Wij, leden van Volkstuinvereniging Nut en Genoegen, noemen onszelf graag tuinder, een woord dat afgeleid is van ’t werkwoord tuinen en dat weer van ’t zelfstandig naamwoord tuin, dus: tuin > tuinen > tuinder. Maar dat is nog niet alles. ’t Alleroudste, of allereerste tuin betekende omheining, net als ’t Duitse Zaun.
Dat woord tuin heeft een bijzondere ontwikkeling doorgemaakt. Eerst was ’t dus ‘omheining’. Die betekenis zie je nog in de uitdrukking ‘om de tuin leiden’. Gaandeweg ging die betekenis over in die van wat er bínnen die tuin, die omheining lag, ’t omheinde. Toen kon ook de naam tuinman ontstaan, voor iemand die aangesteld is om daar te werken. Later kwam daar de variant tuinier nog bij, dat gevormd is naar ’t voorbeeld van kruidenier, barbier, bankier e.d..
De benamingen tuinder, tuinman en tuinier zijn trouwens niet helemaal synoniem, dat wil zeggen ze betekenen niet precies ’t zelfde. Voor mij is een tuinman iemand die voor een particulier een tuin onderhoudt. Bij een tuinder denk ik aan twee verschillende soorten werklui. De eerste is een lid van een volkstuinvereniging, iemand als u en ik. De tweede is iemand die op grote schaal groenten verbouwt, aardbeien, erwten, bonen, asperges, enz. Voor die bedrijvigheid is de naam tuinbouw ontstaan.
Dan is er nog de hovenier, een deftige naam voor iemand die in een tuincentrum werkt en die tuinen ontwerpt en aanlegt en bomen plant. Van alle namen is hovenier de oudste. ’t Is een afleiding van hof in de betekenis ‘tuin’. De oudste vindplaats van hof in de betekenis ‘tuin’ is te vinden in een woordenboek uit 1240, als vertaling van ’t Latijnse hortus. Op basis van die datering durf ik de veronderstelling wel aan dat hovenier veel ouder is dan tuinman.
Aanvankelijk kwam dat hovenier in ’t hele Nederlandse taalgebied voor. Dit citaat van 1655 uit Amsterdam bewijst dat. Mijn transcriptie er onder met dezelfde regelindeling:
Den hoveniers van de medicinale cruyden
(De Sint Anthonismarkt is de tegenwoordige Nieuwmarkt, maar dat had u al begrepen)
Wert toegestaen een keure waer by sy sullen mooghen
haer goet marckten by de St Anthonis marckt van
de Barnde steech tot de Koestraet, sonder van eenige
kramen verhindert te werden
Toch moet dit hovenier in die tijd (1655) al behoorlijk concurrentie ondervonden hebben van ’t nieuwe woord tuinman, want al in 1588 signaleert de voortreffelijke taalobservator en woordenboekmaker Kiliaan dat Holland en Friesland tuinman zeggen terwijl zijn eigen gebied, Brabant in ruime zin, de oude naam hovenier behield (Tuyn-man. holl. fris. j. houenier. Hortulanus, olitor, KIL. [1588].)
Op onderstaand kaartje, dat gebaseerd is op gegevens van ongeveer honderd jaar geleden, is te zien dat hovenier in ’t noorden helemaal verdwenen is, met één uitzondering. Tuinbedrijven die wat chic willen doen noemen zich nog wel hoveniersbedrijf.
In Wormer zit zo’n hoveniersbedrijf, namelijk Ofman. Dat is een bijzondere combinatie want ofman is ontstaan uit hofman en dat was ooit ook een naam voor de tuinman. Dat de H in dat woord verdwenen is, is niet zo vreemd. Er zijn, of liever er waren in Noord-Holland een aantal plaatsen waar de H in de spraak systematisch verdween. Een ervan was Assendelft. ’t Is dus waarschijnlijk dat de familie Ofman daar vandaan kwam.
Merk op ’t gebiedje gardenier in Venlo en omgeving. Dat woord is een afleiding van gaarde, dat we ook in boomgaard aantreffen. Gardenier sluit aan bij een groot Duits gebied met dezelfde naam. Gaard(e) is ontleend aan ’t Frans jardin.
Van de zeventiende-eeuwse dichter Constantijn Huygens is bekend die ie enorm van zijn tuin hield. Hij zal wel niet zelf getuind hebben maar hij kende wel de problemen van de tuinman:
“De Thuynman magh wel beven, Soo ‘t onkruyd meester werdt door weelde van natt weer, Door overvall van werck, en door versuym noch meer.” (1651)
Ik vertaal: de tuinman zal wel beven als ’t onkruid de baas wordt, door overvloedig nat weer, door een overvloed aan werk, maar vooral door nalatigheid.
In dat laatste zal onze keuringscommissie zich wel herkennen.
Een andere zeventiende-eeuwer, Jan Luyken, is bekend geworden door zijn beschrijving van een groot aantal beroepen, Het Menselyk Bedryf (1694). Van elk beroep maakte hij een prent-met-gedicht. Elk gedicht eindigt met een wijze les of een moraal. Ook de tuinman kwam aan de beurt.
De HOVENIER
De echte tuin is niet op aarde
De tuin wordt door de mens bemind,
Die daar zijn lust en afleiding vindt.
Maar in de bloei van z’n leven moet hij scheiden:
Daarom is diegene verstandig en wijs
Die zaait en plant in ’t paradijs,
Waar ’t leven eeuwig voort zal duren.
Hoe ’t met ’t paradijs zit, dat Luyken hier bedoelt, weet ik niet. Ik hou ’t daarom liever bij mijn bescheiden paradijsje bij Nut en Genoegen. Daarvan weet je (meestal) wel wat je er aan hebt.
uit de Nieuwsbrief van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, Zaandam, oktober 2021.
Henk Wolf zegt
In het Fries komt ‘gernier(ker)’ (< 'gardenier') ook voor in de betekenis 'kleine bouwboer', 'keuterboertje'.
Frans Daems zegt
‘Gaard(e)’ zou ontleend zijn aan het Franse ‘jardin’. Is het niet het omgekeerde, namelijk dat het Franse ‘jardin’ aan het Westgermaans of Oudnederlands is ontleend?
Jan Stroop zegt
Je hebt gelijk.
Karel F. Gildemacher zegt
Mooi stuk! Misschin is er nog een verschil. Mijn vader onderhield in Sneek de tuinen van rijkere inwoners. Naast onze voordeur as lang een bordje “Gediplomeerd tuinman”. Op enig moment, eind jaren vijftig of begin zestig moest dat veranderd. Er kwam een nieuw bord “Erkend hovenier”. Mijn moeder vond die verandering wel mooi. Het gaf meer aanzien vond ze. Mij vader hield het gewoon bij túnman.
Wellicht is de aanduiding in die jaren veranderd (zoals met meer zaken)
Karel F. Gildemacher
Ad Welschen zegt
Ik zou het verspreidingsgebied van ‘gardenier’ niet willen aanduiden als ‘Venlo en omgeving’. Het is in Nederland meer congruent met Midden-Limburg, de regio van Weert en Roermond. Overigens kennen we ook nog de fraaie familienaam Gardeniers. Het is dan niet onmogelijk dat die naam uit Midden-Limburg stamt.
Schneider zegt
Wat dacht u van de hortulanus mvg schneider uit haarlem