Een oud woord hervonden is als een erfstuk ontvangen, te meer als het lang geleden in eigen taal gewrocht is. Werd het ooit door dichters gebruikt om verheven stijl in stafrijm te drijven? Een zo’n kleinood luidt boor en beduidt ‘hoog, verheven’.
Zeldzaam
Behalve misschien in de Belgisch-Limburgse oordnaam Borlo is dit woord in zijn oorspronkelijke, bijvoeglijke gebruik enkel en alleen overgeleverd in het Middelnederduits, een taal die van het Middelnederlands niet scherp te scheiden is en waar zoal het Drents, Twents en Westfaals van afstammen. In hun woordenboek van het Middelnederduits geven Schiller en Lübben slechts één voorkomen:
Wat schal de bore ghevel syn? Dat môt de lêve Godes wesen.
Deze regel komt uit een vijftiende-eeuws bedeboek uit Oldenburg, een stad niet al te ver van de grens met Groningen. De bore ghevel is hier de hoge gevel van het geestelijke gebouw der ziele, en lêve betekent ‘liefde, genegenheid’ als evenknie van Middelnederlands lieve en Duits Liebe. Niet enkel de beeldspraak maar ook het gebruik van een kennelijk toen en daar al zeldzaam geworden woord, dat in die taal overigens onverbogen bor geluid zou hebben, maakt dat deze regel dichterlijk aanvoelt en wellicht ook zo bedoeld was. Het is alsof de bore ghevel uit een verloren lied herinnerd is, uit een tijd van hallen en helden.
En hoewel de bedoeling verschilt doet deze vraag denken aan de waar-vragen die tot in de middeleeuwen geliefd waren in de Avondlandse letterkunde, niet het minst bij de oude Engelsen, ter bezinning op de vergankelijkheid van dit geleende leven. In zijn beroemde werk The Lord of the Rings laat J.R.R. Tolkien—behalve schrijver ook hoogleraar in het Oudengels—die edele gesteldheid schitterend weerschallen, deels in stafrijm, in een weemoedig lied van de Rohirrim, een volk dat door zijn voorouders bezield was:
Where now the horse and the rider? Where is the horn that was blowing?
Where is the helm and the hauberk, and the bright hair flowing?
Where is the hand on the harpstring, and the red fire glowing?
Where is the spring and the harvest and the tall corn growing?
They have passed like rain on the mountain, like a wind in the meadow;
The days have gone down in the West behind the hills into shadow.
Who shall gather the smoke of the dead wood burning,
Or behold the flowing years from the Sea returning?
In andere hoedanigheid
Rijkelijk en ruim eerder dan in het Middelnederduits komt het woord voor in het Oudhoogduits, niet in zijn oorspronkelijke, bijvoeglijke gebruik, maar als het voorvoegsel bor- (vaker bora-) ter versterking in woorden als boralang ‘zeer lang’, borreht, borareht ‘zeer recht’ en boratiuri ‘zeer kostbaar’, en ook om een uiterste uit te drukken, zoals in boraunkund ‘geheel onbekend’.
En vandaar komen we dichter bij huis, want in het Middelnederlands werd het woord op vergelijkbare wijze aangewend. Hier was het echter meer bijwoordelijk en alleen in ontkenning, eerst met ne ‘niet’ (nevenvorm en), later ook met weglating daarvan. Laat twee aanhalingen uit de dertiende-eeuwse Roman van Walewein een indruk geven:
Men weet noch niet wie daer sal winnen,
(2060–4)
maer emmer sloughen si met nide,
die cnape ne was bore blide,
alst recht was, om sijns broeder doot,
van rouwen wies hem die moet so groot
Mettien sach hi vorem staen
(5060–5)
ene linde, ne bore verre.
Walewein, die droeve ende erre
was, sat up sijn paerd,
ende hi reet ter linden waert,
al drivende groot mesbaer.
De beide talen lijken in dezen vrij evenredig, met bijvoorbeeld Oudhoogduits boralang, boratiuri en boraferro naast Middelnederlands ne bore lanc, ne bore diere en ne bore verre, maar behalve dat er verschil in woordsoort is wijst zich een ander, opmerkelijk onderscheid: in het Middelnederlands had de verbinding de nevenvorm ne buere, met ue voor de klank die wij nu als eu zouden spellen. (Zie noot voor een verklaring.)
Verder voorkomen
Het woord is vroeg verzelfstandigd, getuige Oudhoogduits bor/por en burî/purî, beide in de zin van ‘hoogte, verheffing, verhevenheid’. De eerste vorm werd ook vaak gebruikt in de verbinding in bore/pore ‘in de hoogte’ en dat heeft zich met enige verbastering ontwikkeld tot Duits empor ‘omhoog’.
