In een opmerkelijk stuk rapporteren de taalkundigen Mieke Vandenbroucke, Reinhild Vandekerckhove en Lisa Hilte over hun onderzoek (Vandenbroucke et al., te verschijnen) naar de vraag of er in hun discipline sprake is van een glazen plafond. Drie gedegen wetenschappers, die ik hoog heb zitten, dus dat wordt een boeiend stuk, en inderdaad: het triummulieraat blijkt de mouwen te hebben opgestroopt en heeft in “alle taalkundige handboeken die tussen 1980 en 2020 werden gepubliceerd door zes gerenommeerde wetenschappelijke uitgevers” (n = 463) gekeken naar hoe het redactieteam is samengesteld. Hun redenering is: het redactieteam is een eerbiedwaardig team van poortwachters, die mee bepalen wie ertoe doet in de discipline, en als er genderonevenwichten zijn, dan is dat mogelijk een sociaal-wetenschappelijke wanstoestand. Ze stellen vast dat er een overwicht is van mannen in die teams.
Nu kan je met die vaststelling in principe verschillende kanten op. Je kunt zeggen dat vrouwen uitgesloten worden, en dat ze hun hoofd stoten tegen een glazen plafond. Of je zou kunnen zeggen: vrouwen voelen zich wat minder snel geroepen om het vaak ondankbare redactiewerk op te knappen. Wie ooit een themanummer van een tijdschrift heeft gemaakt, of een verzamelbundel geredigeerd heeft, weet dat dat soort werk niet altijd een pretje is. Of vrouwen met een hoge status voelen zich minder geroepen om samen te werken (zie bijv. Markovits et al. 2017). Ik denk dat je uiterst voorzichtig moet zijn met dit soort uitspraken, omdat je al snel in woelig vaarwater terechtkomt, waar je bootje stuurloos op drift kan raken. Dat geldt zowel voor de eerste (vrouwvriendelijke) als de tweede en derde (vrouwonvriendelijke). Hoe groot mijn waardering ook is voor het werk van mijn drie collega’s, ik ben toch een beetje verbaasd over de teneur van de blog, waarin de eerste verklaring aangenomen lijkt te worden: vrouwen wordt de gelegenheid ontzegd om in die redactieteams te gaan zitten, zoals blijkt uit volgende citaten: “vrouwelijke academici [maken] in geen enkel veld van de taalkunde écht een gelijke kans (…) om in een team van editors te zetelen”, historische taalkunde wordt “gedomineerd door mannen”, en dat domein “scoort het slecht”, al valt er “wel een positieve evolutie waar te nemen”. Strikt genomen zijn dat misschien neutrale uitspraken, want ‘een gelijke kans’ kan ook een statistische probabiliteit uitdrukken, en de auteurs verzekeren me dat ze dat ook zo bedoeld hebben, maar sommige lezers zullen ‘gelijke kans’ hier misschien willen interpreteren als: dezelfde kansen krijgen.
Het doet me in de verte een beetje denken aan een stuk in 2019 in Journal of Artificial General Intelligence. In dat nummer stonden commentaarstukken op een artikel van Pei Wang getiteld ‘On defining artificial intelligence’. Zoals gebruikelijk moest er nogal wat gemaild worden: “More than 1300 email messages including invitations, several follow-ups and reminders perinvited expert, as well as organisational emails exchanged in all phases of the editorial process,were sent. The deadline for submission was extended several times upon some authors request”.
De gepubliceerde commentaren bleken vooral van mannen afkomstig te zijn. Alsof je met een doktershamertje op een knie tikt: de verdachtmaking schoot meteen op dat vrouwen niet aan de bak kwamen omdat het patriarchaat niet zoveel puf had om vrouwen aan het woord te laten. Toen kwamen de redacteurs met dit tabelletje:
Ongeveer een derde van de uitnodigingen was uitgestuurd naar vrouwelijke collega’s – en ik weet niet of dat nu een over- of ondervertegenwoordiging is van het aantal vrouwen in die discipline – maar geen enkele aangezochte vrouwelijke collega is op de uitnodiging ingegaan. Daar kunnen natuurlijk verschillende redenen voor zijn: misschien hadden die vrouwen te veel ander werk (Misra et al. 2011) zodat ze niet toekwamen aan een commentaarstuk? Misschien vonden die vrouwen hun carrière wat minder belangrijk dan de mannen (zie bijvoorbeeld Gino et al. 2015)? Misschien vonden ze het target article van Wang niet interessant genoeg? Uit het enkele feit dat er een onevenwicht is, kun je eigenlijk niks zeggen over de reden voor het onevenwicht.
