Een onderwerp dat de laatste maanden herhaaldelijk voorbij is gekomen in Neerlandistiek, is het verschil tussen woordgeslacht en referentieel geslacht, twee subsystemen van het genussysteem die vaak door elkaar worden gehaald. Als we in een woordenboek bij het lemma van een zelfstandig naamwoord kijken, dan vinden we daar een <m>, <v> of <o>, de afkortingen voor mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Daarmee weet de taalgebruiker hoe de pronominale verwijzing werkt:
- De man rent over het perron. Hij moet de trein halen
- De vrouw kijkt uit het raam van de trein. Zij ziet de man rennen
- Zij ziet zijn gezicht. Het is rood aangelopen van inspanning
De persoonlijke voornaamwoorden hij, zij en het staan voor het referentieel geslacht. Zij slaan terug op de bijbehorende antecedenten de man (hij), de vrouw (zij) en zijn gezicht (het), waarmee ze coreferentieel zijn. Beide verwijzen ze naar de gemeenschappelijke referent in de werkelijkheid. Het Nederlands heeft drie referentiële geslachten. Het subsysteem van het woordgeslacht is echter tweeledig en wordt vertegenwoordigd door twee categorieën: de de-woorden en de het-woorden.
Woordgeslacht en referentieel geslacht zijn dus afzonderlijke systemen, die bovendien scherp van elkaar verschillen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de botsing die ze kunnen maken:
- Het meisje loopt op straat. Zij is op weg naar huis
- Het jongetje is blij. Hij is vandaag jarig
Nog opmerkelijker zijn de botsingen die kunnen optreden in talen met drie woordgeslachten. Het Hellendoorns (een Sallandse streektaal) heeft drie woordgeslachten, die bij gelede substantieven uitsluitend bepaald worden door de uitgang:
- Det is de aoldste nève. Hij is biejnao tachtig jaor
- Dissen verpleegster bedôel ik. Zie is al veertig jaor in dîenst
Alle substantieven op –e in het Hellendoorns hebben het vrouwelijk woordgeslacht, ook die met een mannelijke referent. De zelfstandige naamwoorden op –ster hebben allemaal het mannelijk woordgeslacht, ook al is de referent altijd vrouwelijk. Dat dit verschijnsel zeer oud moet zijn bewijst het Sanskrit. Daarin zijn veel nomina voor personen neutraal, terwijl nomina voor vrouwelijke personen het mannelijk genus kunnen hebben.
In deze bijdrage worden enkele gevallen besproken van morfologisering die in de loop der tijd zijn ontstaan en die in beide subsystemen kunnen optreden. Er wordt afgesloten met een opmerkelijk voorbeeld van morfologisering die recentelijk heeft plaatsgevonden.
Uitgangen als formele markeerders
Karl Brugmann heeft in het artikel ‘Zur Frage der Entstehung des grammatischen Geschlechts’ (1889) en het boek The nature and origin of the noun genders in Indo-European languages uiteengezet hoe hij het ontstaan van het woordgeslacht in Indo-Europese talen zag. Aanvankelijk zou het Indo-Europees het tweeledige systeem animate:inanimate hebben gehad, dat semantisch gebaseerd was. Bepaalde suffixen die in een later stadium markeerders werden voor het vrouwelijk woordgeslacht, zouden in een eerder stadium gebruikt zijn voor de vorming van collectieve en abstracte nomina. Dergelijk nomina konden ook verwijzen naar concrete concepten en gingen gebruikt worden om een individueel persoon of ding aan te duiden die de betreffende kwaliteit had, een verschijnsel dat niet zelden is geconstateerd in de ontwikkeling van de Indo-Europese talen. Volgens Brugmann werden een of meer van deze nomina gebruikt voor objecten met het natuurlijk vrouwelijk geslacht. Zo zou *gena ‘vrouw’ oorspronkelijk een abstracte of collectieve betekenis hebben gehad in de trant van ‘het dragen’ of ‘baring’. De volgende stap was dat dit woord zijn denotatie veranderde in het meer