Wie een zin als de volgende leest, zou in eerste instantie kunnen denken dat we te maken hebben met de samenstelling handvol:
Het woord handvol wordt niet alleen gezien als een samenstelling, maar het wordt ook beschouwd als zelfstandig naamwoord met de betekenis ‘zoveel als in een hand past’. Het is begrijpelijk dat dit woord tot die woordsoort wordt gerekend, want er staat een lidwoord voor: dat een kan alleen op handvol slaan. Dat betekent bovendien dat het substantief knikkers een nabepaling is bij handvol, zoals bijvoorbeeld spijkers dat is bij doos in een doos spijkers. Dat hier sprake is van het aaneenschrijven van hand en vol, komt omdat men ervan uitgaat dat handvol niet alleen een substantief is, maar ook nog eentje in de vorm van een samenstelling. Deze twee assumpties zijn echter in strijd met elkaar en dat heeft ermee te maken dat handvol (en ook handjevol), zoals ik in deze bijdrage hoop aan te tonen, geen samenstellingen zijn, maar woordgroepen.
Problemen met het hoofd
Samenstellingen in het Nederlands zijn rechtshoofdig. Dat wil zeggen dat het rechterdeel altijd bepaalt wat
- de woordsoort van de samenstelling is,
- welke uitgang de samenstelling kiest bij derivatie en flexie, en
- wat het woordgeslacht van de samenstelling is.
Om te beginnen met de tegenstrijdigheid die ik in de inleiding noemde: als handvol een samenstelling is, kan het niet een substantief zijn volgens de eerste eigenschap van het hoofd, omdat vol geen substantief is. Dan de tweede eigenschap. Het rechterdeel van deze constructie kan geen derivatie- of flexieuitgang aannemen: handvoltje (derivatie) en handvollen (flexie) zijn onmogelijke constructies. Ten slotte kan het rechterdeel vol niet het woordgeslacht bepalen, omdat het zelf geen substantief is.
Het woord handvol is dus geen nominale samenstelling. Het rechter woord is een adjectief. Stel nu dat we zouden aannemen dat handvol een adjectivische samenstelling is. Dat stuit dan echter weer op het probleem dat het rechterdeel zich niet laat verbuigen: de verbogen vorm handvolle betekent niets. Bovendien zou de eerste eigenschap van samenstellingen dan bepalen dat het om een adjectivische samenstelling gaat. Maar handvol is nu juist een substantief, zoals we zagen.
Het woord handvol is dus geen samenstelling. Een andere optie is dat handvol als ongeleed substantief wordt beschouwd. Ook deze veronderstelling snijdt geen hout, want dan komen we in onze maag te zitten met (een) handjevol en (drie) handenvol.
Meervoud en verkleining
De constructie handvol kan dus geen substantief zijn in de vorm van een (nominale of adjectivische) samenstelling en evenmin een ongeleed woord. We zullen deze vorm dan ook vanuit een andere gezichtshoek moeten benaderen. Boven werden drie eigenschappen van het rechterdeel van samenstellingen, het hoofd, genoemd. Die vinden we echter op een andere manier terug in verband met de constructie handvol. Vergelijk de volgende voorbeelden.
- Mijn neef gaf mij [een hand vol knikkers] terug
- Mijn neef gaf mij [een handje vol knikkers] terug
- Mijn neef gaf mij [twee handen vol knikkers] terug
- Mijn neef gaf mij [die hand vol knikkers] terug
- Mijn neef gaf mij [dat handje vol knikkers] terug
De constructies tussen vierkante haakjes zijn op te vatten als woordgroepen met hand, handje of handen als kern. Die kern is als woordsoort een substantief en bepaalt in die hoedanigheid de vorm van het verkleiningssuffix (uitgang –je) en de keuze van de meervoudsuitgang (uitgang –en). Ten slotte bepaalt de kern het woordgeslacht. In het geval van hand als kern is dat niet-onzijdig. Maken we handje de kern van de woordgroep, dan is het woordgeslacht onzijdig. Overigens geldt dan ook dat de kern handje de meervoudsuitgang bepaalt (en natuurlijk de woordsoort: substantief):
- Mijn neef gaf mij [twee handjes vol knikkers] terug
Al deze eigenschappen hebben dus betrekking op het hoofd van de woordgroep.
