Achter het achtervoegsel 27
Op 28 januari 2023 vond aan de Universiteit Leiden de finale plaats van de 23e Taalkundeolympiade – niet te verwarren trouwens met de Olympiade Nederlands, waarvan de finale nog plaats moet vinden. Meer dan honderd leerlingen uit 4, 5 en 6 vwo die zich via een voorronde gekwalificeerd hadden, maakten die dag zes uitdagende opgaven over computervertalingen en over talen als het Dhivehi, het Mari, het Patagonisch Welsh, het Motuna en het Nederlands. De eerste vijf opgaven waren bedacht door studenten en oud-studenten van de opleiding Taalwetenschap. Als taalkundige van het Instituut voor de Nederlandse Taal mocht ik een opgave maken over het Nederlands.
Die gelegenheid greep ik met beide handen aan om het suffix -ette de aandacht te geven die het in mijn ogen verdient. De deelnemers kregen een lijst van vijfentwintig -ette-woorden voorgelegd. Het eerste deel van de opdracht bestond uit het benoemen van de verschillende betekenissen die -ette kan hebben, terwijl in het tweede deel gevraagd werd om de woordvormingsregels op te stellen voor woorden waaraan dat achtervoegsel wordt toegevoegd.
Een van die vijfentwintig woorden was bungalette ‘kleine bungalow’. In het onder ‘ettefielen’ zeer gewaardeerde artikel ‘Formaties op -ette in het Nederlands’ van taalkundige Maarten van den Toorn (Nieuwe Taalgids 82 (1989), pp. 193-202) wordt dit in 1969 aangetroffen woord genoemd als voorbeeld van woordvorming waarbij de slotvocaal – de uitspraak van ow is immers oo – wordt vervangen door het achtervoegsel –ette. Etymoloog Nicoline van der Sijs noemt de bungalette in een artikel over pseudo-ontleningen als voorbeeld van een woord dat ondanks de Franse uitgang in die taal helemaal niet voorkomt (Onze Taal 63 (1994), pp. 99-101). Zij vermoedt dat de bungalette is gevormd naar analogie van een wel in het Frans voorkomend woord als maisonnette.
Amerikaanse toestanden
De krantendatabase Delpher laat zien dat het woord bungalette een stuk ouder is dan 1969. Al in De Maasbode van 1 oktober 1931 komen we het woord tegen in een artikel over de Amerikaanse gasoline-gypsy, door de auteur van dat stuk letterlijk vertaald als ‘benzine-zigeuner’. Bij het aanbreken van de zomer trekt deze toerist – want dat is de neutrale aanduiding voor deze reiziger – er met zijn auto op uit met het doel zo gebruind mogelijk terug te keren. Bij die rondreis kan de gasoline-gypsy op verschillende plaatsen overnachten. Het toppunt van luxe is daarbij het motel. Mogelijkheden voor mensen die iets minder te besteden hebben zijn er vanzelfsprekend ook, variërend
“van een stuk grond zonder meer tot een “motel” in een bungalow, welke laatste verblijfplaats soms ook bungalette wordt genoemd en dan aan een hondenhok herinnert.”
Een bungalette is dus niet alleen klein maar is – anders dan de naam op -ette doet vermoeden – zeker ook geen luxe uitvoering van een bungalow!
Indisch landhuis
Als in 1931 over een bungalow wordt gesproken, verwijst dat naar iets anders dan wat wij er tegenwoordig onder verstaan. Laten we de etymologie en de betekenisontwikkeling van het woord eens onder de loep nemen. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) schrijft dat het woord een Brits-Indische ontlening is van het Hindi bānglā, ‘uit Bengalen’, een elliptische vorm voor ‘Bengaals huis’. Als eerste betekenis noemt het WNT ‘indisch landhuis met alle vertrekken op één verdieping, omgeven door veranda’s’. Later verwijst bungalow naar ‘een huisje bestemd voor tijdelijk verblijf, vooral een zomer- of vacantiehuisje’. Tegenwoordig gebruiken we het voor een ‘alleenstaande (luxe-)woning waarvan alle vertrekken op het gelijkvloersche niveau liggen’.
Sporthuis Centrum
De eerstvolgende keer dat er in Delpher melding wordt gemaakt van een bungalette is pas drie decennia later. Het van oorsprong Rotterdamse sport- en kampeerartikelenwarenhuis Sporthuis Centrum – later vooral bekend geworden door zijn bungalowparken, de tegenwoordige Center Parcs – maakt op 29 maart 1961 in het Nieuwsblad van het Noorden voor zijn Groningse vestiging reclame voor de bungalette. Het gaat hier om een tijdelijke verblijfplaats voor toeristen: het is namelijk een kleine bungalowtent voor drie personen:
Vier jaar later – in de Volkskrant van 15 mei 1965 – duikt het woord bungalette opnieuw op voor een tijdelijk onderkomen. Maar dit keer gaat het niet om een tent maar om een steviger verblijfplaats. Liefhebbers van de zon kunnen in het zuiden van Spanje – in Alicante – van 1 juni tot september terecht in
“1. Bungalette, 4-5 personen. Nieuw en geh. gemeub. Direct aan zee, zwembad, restaurant.”
Rond die tijd verschijnen er in dagbladen ook advertenties waarin mensen worden overgehaald te investeren in een uiteraard fraai gelegen en van airconditioning voorziene vakantiewoning aan de Spaanse kust of aan het Comomeer in Italië. Voor een bedrag tussen de 20.000 en de 40.000 gulden kunt u zich – zo verzekeren de reclamemakers – de trotse bezitter van een goed gebouwde bungalette noemen.