concrete ‘dier dat draagt, baart’ of ‘vrouw’. Die *-a ging in een later stadium in dit woord en mogelijk in een aantal soortgelijke woorden als formele markeerder voor het natuurlijk vrouwelijk geslacht fungeren: het semantische kenmerk (vrouwelijk) kreeg een formele expressie. Een vergelijkbare ontwikkeling zou een aantal andere uitgangen hebben doorgemaakt. Een mooi voorbeeld van de geschetste ontwikkeling zien we in de geschiedenis van het Latijn. Het Vroeglatijn heeft nog nomina voor bijvoorbeeld dieren, zonder die geslachtsdifferentiëring: agnus ‘schaap’, lupus ‘wolf’, porcus ‘varken’. In een later stadium zien we hoe uitgangen als *-a zich uitbreiden als morfologische markeerder van nomina met een vrouwelijke referent, maar ook van het vrouwelijk genus, terwijl die uitgang oorspronkelijk niets met een bepaald referentieel geslacht of met een bepaald woordgeslacht te maken had: zo kregen we agnus <m> en agna <v>, lupus <m>, lupa <v> porcus <m>, porca <v>. Bovendien kon een suffix als *-a zich als indiceerder van het vrouwelijk genus uitbreiden in een bepaalde groep van inanimate semantisch verwante nomina.
Disse nève en la gringa
Het Standaardnederlands (SN) bezit nog enkele tientallen nomina als einde, kudde, gilde, hoeve, tobbe, vrede, zonde en dergelijke, die geen apocopering hebben ondergaan. In het Middelnederlands echter heerste een situatie waarin de vele nomina op sjwa over alle drie genera waren verdeeld. Een aantal verschijnselen wijst erop dat die sjwa steeds meer als indicator voor het vrouwelijk genus werd geïnterpreteerd. Zo namen sommige oorspronkelijk mannelijke en onzijdige nomina op sjwa het vrouwelijk woordgeslacht aan. Oorspronkelijke neutra als herte, oge en ore, die in het SN onzijdig zijn (het hart, oog, oor), konden overlopen naar de vrouwelijke nomina. We vinden dit nog terug in staande uitdrukkingen als ter harte nemen, ter ore komen en dergelijke. Omgekeerd hadden de feminina op sjwa niet de neiging om mannelijk of onzijdig te worden. Verder namen sommige vrouwelijke nomina zonder sjwa deze als uitgang aan. Ook kon het voorkomen dat vrouwelijke nomina zonder schwa ook mannelijk en onzijdig werden gebruikt. Een en ander wijst erop dat er een tendens was om het vrouwelijk genus meer expliciet in de nominale vorm tot uitdrukking te brengen. Die neiging om nomina een karakteristieke uitgang te geven voor hun genus zien we bijvoorbeeld ook in het Oudspaans, waarin feminina als cuchar ‘lepel’ en soror ‘zuster’ veranderden in cuchara en serora. Iets vergelijkbaars gebeurde in sommige dialecten met masculina als coro en melo, die teruggaan op de oudere vormen cor en mel. Eigennamen konden ook meedoen: Jesuso (van Jesus) en Racquela (van Raquel). Hetzelfde proces is in kindertalen waar te nemen: nomina waarvan het genus uit de adnominale vormen valt af te leiden, krijgen in het Spaans een expliciete genusmarkeerder in de vorm van een themavocaal: una fola voor una flor ‘een bloem’, la mujala voor la mujer ‘de vrouw’, en uno papelo voor uno papel ‘een papier’. Een dergelijke vocaal om het vrouwelijk of mannelijk genus te markeren, kunnen we vergelijken met die toegevoegde sjwa aan Middelnederlandse feminina die oorspronkelijk die sjwa niet hadden. In een taal als het Hellendoorns is het geschetste proces zeer ver gegaan. Daarin zijn alle nomina op sjwa vrouwelijk (de uitzonderingen zijn bedde, härte, hekke, mèènse en oge), dus ook de nomina die een mannelijke referent hebben, zoals we eerder zagen bij een substantief als nève. Ook nomina als bólle ‘stier’ en ome hebben vanwege hun sjwa het vrouwelijk genus. Vergelijkbare voorbeelden van nomina op sjwa zijn ook te geven voor het Nederlands, Duits en Frans.