Handvol en handjevol zijn woordgroepen
De conclusie moet dus zijn dat handvol geen samenstelling is. De constructie maakt deel uit van een woordgroep die uitgebreid kan worden met een substantie die als inhoud kan dienen: knikkers, noten, appels, enzovoort. Dat betekent voor de spelling dat hand en vol los van elkaar gespeld moeten worden. De algemene constructie waar het hier om gaat is dan als volgt.
- een [X]N vol [Y]N
De X is hier een substantief dat als inhoudmaat fungeert. De Y is eveneens een substantief dat de substantie aangeeft waar de inhoudsmaat betrekking op heeft. Hiermee krijgen we woordgroepen als de volgende.
- een hand vol knikkers
- een zak vol noten
- een mand vol appels
De Y is optioneel:
In die algemene constructie is de X het hoofd van de betreffende woordgroep, die derivatie en flexie kan ondergaan:
- een handje vol (knikkers) (derivatie)
- drie manden vol (appels) (flexie)
Redekundig gezien kan vol worden gezien als een adjectivische nabepaling, met de betekenis ‘die vol is’. Met het onderdeel Y erbij is de adjectivische nabepaling dus vol Y, met de betekenis ‘die vol is van Y’, waarin Y een interne adverbiale nabepaling is bij vol. Die interne bepaling kan zelf ook bepalingen om zich heen hebben: (een mand vol) rode appels uit de boomgaard. In deze Y zitten één niveau dieper dus de adjectivische bepalingen rode en uit de boomgaard.
Yoïn zegt
Interessant! Hartelijk bedankt voor deze verheldering.
Bijzonder is dat in de Brabantse dialecten ‘handvol’ wél is veranderd in een rechtshoofdige samenstelling: ‘haffel’. Het verkleinwoord is ‘haffeltje’ (of ‘hèffelke’ in het oosten), het meervoud is ‘haffels’, én het heeft een eigen woordgeslacht gekregen: waar ‘haand’ vrouwelijk is (’n haand) is ‘haffel’ mannelijk (‘nen haffel).
‘Haffel’ is ook geen uitzondering: ‘mondvol’ is veranderd in ‘moffel’, en ‘èèrmvol’, ‘aarmvol’ in ‘ervel, elver, èèrvel’, ‘aarvel, aalver’.
Jac Ques zegt
Ook in mijn geboortedorp Maasbree komt ‘handvol’ voor als zelfstandig naamwoord/samenstelling. In het Woordeboök van Maasbree (2007) lezen we: ‘hampel (v), hempelke (verkleinwoord) en hampels (meervoud)’ betekenis: ‘een handvol (hoeveelheid)’
Henk Wolf zegt
Ook in het Fries komt ‘hânfol’ (vaak uitgesproken als ‘hófel’ met een nasale o) als samenstelling voor: ’twa hânfollen’. Deze vorming is bovendien productief, je kunt van alles met -fol tot een nieuw zelfstandig naamwoord combineren. Dat levert steeds een onzijdig woord op dat je in het meervoud kunt zetten: ‘dat bekerfol kin it my net dwaan’ (aan één beker heb ik niet genoeg), ’twa amerfollen is in gong’ (elke loop neem je twee emmers mee), ’twa kroadfollen grint stoarte’ (twee kruiwagens vol grind storten), ‘by ’t pûdfol’ (met zakken tegelijk), ‘in mûlfol twa trije’ (twee à drie slokken), ‘al dy skermfollen tekst kin ik sa hurd net ûnthalde’ (al die schermen vol tekst kan ik niet zo snel onthouden). Laatst hoorde ik zelfs ‘in pear pandafollen modder’ (zoveel tuingrond als je in een paar keer in een Fiat Panda kunt vervoeren).
Jan Nijen Twilhaar zegt
Wat een interessante aanvullingen vanuit onze streektalen! Dank voor jullie reacties!
wiel kusters zegt
Ten overvloede wellicht: de substantieven haffel en moffel komen ook in het Kerkraads (Zuid-Oost Limburg) voor.
