Afgelopen weekend vierden we dat Het Boek der Psalmen in 1773, op de dag af 250 jaar geleden, als nieuw gezangboek in de Hervormde Kerk werd geïntroduceerd. Dat werd tijd, want de kerkgangers zongen nog steeds uit het kerkboek dat Petrus Dathenus in 1566 had samengesteld, ook al stond de kwaliteit daarvan al sinds de verschijning ter discussie. Een van de criticasters, de dichter Jacob Westerbaen, noemde het in 1655 ‘een erbarmelijck werck’, ‘zijnde doorgaens teghen de dichtmaet, ende voorts vol lappen en stopwoorden’, en hij wenste, met een flauwe naamgrap, dat het Datheen (dat heen) zou gaan.
Aanstootgevend
In de achttiende eeuw was de situatie alleen maar verergerd, omdat sommige passages inmiddels als ongepast werden beschouwd. Zo dichtte Dathenus over de streek en het volk Edom in Psalm 60:5 en 108:5: ‘Edom acht’ ick met sijn volck koen, / Niet beter dan myn oude schoen’. Nog veel choquerender was de beschrijving van God in Psalm 78:33:
Maer gelyck een dronck mensch hem dan opmaeket,
Als de wyn wel verteert is end ontwaeket,
Die seer luyd tiert end maeckt een seltsaem wesen:
Also is oock onse Godt opgeresen,
End sloegh t’achterdeel der vianden quaet,
T’welck hen een eewighe schand’is end smaet.
God als tierende dronkeman die zijn vijanden op het achterdeel sloeg: stadhouder Willem V kon er niet om lachen en sloeg demonstratief het kerkboek dicht toen de voorzanger bij deze passage was gekomen. Dathenus bedoelde overigens kuis ‘het achterste deel, de achterhoede’.
Andere passages uit Dathenus waren inmiddels onbegrijpelijk geworden, zoals ‘Ick sal des morgens klaer, / Ontwaeken sonder vaer’ in Psalm 3:3. Vaar ‘angst, vrees’ was verouderd geraakt (het leeft voort in onvervaard en vervaarlijk). Dit leidde tot de nodige gissingen over wat er in deze passage precies stond: was er sprake van een tikfout voor vaak ‘slaap’ (denk aan Klaas Vaak), was vaer een samentrekking van vader, of, zo spotte een geleerde die wel beter wist, waren de leestekens misschien verkeerd geplaatst en moest er gelezen worden Zondaar, vaar! ‘Zondaar, ga heen!’
Statenberijming
Omdat er sinds Dathenus andere, betere psalmberijmingen waren gemaakt, gingen sommige achttiende-eeuwse kerkgangers een alternatieve vertaling zingen, met als gevolg dat tijdens de samenzang verschillende teksten door elkaar heen klonken. De Staten-Generaal besloten dat aan deze ongewenste situatie een einde moest komen. Maar hoe? Uit angst voor een kerkscheuring durfden ze niet te kiezen voor één bestaande vertaling. In plaats daarvan stelden ze een commissie in – het polderen zit Nederlanders al lang in het bloed – die de opdracht kreeg een nieuw kerkboek samen te stellen uit drie bestaande bundels: van Hendrik Ghysen, het genootschap Laus Deo, Salus Populo (Lof voor God, Heil voor het Volk) en Johannes Eusebius Voet. Dit resulteerde in 1773 in Het Boek der Psalmen, ook wel de ‘Statenberijming’ of ‘Staatsberijming’ genaamd.
De invoer van Het Boek der Psalmen als officieel gezangenboek ging samen met een wat andere, ritmische, manier van zingen, waarbij de noten korter gezongen werden. Niet alle kerkelijke gemeentes waren gelukkig met deze veranderingen, en dit leidde dan ook tot het beroemde Psalmenoproer in 1775-1776, zo mooi beschreven door Maarten ’t Hart. Desondanks bleef de nieuwe bundel tot 1968 in gebruik, en sommige orthodoxe kringen zingen nog steeds uit wat sindsdien in de volksmond ‘de oude berijming’ heet.