De voorbeelden in deze paragraaf betroffen telkens het woordgeslacht, of het nu ging om mensen, dieren of dingen. Het genussysteem heeft echter ook het subsysteem referentieel geslacht. Een formele markeerder kan op een gegeven moment ook gebruikt worden om expliciet het referentiële geslacht van vrouwelijke referenten aan te geven. Een mooi voorbeeld uit het Spaans is het woord gringa, dat ontstond op basis van gringo. Voor de etymologie van gringo zijn tot op heden een vijftal mogelijkheden gegeven, maar geen van alle wijzen erop dat die –o oorspronkelijk een formele markeerder van het mannelijk genus was. Bovendien had gringo niet specifiek betrekking op een mannelijk persoon. Het woord kwam reeds in de negentiende eeuw voor, maar is mogelijk nog ouder. In elk geval is gringa van latere datum en deze vorm ontstond blijkbaar uit de behoefte om de vrouwelijke gringo een eigen aanduiding te geven. Hier is die –a dus te zien als een markeerder voor een vrouwelijke referent. Het is echter niet uit te sluiten dat gringo door die –o vooral als woord werd aangevoeld dat op mannelijke entiteiten betrekking had. Verder is de vorm gringa vrouwelijk qua woordgeslacht, zoals de meeste nomina op –a.
Een bijzondere morfologisering: porna
Het Nederlandse woord pornografie (<Frans pornographie) komt voor zover ik dat kan opmaken uit het Etymologisch woordenboek van het Nederlands van Marlies Philippa e.a. (2007) voor het eerst voor in de Groene Amsterdammer (1885). Volgens hetzelfde woordenboek duikt de afkorting porno voor het eerst op in 1973. Later is daar nog de vorm porna bij gekomen. Op 16 november 2016 gaf Ton den Boon in een artikel aan dat het woord eind 2009 zou zijn ontstaan. Porna is kort te omschrijven als vrouwvriendelijke erotiek. Het gaat om erotisch materiaal dat zich vooral richt op de vrouwelijke beleving. In de pornafilm komt de vrouw meer naar voren als mens, en niet primair als lustobject. Verder sluit het uiterlijk van de acteurs meer aan bij de werkelijkheid. Den Boon vraagt zich in het artikel af waar het woord vandaan komt. Hij gaat ervan uit dat het woord past in het rijtje Spaanse vormen als graucha, gringa, latina, macha en dergelijke, waarin de –a een achtervoegsel is om de vrouwelijke pendant aan te geven ‘op basis van mannelijke persoonsnamen’. Het lijkt mij dat deze verklaring wat te kort door de bocht is.
In de eerste plaats zagen we boven al dat de –o in het woord gringo, om daarmee te beginnen, oorspronkelijk geen suffix is. Echter, in later tijd kan de –o steeds meer gevoeld zijn gaan worden als markeerder voor mannelijke referenten. Bij het ontstaan van de vrouwelijke vorm gringa op basis van gringo moeten we dan uitgaan van het bestaan van zogenaamde wortels, waaraan zich die beide suffixen kunnen hechten. Dit is wat ik in het verleden zelf heb verdedigd bij de nomina op sjwa in het Hellendoorns, die allemaal vrouwelijk zijn: de sjwa in woorden als katte, nève, tónne en dergelijke is een genusmarkeerder en als zodanig een suffix, dat een wortel als basis heeft. Er zijn echter taalkundigen die het hier niet mee eens zijn, omdat ze ervan uitgaan dat suffixen in het Nederlands en de Nederlandse streektalen alleen aan woorden gaan zitten. We praten hier echter over het Spaans, maar los daarvan en ook los van de lexicale status van de basisvorm, gaat het om hetzelfde mechanisme als in het Hellendoorns bij die vormen op sjwa. Dan de vorm gaucha, dat volgens dezelfde ontwikkeling ontstaan zou zijn uit de mannelijke tegenhanger. Dit woord heeft echter een heel andere ontstaansgeschiedenis dan gringa. Bij mijn weten werd gaucho, een aanduiding voor veehoeder op de pampa’s, ontleend aan het Quechua, waarin het woord huacho ‘wees’ of wellicht ‘zwerver’ voorkomt en is die –o in het Quechua geen markeerder voor mannelijke referenten. Het woord gaucha is dan mogelijk ontstaan doordat vrouwen ook het vee gingen hoeden, of is het in gebruik geraakt om de vrouwen van de gauchos mee aan te duiden. In zoverre is de ontwikkeling van gaucha dan te vergelijken met die van gringa. Bij Latina zit het volgens mij nog weer anders. Deze vorm en de mannelijke tegenhanger Latino, staan voor een referent die afkomstig is uit Latijns-Amerika. In de eerste plaats is het de vraag of Latina wel later is ontstaan op basis van Latino. In de tweede plaats kunnen beide vormen worden gezien als afleidingen van een woord, namelijk Latín. Dus niet van een wortel.