Los hebben bor en burî zich enkel in delen van het Duitse taalgebied nog geruime tijd weten te handhaven, met name als Zwitsers Bor en Büri. Het ene betekent ‘hoogte’ in het algemeen en ‘kerkgalerij’ in het bijzonder, het andere is in zijn beduiding vernauwd tot enerzijds ‘opwaartse beweging’, anderzijds ‘met steen gesteunde verhoging van grond’, bijvoorbeeld aan een oever of helling (of zoals onder de hal die boven afgebeeld is). Buiten het Duits is nog een enkele evenknie in deze hoedanigheid te noemen: gewestelijk Zweeds bor ‘heuvel, bergrug’.
Verder hebben we nog Oudhoogduits burlîh, voor ‘verheven, uitmuntend’. Dat heeft op diens beurt een evenknie aan de overzijde van de Noordzee, in de vorm van Oudengels borlíce ‘op uitmuntende wijze’, alleen te vinden in een wetenschappelijk handboek, het Enchīridion van de geestelijke Byrhtferð (†1020). Van een toevallig niet overgeleverd, onbijwoordelijk *borlíc komt Middelengels borlīch/burlīch ‘uitmuntend, edel, statig; groot’, jonger borlī/burlī, en vandaar met verschoven betekenis Engels burly ‘potig, zwaar, flink’.
We mogen ons overigens afvragen of Tolkien hieraan schatplichtig was bij het bedenken van de naam Boromir voor een van de hoofdrolspelers in The Lord of the Rings. Hij maakte er geen geheim van dat hij voorbeeld nam aan bestaande talen, daarvan welluidende klankreeksen onthield, bij het scheppen van zijn eigen talen en dier woorden en namen.
Herkomst
Het grondwoord, dat in onze taal de vorm boor ‘hoog, verheven’ zou hebben, wordt door het Etymologische Wörterbuch des Althochdeutschen beschouwd als een afleiding van een Germaans werkwoord voor ‘dragen’ en ‘verheffen’. Dat leeft voort als onder meer IJslands bera ‘dragen; ter wereld brengen’, Engels to bear ‘dragen, brengen’, Westvlaams beren ‘wegdragen’ en algemeen Nederlands beren nog in ontberen en geboren. Ook baren ‘ter wereld brengen’ is dit woord, zij het met gewijzigde klank en toegespitste betekenis. Verwant is beuren ‘heffen’.
Besluit
In al het nagelaten stafrijm, het gangbare rijm van onze voorouders eer het jammerlijk voor eindrijm ingeruild werd, is geen vorm of afleiding van boor ‘hoog, verheven’ te vinden. In die ene beeldende regel die Schiller en Lübben ons uit de Middelnederduitse overlevering geven (Wat schal de bore ghevel syn?) maakt het evenwel een dichterlijke indruk, al kon de wens hier vader van de gedachte zijn. Het is evenwel bekend dat bedreven dichters in het noorden zich bedienden van zeldzame, verouderde woorden die in de alledaagse taal niet meer voorkwamen in hun poging die hoge, verheven, bore stijl te werken.
Noot
Het Germaanse grondwoord *buraz (Middelnederduits bor) was eerst bijvoeglijk, werd vroeg een versterkend voorvoegsel (Oudhoogduits bor-/bora-) en was verzelfstandigd tot *burą o., *burīn v. (Oudhoogduits bor/por, burî/purî, Zwitsers Bor, Büri). Het lijkt erop dat *burīn in bijwoordelijk gebruik ten grondslag ligt aan Middelnederlands ne buere, dat met ue ter spelling van /øː/ immers omluid toont. Middelnederlands ne bore kon een nevenspelling wezen, aangezien /øː/ tevens met o gespeld werd, getuige bijvoorbeeld Middelnederlands dore naast duere ‘deur’.
Verwijzingen
Bo, L. De, Westvlaamsch Idioticon (Gent, 1892)
Holthausen, F., Altenglisches etymologisches Wörterbuch, 2. Auflage (Heidelberg, 1963)
INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)
Kluge, F. & E. Seebold, Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, 24., durchgesehene und erweiterte Auflage (2002)
Lewis, R.E. e.a., Middle English Compendium (webuitgave)
Lloyd, A.L. e.a., Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen. Band II: bî – ezzo (Göttingen, 1998)
Penninc & P. Vostaert, Roman van Walewein, uitgegeven door W. J. A. Jonckbloet (Leiden, 1846)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Schiller, K. & A. Lübben, Mittelniederdeutsches Wörterbuch, 6 Bde. (Bremen, 1875–81)
Seebold, E. e.a., Chronologisches Wörterbuch des deutschen Wortschatzes. Zweiter Band: Der Wortschatz des 9. Jahrhunderts (Berlijn, 2006)
Staub, F. e.a., Schweizerisches Idiotikon (Frauenfeld, 1881–nu)
Tolkien, J.R.R., The Lord of the Rings (Londen, 1995)
Dit stuk verscheen eerder op Taaldacht
Laat een reactie achter