Kapsones
Ernst van Altena waren deze advertenties ook opgevallen. Hij vroeg zich in het Parool van 9 december 1966 af wat er precies bedoeld wordt met een bungalette. De Dikke Van Dale gaf hem geen antwoord en daarom besloot hij zelf een definitie op te stellen. Geheel objectief kan zijn omschrijving niet genoemd worden: “een heel, heel, heel klein bungalowtje … oftewel een volkstuinhuisje met teveel kapsones.”
Zes jaar na de introductie van de tent met de naam bungalette denkt sport- en kampeerwarenhuis Sporthuis Centrum dat het geen kwaad kan om dat aansprekende woord te hergebruiken voor een demontabel kampeerhuisje waarin toeristen hun vakantiedagen kunnen doorbrengen. Het wordt gepresenteerd op de Caravan Rai van 1967:
In het Vrije Volk van 26 januari lezen we als onderschrift bij deze foto het volgende: “Sporthuis Centrum brengt als noviteit de Bungalette, een uitneembaar weekendhuisje, dat verkocht wordt voor de prijs van ƒ 5750. De buitenwand is geheel van aluminium evenals het dak. Het wordt opgezet op een stalen grondplaat waarop een balklaag met dwarsliggers wordt aangebracht. Voor het opzetten wordt een montageschema bijgeleverd. Het geheel is vervoerbaar verpakt. In opgezette toestand zijn de afmetingen 493 cm lagn, 375 cm breed en minmiaal 228 cm binnenhoogte.”
Hoe het interieur van de bungalette er uit kan zien, demonstreert Sporthuis Centrum op de expositie ‘Binnenhuis 1967’. De Leeuwarder Courant toont er in de editie van 1 maart 1967 een foto van:
Uitwendig frame
Om het nog verwarrender te maken gaan taalgebruikers het woord bungalette ook gebruiken als typeaanduiding voor (sta)caravans. In het Vrije Volk van 5 december 1967 lezen we:
“Te koop aangeb. enkele prima onderhouden en in uitst. staat zijnde STACARAVANS. Wij leveren u een houten opbouw, type Bungalette, vrijwel volledig ingericht, van ruim 23 m2 grondoppervl., indeling naar keuze, voor slechts f 7950.”
Op de watersport- en kampeertentoonstelling Hiswa van 1973 presenteert het al vaker genoemde Sporthuis Centrum een met een uitwendig frame uitgeruste trektent. Daardoor is deze snel op te zetten en ook weer af te breken. Blijft een kampeerder langer op een bepaalde plaats staan, dan kan er aan de buitenzijde van het frame een dak met aangebouwde luifel overheen geplaatst worden. In Trouw van 16 maart 1973 wordt deze bungalette geschaard onder nieuwe tenten, maar het zou mij niet verbazen als dit een enigszins aangepaste versie is van de hierboven besproken bungalette uit 1961.
Bungalettepark
De oorsprong van vakantiepark De Kamphorst ligt in 1938. Omdat de kippenhokken in de zomer leegstonden bedachten de eigenaren dat die dan prima dienst konden doen als zomerhuisje – kennelijk stelden de talrijke toeristen toen minder hoge eisen dan wij nu. Na de Tweede Wereldoorlog bleven de bezoekers van het eerste uur vanwege de unieke sfeer op het park terugkeren naar het park. De kippenhokken verdwenen om plaats te maken voor bungalettes. Zo ontstond – voor zover ik weet – het eerste en enige bungalettepark in Nederland.
Van geheel andere orde zijn de bungalettes in Wijk bij Duurstede waarover gesproken wordt in het Algemeen Dagbladvan 1974. Dit zijn geen kleine tenten, (sta)caravans of vakantieappartementen. Met een woonoppervlak van ruim 100 vierkante meter kunnen we echt wel spreken van een grote woning. En met een gemiddelde prijs van een ton zal deze bungalette lang niet voor iedereen zijn weggelegd. Deze niet zo goedkope woningen voor permanente bewoning worden in de jaren zeventig en tachtig met enige regelmaat te koop aangeboden in krantenadvertenties.
Eredoctoraat
Het zal duidelijk zijn geworden dat een heldere, eenduidige definitie van bungalette niet te geven is. Dat geldt trouwens voor meer types woningen. Uit het Parool van 29 maart 1972:
“WIE ZONDER aarzelen kan vertellen wat een split-level bungalow is, en een doorzon-meanderwoning, en ook een patio-schakelbungalow, die mag zijn vinger opsteken. En wie ook nog een omschrijving kan geven van een movement, een châletage, een senior home en een bungalette, is rijp voor een eredoctoraat Woningtypologie.”
Voor een eredoctoraat woningtypologie kom ik zeker nog niet in aanmerking. Ik kan beslist niet zonder aarzelen een eenduidige omschrijving te geven van de bungalette, laat staan van de andere genoemde woningen. Wel durf ik te stellen dat het woord bungalette de afgelopen honderd jaar in gebruik is geweest voor een bonte verzameling ‘woningen’: een (bungalow)tent, een vakantieappartement, een uitneembaar weekendhuisje, een vakantiehuisje en een ruime gelijkvloerse woning.
Marja Smit zegt
volgende keer het woord “flat” en flatgebouw?
Marcel Meijer zegt
Geachte heer De Bonth, U verzamelt nog steeds zie ik :–]
Ik heb weer iets voor U gevonden; Oilette-Postkarte – blijkbaar een kleurendruk procedé uit het begin van de vorige eeuw (1911). Ik trof het aan op de Duitse variant van Wikipedia bij het lemma Ständehaus (Düsseldorf) het is gebruikt bij de 9e afbeelding in de rechter marge, bij een Ansicht van voornoemd gebouw.
Weliswaar een Duits product, wellicht bruikbaar als curiositeit ?