Peter-Arno Coppen zegt
Een mogelijk probleem is natuurlijk wel dat je bij een zak vol appels en een mand vol appels echt een zak en een mand hebt. Als je zegt ‘Er lag een zak vol appels op de vloer’ dan is dat niet zomaar een hoeveelheidsaanduiding. Bij ‘Er lag een hand()vol appels op de vloer’ (of zou jij zeggen: ‘Er lagen een hand()vol appels op de vloer’?) ligt die hand er in elk geval niet bij.
Jan Odijk zegt
Dit lijkt mij niet zo’n ernstig probleem.. Immers, ook syntactische constructies kunnen een idiosycratische betekenis hebben (`multiword expressies’)
Ronaldo zegt
Helemaal mee eens. “ik kreeg een hand(je)vol kersen” gaat over een hoeveelheid kersen die in een hand past. “ik kreeg een hand vol kersen” roept de vraag op: van wie is die hand, en waarom zit ie niet meer aan een arm vast?
Jan Nijen Twilhaar zegt
Dank Peter-Arno voor je reactie. Mogelijk is dat probleem er toch niet. Je zou zak en mand in een zak/mand vol appels inderdaad kunnen zien als woorden die geen hoeveelheid aanduiden, maar je zou ze die betekenis wel kunnen geven, als je die zak of mand weglaat en praat over losse appels op de vloer in een hoeveelheid waarmee je een zak of mand kunt vullen. In die eerste betekenis is de persoonsvorm ‘lag’, in de tweede betekenis is ‘een zak/mand vol’ op te vatten als een bepaald telwoord (vergelijk bijvoorbeeld tien appels). Dan zou ik de persoonsvorm ‘lagen’ gebruiken. De combinatie hand en appels vind ik wat vreemd, tenzij het om kolenschoppen van handen gaat, maar laten we die bessen nemen op de illustratie aan het begin van het artikel. Je kunt dan zeggen: Er staat een hand vol bessen op de foto. Is die hand er niet, dan kun je bijvoorbeeld zeggen: Er lagen een hand vol bessen op de grond. Vind je hiermee het mogelijke probleem dat je signaleert, opgelost of zie ik iets over het hoofd?
Jan Odijk zegt
Ik ben het helemaal eens met deze analyse. ik zou wel willen wijzen op het bijzondere gedrag van het woord ‘vol’, niet alleen hier maar ook buiten deze constructie. Een bijvoeglijk naamwoord kan soms een NP-complement nemen, maar dat treedt alleen links hiervan op (‘iets beu’, ‘iets moe’, ‘iets machtig’). Maar bij ‘vol’ treedt het NP-complement rechts op. Bijvoeglijke naamwoordne kunnen vaak een comparatiefvorm en een superlatiefvorm nemen, zo ook ‘vol’: ‘voller’, ‘het volst’. Maar niet als er een NP-complement rechts staat. Dit kan allemaal eenvoudig verantwoord worden door aan te nemen dat ‘vol’ wanneer gevolgd door een NP-complement een voorzetsel is (niet een bijvoeglijk naamwoord). ‘Vol’ kan ook gevolgd kan worden door een PP-complement met ‘met’, en dan is het wel een bijvoeglijk naamwoord (met comparatieven etc).
Jan Nijen Twilhaar zegt
Jan, ook jij dank voor je interessante reactie!
Anneke Neijt zegt
Klemtoon laat eveneens zien dat “handvol” geen nominale samenstelling is. In een duffe opsomming van woorden zoals “geduld, de, eveneens, terzijde, auto, handvol, roodborstje, …” ligt de klemtoon op “vol”. Bij nominale samenstellingen ligt de klemtoon dan altijd op het eerste deel. Niet-nominale samenstellingen zijn wel vaker flexibel qua klemtoon en ritme. In de Odyssee van De Roy van Zuydewijn zie je dat bijvoorbeeld bij de niet-nominale samenstelling “neerviel” (Neijt 1993:15, zojuist een pdf van die tekst op ResearchGate gezet).
Misschien moet je de spelling ook in je onderzoek betrekken. Want bij dat voorbeeld “er lagen een hand vol bessen op de grond” heb ik sterk de neiging om “handvol” te schrijven. De structuur van “een hand( )vol bessen” lijkt me overigens [[een hand] vol] bessen], met zoiets als een small clause in de determiner van “bessen”.