Vandenbroucke, Vandekerckhove en Hilte schrijven: “Wel is er een positieve evolutie waar te nemen. Wie een taalkundig handboek uit 1980 openslaat, heeft slechts een waterkans (zo’n 2%) om een vrouwelijke editor op het schutblad vermeld te zien. Anno 2020 komt een gelijke kans in zicht (45%). Maar een échte fifty-fiftyverdeling is er nog niet, en dat terwijl vrouwen niet langer ondergerepresenteerd zijn in de linguïstiek”. Die 50/50-verdeling is een statistische uitspraak, en “nog niet” kan hier neutraal wijzen op een diachrone trend, maar opnieuw: veel lezers zullen in de verleiding komen hier de interpretatie ‘het doel is een 50/50-verdeling’ aan te verlenen. De 45% waarover sprake is zo dicht bij een gelijke kans dat je moeilijk kunt zeggen dat er nog veel werk aan de winkel is. Of moet de proportie van het aantal vrouwen in redactieteams precies de proportie van het aantal vrouwen in de discipline weerspiegelen? Daar geven de drie taalkundigen wel een antwoord op in het volledige artikel: de aantallen vrouwelijke redactieleden is een werkbare benadering (proxy) voor genderongelijkheid in het veld.
Maar om wat voor discriminatie gaat het hier? Moeten we veronderstellen dat vrouwelijke teams prachtige handboeken willen redigeren, maar als die met hun idee komen aanzetten bij auteurs of uitgevers, dan zeggen die: nee sorry, we willen liever een boek met mannen op de kaft? Of voelen vrouwen zich geïntimideerd om een handboek te maken? Of vragen uitgevers aan gerenommeerde wetenschappers om een handboek te maken en kijken die uitgevers vooral naar mannen?
De belofte aan het begin van het stuk, dat de drie auteurs willen nagaan of “academische structuren vrouwen systematisch benadelen” in de taalkunde, en dan met name wat hun publicatiemogelijkheden betreft, wordt niet helemaal waar gemaakt. Als vrouwen minder publiceren dan mannen (wat in tal van studies naar voren komt), dan wijst dat niet automatisch op geringere publicatiemogelijkheden. Het zou ook kunnen liggen aan persoonlijkheidskenmerken, statuut en hun huwelijk (zie Xie & Shauman 1998).
Vandenbroucke, Vandekerckhove en Hilte zeggen nergens expliciet dat het aan onaardige (mannelijke?) wetenschappers ligt die vrouwen in de weg liggen, en ik wil ze die woorden dan ook niet in de mond leggen. Maar impliciet verwijzen ze in hun artikel naar de marginalisatie van vrouwen in een professioneel netwerk dat gedomineerd wordt door mannen, met verwijzing naar de feministische kritiek van Eckert (1990).
Interessant in het artikel is dat het aantal vrouwelijke auteurs van hoofdstukken in de handboeken omhoog gaat als er vrouwen in de redactie zitten. Dat is een sterk punt van hun stuk. Een mogelijke verklaring is dat mannelijke redacteurs niet zo gauw aan vrouwen denken als ze auteurs zoeken. We weten uit ander onderzoek, dat mannen meer mannen in hun netwerk hebben en vrouwen meer vrouwen. Maar het kan ook aan iets anders liggen: dat vrouwen niet zo snel ingaan op uitnodigingen van mannen (zie hoger). Ook is het mogelijk dat de handboeken die geredigeerd worden door vrouwelijke redacteurs gemaakt worden in de subdisciplines waar meer vrouwen werkzaam zijn.