Hert en jacht
Eén passage uit de psalmberijming van 1773 is in het collectieve geheugen blijven hangen, namelijk het begin van Psalm 42. De vertaling was gemaakt door de bekende achttiende-eeuwse dichteres Lucretia Wilhelmina van Merken, en luidde:
’t Hijgend hert, de jagt ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar ’t genot
Van de frissche waterstroomen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.
De oplettende lezer zal over de eerste regel van de psalm zijn gestruikeld: het hijgende hert is toch der jacht en niet de jacht ontkomen? Hier stuiten we op een interessante taalverandering. In de tekst uit 1773 en ook in de oorspronkelijke tekst van Lucretia uit 1760 staat ‘de jagt’. Jacht is een vrouwelijk woord en ontkomen werd geregeerd door wat toen de derde naamval heette. Die naamvallen bleken uit de vorm van de lidwoorden. Tegenwoordig zeggen we ontkomen aan.
Nu was dat hele naamvallensysteem al sinds zeker de zeventiende eeuw niet meer dan een papieren regel. Daarom besteedden grammatica’s er noodgedwongen veel aandacht aan: taalgebruikers konden immers niet terugvallen op hun taalgevoel, maar ze werden wel verondersteld de naamvallen ‘juist’ te gebruiken. In het geval van de derde naamval vrouwelijk was er echter gelukkig geen probleem: de meeste zeventiende- en achttiende-eeuwse grammatica’s gaven de taalgebruiker namelijk de vrije keuze tussen de of der. In de praktijk koos bijna iedereen voor de, want dat zei men ook in de spreektaal. Dat het hijgende hert de jacht was ontkomen, is dus geheel conform de regel.
Maar sinds wanneer en waarom vond er dan een omslag plaats naar der jacht? Om dat te achterhalen heb ik zoveel mogelijk edities van Het Boek der Psalmen bekeken. Daaruit bleek dat er in 1842 een editie op de markt is gekomen met op de titelpagina de vermelding ‘ingerigt overeenkomstig de thans meest gebruikelijke taal en spelling’. En in deze editie ontkomt het hert, jawel, der jagt!
Die verandering lijkt dus ingegeven door de ‘thans meest gebruikelijke taal en spelling’. Dat móét wel slaan op de officiële spellinggids van Matthijs Siegenbeek uit 1804 en de officiële grammatica van Petrus Weiland uit 1805. Die waren weliswaar inmiddels bijna 40 jaar oud, maar kerkelijke molens malen langzaam: de eerste omgespelde versie van de Satenbijbel verscheen ook pas in 1834. De tekst van het kerkboek was in 1773 officieel vastgelegd en mocht niet zomaar worden aangepast. Daarop hield de Kerk streng toezicht via een in de boeken afgedrukte ‘Verklaaring, gevoegd achter het authentique afschrift der Psalmen’, waarin onder andere werd gesteld dat de tekst ‘overeenkomstig onze gedane keuze, gemaakte veranderingen, aangenomene spel- en schrijfregels’ was.
De spelling in de editie van 1842 blijkt inderdaad aangepast aan de regels van Siegenbeek. Maar voor de verandering van de jagt in der jagt is in de grammatica van Weiland geen harde reden te vinden: Weiland conformeert zich namelijk aan de gegroeide consensus dat het de taalgebruiker vrijstaat voor de derde naamval vrouwelijk enkelvoud te kiezen tussen de of der. De tekst hoefde dus niet te worden veranderd.
Der tucht
Nu is het natuurlijk mogelijk dat de verandering niet bewust is doorgevoerd maar dat het zetduiveltje zijn kans schoon zag. Als je echter alle ongeveer 250 gevallen van der in de teksten uit 1773 en 1842 met elkaar vergelijkt, blijken er geen verschillen te zijn en is der in alle gevallen een tweede naamval (enkelvoud of meervoud), op twee plaatsen na: de jacht van het hijgende hert en een passage in Psalm 55:11, waar in 1773 stond ‘Dewijl dit volk, de tucht ontwend’, en in 1842 ‘Dewijl dit volk, der tucht ontwend’. Ook hier is dus de veranderd in der. In beide gevallen is sprake van een vrouwelijk woord (jacht, tucht) in de derde naamval. Kennelijk hebben de correctoren in 1842 als (nieuwe) taalregel ingevoerd dat voor de derde naamval vrouwelijk het lidwoord der moet worden gebruikt, al was die regel volgens de officiële grammatica helemaal niet verplicht en botste hij met het dagelijkse spraakgebruik.