We zien dus dat in het rijtje van Den Boon woorden van diverse pluimage staan, waarbij het belangrijkste verschil is dat de stam van de één een wortelstatus heeft, terwijl de ander is afgeleid van een woord. Den Boon voegt echter met porna wel een heel vreemde eend in de bijt toe. In de eerste plaats hebben we hier niet te maken met een Romaans, maar met een Nederlands neologisme. Daarbij wordt dus wel een Romaanse markeerder gebruikt. In de tweede plaats is porno een afgekorte vorm van pornografie. Die –o heeft dus geen suffixstatus. Bovendien hoeft die status ook niet te zijn verkregen in de loop van de tijd, omdat porno niet per se bestemd is voor een man. In de derde plaats heeft porna niet een vrouwelijk individu als referent, zoals de andere vormen op –a (gringa, gaucha en dergelijke). Het bijzondere aan dit nieuwe woord is dat het verwijst naar een levenloze referent, omdat het gaat om een bepaald soort materiaal. Dit doet denken aan wat eerder werd gezegd over de ontwikkeling die door Brugmann wordt geschetst, namelijk dat in het Indo-Europees bepaalde suffixen in een eerder stadium gebruikt zijn voor de vorming van collectieve en abstracte nomina en in een later stadium markeerders werden voor het vrouwelijk woordgeslacht, dus konden gaan verwijzen naar concrete concepten: een individueel persoon of ding om aan te duiden dat het de betreffende kwaliteit had. Bij porna zien we dat die –a juist niet wordt gebruikt voor een vrouwelijk individu, maar voor een vorm van erotisch materiaal waarin de vrouw op een andere manier naar voren komt dan in sommige porno. Dit maakt dat porna een bijzondere nieuwvorming is, die slechts tot op zekere hoogte te vergelijken is met de andere nomina op –a, die voor vrouwelijke individuen staan. Ten slotte moet opgemerkt worden dat het woord porna mogelijk een interessante betekenisontwikkeling heeft ondergaan. Ik kwam ergens de aanduiding gay porna tegen. Als dit geen eendagsvlieg is of een verwarring met porno, dan zou dat betekenen dat porna zich niet meer beperkt tot vrouwvriendelijke acties, maar dat ook mannen anders naar voren komen dan in sommige porno, wat zowel vrouwen als mannen zouden kunnen waarderen. De –a in porna zou dan niet meer louter betrekking hebben op het vrouwvriendelijke aspect in dergelijk materiaal, maar het woord de betekenis geven van ‘mensvriendelijke erotiek’. Die –a zou dan het semantisch kenmerk ‘vrouwvriendelijk’ verliezen, maar dan juist om het veld te ruimen voor een semantische verrijking: de deelverzameling vrouwen maakt plaats voor de volledige verzameling van menselijke individuen.
Freek Van de Velde zegt
Vergelijkbaar: lesbo (‘lesbienne’) – lesba (‘zich meer vrouwelijk gedragende lesbienne’, zoals ‘bitch’ vs. ‘butch’)
Jan Nijen Twilhaar zegt
Inderdaad Freek. Dank voor deze aanvulling!