Het hele lange weekeinde (gisteren was het ‘studiedag’) is de beste vriendin – pardon, de bie-ef-ef – van Nene bij ons thuis geweest, dus het was een vrolijke boel. Af en toe kon ik afluisteren wat ze bij het poppenhuis aan het doen waren: samen een verhaal maken.
– En toen ging de baby huilen. ‘Whaa, whaa.‘
– Ik ging haar eten geven.
Het zou de moeite waard zijn om de hypothese te onderzoeken dat deze vorm van spel de oervorm is van fictie. We denken bij ‘fictie’ weliswaar aan verhalen die door één auteur verteld worden, maar misschien is dat een misverstand, veroorzaakt door het feit dat we zo lang hebben gedaan alsof schrijftaal niet alleen de norm is, maar ook de meest prototypische vorm van taal. Onlangs kwam de Nijmeegse taalkundige Mark Dingemanse met een aantal collega’s met de stelling dat zeer veel van ons denken eigenlijk interactief is – dat er bijvoorbeeld niet zoveel verschil is tussen praten en denken. In dat wereldbeeld past ook wel dat rollenspel misschien wel de zuiverste vorm is van fictie.
Gezamenlijke wereld
Je ziet er in ieder geval zogeheten taaldaden in actie. Een van de ontdekkingen van de twintigste-eeuwse taalbeschouwing is dat mensen niet alleen maar zinnen zeggen om constateringen te doen over de werkelijkheid, maar dat ze er ook dingen mee doen. Een voorbeeld dat daarbij vaak wordt gegeven is de formule van de trouwambtenaar: ‘Hierbij verklaar ik u man of vrouw’. Dat is geen beschrijving van wat er gebeurt, maar door dat te zeggen voltrekt zo’n ambtenaar daadwerkelijk de benoemde handeling.
Kinderspel is daarvan een voorbeeld in optima forma. Je kiest een beschrijvende formule (‘de baby ging huilen’), maar door die formule te uiten laat je hem gebeuren, in ieder geval in de gezamenlijke wereld die je aan het creëren bent. Dat je daar samen aan werkt, blijkt ook doordat de kinderen voortdurend heen en weer bewegen tussen derde persoon en eerste en tweede persoon: het ene moment zeg je ’toen gingen ze slapen’, en het volgende moment ’toen werden we wakker’.
Rollenspel
De bie-ef-efs zijn er dol op. Eindeloos kunnen ze schaven aan hun narratieve samenwerking. Er zitten allerlei vormen aan vast die volgens mij al heel oud zijn en die ze nog steeds moeiteloos hanteren: dat de gewone vorm de verleden tijd is bijvoorbeeld (‘Jij ging slapen in de kou’, al kan ook hier wel gewisseld worden, en de volgende zin zijn ‘Ik heb het niet koud!’), maar er is ook een specifieke, bij mijn weten niet beschreven poppenspeelintonatie:
Hún waren nog niet híér.
In iedere zin zijn er twee sterke accenten: een op het onderwerp aan het begin, en een aan het eind. Op beide gaat de toon omhoog, en op dat eindaccent lijkt het daardoor een beetje op een vervolgintonatie zoals je hebt bij omsommingen ‘ik koop súíiker, cornflákes en briljánten’. Het heeft waarschijnlijk ook een zelfde functie, namelijk aangeven dat het nog niet klaar is. In het kinderspel is dat een uitnodiging aan de ander om het verhaal voort te zetten, als een lange opsomming.
Ik weet geen voorbeelden waar je in volwassen spraak dat doet, maar dat is dus misschien omdat wij (buiten de intieme liefde) niet meer veel van dit soort spellen doen. Er bestaat natuurlijk het rollenspel, maar ik geloof dat mensen daar toch vooral ieder in een bepaalde rol zitten en dat de handelingen niet (ook) in taal gebeuren.
Kinderen kunnen natuurlijk ook alléén met de poppen spelen, maar volgens Nene is dat veel minder leuk. Waarvan akte.
Ik heb in de literatuur één, oud (1995), artikel gevonden over taaldaden bij kinderspel. Er moet meer zijn, maar ik weet niet goed waar.
Truus Pinkster zegt
Wat een heel boeiend artikel over dit ‘verschijnsel”: rollenspel bij kleine kinderen.
Herkenbaar bij mijn vier kleinkinderen
Elma Blom zegt
In Noorwegen gebruiken jonge kinderen eigenschappen van het dialect dat in Oslo gesproken wordt in hun rollenspel, ook al wonen ze in heel andere delen van het land en hebben ze ouders die bijvoorbeeld het Tromsø dialect spreken. Een intrigerend fenomeen waarvan ik nog geen parallel in de Nederlandse context heb weten te ontdekken. Zie het proefschrift van Bror-Magnus S. Strand en artikelen in Language and Speech en Journal of Nordic Linguistics.
Henk Wolf zegt
Elma: uit eigen observatie ken ik het patroon dat Friese kinderen en hun poppen of beesten onderling meestal Nederlands spreken. Ik heb het er weleens met ouders en grootouders over gehad en die zeiden dat zij dat zelf als kind ook hadden gedaan. Toen ik een moeder een jaar of twintig geleden eens vroeg of haar dochter in haar rollenspel altijd Nederlands met de poppen sprak, zei ze: “Ja, fansels! Poppen prate ommers gjin Frysk.”
Elma Blom zegt
Ha Henk, dank voor de observatie! Ik neem het morgen mee in mijn presentatie hier in Tromsø. Die laatste quote is geweldig.