De kogge is een middeleeuws scheepstype, een breed vrachtschip dat met name door de schippers van de Hanze werd gebruikt. De populariteit van dit schip maakt dat de naam ervan in een aantal Europese talen is ontleend, zoals Nicoline van der Sijs heeft laten zien: Deens kogge ‘middeleeuws breed zeilschip’; Noors kogg, kogge ‘breed hanzeatisch oorlogs- en handelsvaartuig’; Zweeds kogg ‘middeleeuws breed zeilschip’; Fins kogge ‘middeleeuws zeilschip’ ; Frans coche d’eau ‘trekschuit’; Italiaans cocca ‘middeleeuws breed zeilschip’; Pools koga, kogga ‘scheepstype’; Sloweens koga ‘middeleeuws breed zeilschip’; Litouws kogas ‘middeleeuws breed zeilschip’. Daarbij ligt het voor de hand dat het woord is overgenomen uit het Nederlands of het (Neder)duits. Maar waar komt dit woord oorspronkelijk vandaan?
In het Nederlands verschijnt het woord pas in de twaalfde eeuw: minores [t.w. naves]vero, videlicet kogan et omnes cum losaboinga dabunt VIII d. ‘De kleinere [t.w. schepen] echter, namelijk koggen en alle (schepen) met een los boord, zullen 8 penningen geven’ [1159-1164 in het Toltarief van Letterswerve]. Daarna vindt men nog drie keer de vorm cogga in oorkonden uit 1163, 1199 en 1199 (cop. 1246-55). Het WNT en sommige etymologische woordenboeken noemen nog een samenstelling cogsculd ‘koggeschuld’in het goederenregister van Utrecht uit 918-48 en uit twee oorkonden van 948 en 949, maar het is helemaal niet zo zeker of dit woord bij de benaming van het schip behoort. Deze interpretatie is waarschijnlijk gebaseerd op de vorm coggeschuld ‘aantal roeiers dat door een gouw ter beschikking moest worden gesteld voor een kogge’ (MNW III,1679; XI,302). Maar dit Middelnederlandse woord bestaat helemaal niet. Als men namelijk gaat kijken waar het MNW het woord vandaan heeft, dan blijkt dat het teruggaat op een opstel van H. A. A. van Berckel in Dietsche Warande 5 (1860), 32-356. Deze heeft de attestatie in het bovengenoemde goederenregister gebruikt en zonder enige verdere argumentatie aangenomen dat het hier om het woord kogge ging. Daarbij wordt de levering van roeiers voor een schip in het Middelnederlands gewoonlijk riemtal genoemd, vgl. MNW VI1,369. Daar men in het Oudnederlands als eerste element eerder kogga(n)- zou verwachten, lijkt met het woord uit de tiende eeuw iets anders te zijn bedoeld. Het ONW geeft dan ook een andere interpretatie: koogschuld, waarschijnlijk belasting op het bezit en/of gebruik van buitendijks land (koog of kaag).
In andere Germaanse talen blijkt het woord ook niet veel ouder te zijn. Het vaak aangehaalde Oudhoogduitse herikocko ‘oorlogsschip’ komt pas in glossen uit de twaalfde eeuw voor (Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen IV). Het tweede element wordt in hetzelfde woordenboek (deel V, col. 669-70) ook weer met het bovengenoemde cogsculd verbonden (col. 669), wat dan als argument wordt gebruikt om voor een Germaanse herkomst van het woord te pleiten. Het zou dan moeten teruggaan op Protogermaans *kugga(n), dat een afleiding zou zijn van de Indo-Europese wortel *geh2u– ‘buigen’ met een uitbreiding *-gh-, die misschien ook in Pools guga ‘bult’ voorkomt. De dubbele –gg– zou een aanpassing binnen het paradigma Protogermaans *kug-an, kug-n- kunnen zijn. Of het gaat om een expressieve geminatie bij woorden voor iets ronds. Het schip zou dan naar zijn ronde vorm zijn genoemd.
De vroege attestaties worden ook in het WNT als een argument gebruikt om een ontlening aan het Romaans af te wijzen: “Germ. oorsprong van kogge lijkt aannemelijker dan ontleening uit het Rom. (ital. cocca; spa. coca; fra. cogue, coche).” Gezien het feit dat de attestaties in het Germaans helemaal niet zo vroeg lijken te zijn, moet toch serieus worden overwogen of het woord niet toch uit het middeleeuws Latijn komt. Dat heeft: cogga, coggum; coggo, cocha ‘soort schip’, dat dan weer voortkomt uit Latijn caudiceus ‘uit een boomstam gemaakt’ dat van caudex ‘boomstam, blok’ is afgeleid. Het blijft echter ook mogelijk, dat het Romaanse woord toch uiteindelijk in de achtste of negende eeuw is overgenomen van Friese zeelui, vgl. M. Valkhoff, Mots français d’origine néerlandais, blz. 95. De Friese handelaars waren immers in Noordwest-Europa welbekend vanaf de Karolingische periode en het lijkt niet uitgesloten dat zij een voorganger van de latere kogge gebruikten. De naam van dat type schip zou dan echter pas in de twaalfde eeuw zijn overgeleverd. De herkomst van het woord blijft dus in elk geval onzeker.
Literatuur
A. Quak, ‘Unbekanntes altniederländisches Wortmaterial’, in: Rolf Bergmann, Elvira Glaser, Claudine Moulin-Fankhänel (Hgg.). Mittelalterliche volkssprachige Glossen. Internationale Fachkonferenz des Zentrums für Mittelalterstudien der Otto-Friedrich-Universität Bamberg, 2. bis 4. August 1999. – C. Winter, Heidelberg 2001, 297-323.
N. van der Sijs, Nederlandse woorden wereldwijd, 2010, Den Haag.
N. van der Sijs, Uitleenwoordenbank, 2015: uitleenwoordenbank.ivdnt.org
Olivier van Renswoude zegt
De samenstelling kogschuld is echter wel (ook) halverwege de achttiende eeuw in Holland opgeschreven. Zie het WNT onder kogge.
Verder, een Oudgermaans *kugga(n)- ‘iets ronds’ hoeft niet slechts vanwege dit schipwoord verondersteld te worden. Diens bestaan zij al bevestigd door o.a. Oostfries kogge, kog ‘zilvermeeuw’, Zeeuws kogge ‘zilvermeeuw’, Tilburgs kòg ‘brok’, Rijnlands Köggel ‘Zipfel, beutelförmiges’, Drents koggel ‘lompe vent’, Oudengels cycgel ‘knots’ (Engels cudgel), Oudzweeds kogge(r) ‘wieltand’ (Zweeds kugge, kugg) en langs het Scandinavisch ook Middelengels cogge ‘wieltand’ (Engels cog).
Tot slot, de vervaardiging van een boot uit een boomstam is vrij primitief. Hoe waarschijnlijk is het dan dat Latijn caudiceus ‘boomstammelijk, uit een boomstam gemaakt’ zich rond het begin van de middeleeuwen in (voormalig) Romeins gebied ontwikkeld zou hebben tot een woord voor ‘boot’?