Ondertussen is in de moderne versie van het Psalmboek der tucht in Psalm 55 weer genormaliseerd in de tucht. Wanneer dat is gebeurd, valt niet te achterhalen omdat vanwege het auteursrecht geen digitale edities van Het Boek der Psalmen beschikbaar zijn uit de afgelopen zeventig jaar. Maar een educated guess is dat de aanpassing ergens na 1934 is gebeurd en het gevolg is van de spellingsherziening van onderwijsminister Marchant, die in 1954 werd uitgewerkt in het Groene Boekje. Dankzij die herziening veranderde jagt in jacht, en werd het gebruik van verbogen lidwoorden facultatief. In de praktijk verdwenen daarmee alle verbogen lidwoorden, behalve in vaste verbindingen als in den beginne en in de loop der tijd.
Der tucht in Psalm 55 werd dus in de twintigste eeuw weer de tucht. Maar het hijgende hert ontkomt nog steeds der jacht. Dat dit niet is teruggedraaid, zal te maken hebben met de inmiddels iconische status van deze zin, die zich in het collectieve geheugen heeft gevestigd, ook bij mensen die nooit in de kerk komen. Niemand durfde en durft meer aan de tekst te tornen. Journalisten leuken er hun stukje mee op, en schrijven zinnen als: ‘Uitgerekend nu de regering als hijgend-hert-der-jacht-ontkomen plotsklaps manhaftig roept dat ze zich keihard gaat opstellen’ of, naar aanleiding van het afschieten van damherten: ‘Het hijgend hert, der jacht ontkomen, beklimt meteen weer een leuke hinde’.
De geschiedenis van de(r) jacht laat zien dat het wonderlijk is gesteld met de verbuigingsuitgangen: ze betekenen niets meer, maar in de schrijftaal blijven we eraan hechten, terwijl de spreektaal zich al vier eeuwen geleden met succes van hun juk heeft bevrijd.
Naar aanleiding van het 250-jarig bestaan van Het Boek der Psalmen is een gelegenheidswoordenboekje verschenen op de website van het INT.
Literatuur
Voor de aanstootgevende passages over Dathenus zie: Roel A. Bosch (1996), En nooit meer oude Psalmen zingen. Zingend geloven in een nieuwe tijd, 1760-1810, Zoetermeer.
Meer over de psalmberijmingen in: J. de Bruijn & W. Heijting (red.) (1991), Psalmzingen in de Nederlanden van de zestiende eeuw tot heden, Kampen.
Voor de lidwoorden in oude grammatica’s en spellingsgidsen zie: Dibbets, G.R.W. (1995), De woordsoorten in de Nederlandse triviumgrammatica, Amsterdam.
Een grote verzameling digitale versies van oude taalboeken is te vinden in de Database Geschiedenis Nederlandse Taalkunde (DAGENTA), op: https://dagenta.ivdnt.org/
Jan Kal zegt
En dan te bedenken dat ‘der jacht ontkomen’ helemaal geen vertaling is van het Hebreeuwse psalmvers, maar uit rijmdwang door Lucretia van Merken erbij is verzonnen om te rijmen op ‘waterstromen’. Het is een onbijbelse achttiende-eeuwse Hollandse stoplap (altijd eerst de stoplap doen voor het noodzakelijke rijmwoord, dan valt het minder op). Uitgerekend dit vaderlands verzinsel wordt door veel orthodox gelovigen als dierbare psalmtekst gekoesterd. Dat komt vooral door het fraai en functioneel allitererende hijgend hert. Maar dat hijgen heeft Lucretia er ook bij verzonnen. In de Bijbel is geen sprake van het romantisch-dramatische ”t Hijgend hert, der jacht ontkomen’, maar eenvoudig van ‘Zoals een hert’.