De Duitse dichter Oswald von Wolkenstein (1376/77-1445) heeft een relatief groot aantal gedichten geschreven in zijn Zuidtiroolse dialect. Het eigenaardige is daarbij dat enkele van die gedichten niet in dat dialect zijn geschreven maar in een Nederduitse of Nederlandse taalvariant. Het gaat daarbij om het “maccaronigedicht” Do fraig amors, (Kl. 69) waarbij de regels van elke strofe in zeven (!) verschillende talen zijn geschreven, onder andere in een taal die Oswald zelf als flemm(i)sch karakteriseert, en de gedichten Kl. 90 en Kl. 96, die beide in een soort Nederlands lijken te zijn geschreven. Natuurlijk kon Oswald eigenlijk geen Nederlands, maar hij paste zijn Duitse tekst aan door bijvoorbeeld de Hoogduitse klankverschuiving terug te draaien: eck ‘ik’, lopp ‘loop’, slapp ‘slaap’, wett ‘weet’, datt ‘dat’, löff ‘geloof’ enz. Ook voegt hij soms woorden toe, die blijkbaar als typisch Nederlands werden gevoeld: ors ‘paard’, söster ‘zuster’, de verkleiningsuitgang -kîn: örigin ‘oortje’, stäbickin ‘stafje’. De eerste strofe van Kl. 96 luidt in handschrift (met een letterlijke vertaling):
Grasselick lif war hef ick dick verloren
Lieftallig lief waar heb ik jou verlorenall dise langen sütten summer tyt?
al deze zoete zomertijd?Dat gi mi komt tu vorn,
Dat gij naar mij toe komt,so left min hert in grot yolit.
daarom leeft mijn hart in groot jolijt.
Het eerste woord in deze strofe wordt door een Duitse uitgever van deze tekst met Duits grässlich ‘afgrijselijk, afschuwlijk’ geassocieerd, maar vermoedelijk is hier eerder Middelnederlands gracelijc, graselijc ‘lieftallig’ bedoeld, dat ook veel beter in de context past. Met name echter in grot jolit ‘in grote jolijt’ wijst op het Middelnederlands, want in het Middelnederduits bestaat deze uitdrukking helemaal niet.
Het woord jolijt is al in het Vroegmiddelnederlands geattesteerd: har lichame ende har zi[ele] [waren] verblijd ende had[den] [in] [gode] [groet] [io]lijd [1276-1300; VMNW]; Middelnederlands die sterren … lichten hem met jolite ‘de sterren beschenen hen vrolijk’ [1348; MNW] naast met dezelfde betekenis jolijs in: die mane … die hem lichte met jolisen [1350; MNW-R]; vnnl. jolijd ‘vreugde’[1599; Kil.]. Het EWN beschouwt het als een afleiding van Frans joli ‘vrolijk’ [13e eeuw; Rey] met een achtervoegsel -ijt dat onder invloed zou staan van het min of meer synonieme Middelnederlandse woord delijt ‘‘geestelijke verrukking’ [1265-70; CG II, Lut.K], dat is ontleend aan Frans délit. Het Oudfranse joli, jolif had behalve ‘vrolijk’ allerlei andere betekenissen als ‘wulps’, ‘versierd’ en ‘dapper’; het zou zijn afgeleid van een Franse ontlening aan Oudnoords jól ‘midwinterfeest’. Ook andere etymologische woordenboeken geven een soortgelijke herkomst aan. Het behoort dus tot de vroege Franse leenwoorden in het Nederlands.
De vraag blijft dan alleen waarom Oswald in het Middelnederlands heeft gedicht. Hij is voorzover men weet hoogstens een keer op doorreis in de Nederlanden geweest. Maar hij is wel in het begin van de 14e eeuw met de Duitse orde op reise geweest naar de Baltische staten. Dat was voor veel ridders uit Noord-Duitsland en Nederland een zomers verzetje: oorlog voeren in het Balticum tegen de heidense Pruzzen en andere volkeren daar. Toen zal er ongetwijfeld een publiek zijn geweest voor Nederduits of Nederlands gekleurde gedichten.
Literatuur
Kl. = Klein, Karl Kurt (uitg.) 1962. Oswald von Wolkenstein. Lieder. Unter Mitwirkung von Walter Weiß und Notburga Wolf. Musikanhang von Walter Salmen. (ATB 55). Tübingen.
Philippa, M., Debrabandere, F., Quak, A., Schoonheim, T. en Sijs, N. van der 2003-2009. Etymologisch Woordenboek van het Nederlands I-IV. Amsterdam. Quak, Arend, 2014. “Niederlandismen bei Oswald von Wolkenstein”, in: Elvira Glaser & Marja Clement (Hgg.). Niederlandistik und Germanistik in Kontakt. Jelle Stegeman zum Abschied = Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 71, 225-
Laat een reactie achter