Dat mannen nukkige poortwachters zijn die vrouwen niet willen toelaten, is twijfelachtig. En nauwkeurige analyse van een experiment in de academische wereld laat zien dat mannen guller zijn dan vrouwen (Van de Velde & Heller 2020). Een grote meta-analyse van Ceci & Williams (2011) laat zien dat er geen verschil is bij peer-review tussen mannelijke en vrouwelijk auteurs, en dat geldt ook voor projectaanvragen (zie de uitvoerige publicaties geciteerd in Lee et al. 2013). Vandenbroucke, Vandekerckhove en Hilte citeren in hun artikel een paragraaf uit een preprint van Schurr et al. (2020), waarin gezegd wordt: “Research has shown (…) that men and women judge manuscripts differently, depending on the assumed gender of the manuscript author’ (Wing et al., 2010). Maar Wing et al. komen juist tot de conclusie dat het in de praktijk geen verschil maakt of je beoordeeld wordt door een man of een vrouw, en dat vrouwen strenger zijn (zie ook Gilbert et al. 1994), maar gemiddeld ook een hogere kwaliteit in hun beoordelingen afleveren.
Alle waardering voor het indrukwekkende werk van Vandebroucke, Vandekerckhove en Hilte. Ik heb hun stuk met heel veel waardering gelezen. Ik hoop dat hun vervolgonderzoek laat zien hoe dat onevenwicht in de samenstelling van de redacties van handboeken – waar ze keihard bewijs voor leveren – precies ontstaat. Wat zijn de precieze oorzaken?
Aangehaalde literatuur
Ceci, S.J., & Williams, W.M. 2011. ‘Understanding current causes of women’s underrepresentation in science’. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 108(8): 3157-3162.
Eckert, P. 1990. ‘Personal and professional networks’. In: Davison, A., Eckert, P. (eds.), The Cornell lectures. Women in the linguistics profession. LSA. 142-154.
Gilbert, J.R., Williams, E.S. & Lundberg, G.D. 1994. ‚Is there gender bias in JAMA’s peer review process?’ JAMA 272: 139-142.
Gino, F., Wilmuth, C.A. & Wood, A. 2015. ‘Compared to men, women view professional advancement as equally attainable, but less desirable’. PNAS 112(40): 12354-12359.
Lee, C.J., Sugimoto, C.R., Zhang, G., Cronin, B. 2013. ‘Bias in peer review’. Journal of the American Society for Information Science and Technology 64(1): 2-17.
Markovits, H., Gauthier, E., Gagnon-St-Pierre, É. & Benenson, J.F. 2017. ‘High status males invest more than high status females in lower status same-sex collaborators’. PLoS ONE 12(9): e0185408.
Misra, J., Lundquist, J.H., Holmes, E. & Agiomavritis, S. 2011. ‘The ivory ceiling of service work’ Academe 97: 22-26.
Schurr, C., Müller, M., Imhof, N. 2020. ‘Who makes geographical knowledge? The gender of geography’s gatekeepers‘. The Professional Geographer Preprint, 1-15.
Van de Velde, F. & Heller, B. 2020. ‘The data do not support the existence of an ‘Old Boy network’ in science. Some critical comments on a study by Massen et al.’. Scientific Reports 10, Article number: 13784.
Vandenbroucke, M., Vandekerckhove, R. & Hilte, L. Te verschijnen. ‘Gender, editorship and gatekeeping in the field of linguistics: an empirical study of academic handbooks from the 1980s to the 2020s.’ In: Habibie, P. & Hultgren, Anna Kristina (eds.), Women in scholarly publication: a gender perspective. London: Routledge.
Xie, Y. & Shauman, K.A. 1998. ‘Sex differences in research productivity: new evidence about an old puzzle’. American Sociological Review 63: 847-870.
mark d. zegt
Hoe het ook zij, en er zijn altijd wel kanttekeningen te plaatsen, mijn eigen ervaring is wel degelijk dat (bijvoorbeeld) vrouwelijke collega’s niet evenveel kansen krijgen en dat mensen die eruit zien zoals ik en jij de wind mee hebben dankzij wit, mannelijk privilege. Het zijn niet de enige privileges die bestaan (zo zie ik als eerstegeneratie PhD scherp hoeveel voordeel anderen kunnen hebben van een academisch voorgeslacht), maar ze zijn er, en hebben invloed.
Hier zijn een paar simpele dingen die iedereen kan doen om te zorgen voor een inclusievere academia:
1. Houd er rekening mee dat niet iedereen even snel kan reageren en niet even grif ja zegt
2. Schuif vaker ondergerepresenteerde collega’s naar voren als je zelf al genoeg kansen krijgt
3. Denk voor coeditors en coauteurs net even verder dan je eigen onmiddellijke kring
4. Doe niet mee aan manels (panels waar met jou erbij alleen maar mannen zouden spreken)