? Met een zachte g of een stemloze chchchchaai kom je tot een mooie imitatie van de roep van de vogel. Zoals al naar voren gebracht kunnen ze ook heel fraai zingen, niet luid, een beetje mompelend. Dit is de tijd van het jaar dat je het kunt horen. Ook de tijd waarin eksters lieve geluidjes maken!
Danny Heijl zegt
Welsh: sgrech y coed, de bosschreeuwer, een toepasselijke naam vond ik.
anklinge zegt
Het woord ekster is in het Gronings :okster. Dat wordt op de kaart niet aangegeven.
Jan AM Verhoeven zegt
Jan Naaijkens (Hilvarenbeek) noemt in zijn dialectwoordenlijst/-boek Dè’s Biks de naam Hannebroek voor de Gaai. Op het kaartje zou dat bij Westelijk Brabant thuishoren.
Jan Stroop zegt
Op de kaart in de Taalatlas ligt Hilvarenbeek op de grens:
https://www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/bank/kaart_details/12978