Landkaart van de poëzie, met de rivieren de Rijm en de Reeden
(Gemengelde Parnas-loof, 1693)
Je kan je ogen niet geloven: de literaire genres visueel in kaart gebracht. Met de gekroonde lier als wapen staat deze zeventiende-eeuwse word cloud in het Gemengelde Parnas-loof van François van Bergen en Samuel van der Heiden (Amsterdam, 1693) als illustratie bij hun beschrijving van het koninkrijk Poëzie. Daar vereert men de dichters van de Oudheid. Homerus, Horatius en hun overbekende collega’s zijn present, maar bijzonder is dat zij de ereplaats geven aan Sappho, de dichteres van Lesbos. Ook al heeft de hardvochtige tijd de meeste van haar gedichten vernietigd, zij is de heldin van de poëzie.
In De groote dichters (1935) noemt ook Herman Gorter – gepromoveerd op Aeschylus – Sappho ‘de grootste dichteres, die ooit leefde. Hoewel er van haar bijna alleen fragmenten over zijn, hebben deze, zelfs wanneer zij uit maar een enkelen regel of weinige woorden bestaan, een zoo indringende poëtische kracht, dat wij diepe ontroering gevoelen.’
Sindsdien is de belangstelling voor haar alleen maar toegenomen, vertalingen en studies van P.C. Boutens, Anton de Wilderode en Mieke de Vos bewijzen het. De Vos promoveerde op Negen aardse muzen, Griekse dichteressen, die, hoe mooi hun poëzie ook is, allemaal in de schaduw staan bij Sappho, en gaf een in het Nederlands vertaalde bloemlezing van haar werk uit met een bevlogen opstel van Douschka Meijsing. Dat zij tussen talloze grote mannelijke dichters een vrouw was, en dan nog een vrouw die haar seksuele verlangen naar mannen en vrouwen onverbloemd uitspreekt in gedichten van uitzonderlijke kwaliteit, maakt haar tot een fascinerende dichteres. Ook als het niet onverbloemd is: zij wordt alom gelezen onder het motto lees maar, er staat wat er niet staat.
Een rake karakterisering van Sappho vinden we in de vertaling van Pieter le Clercq van Longinus’ traktaat Over het verhevene (Περì ὕψους of De sublimitate, 1719). Die tekst is kort voor het begin van onze jaartelling in het Grieks geschreven en in de loop van de zeventiende eeuw in Europa overbekend geworden in edities met vertaling in het Latijn. Longinus bespreekt allerlei manieren om het verhevene tot uitdrukking te brengen. Hij beschrijft de overweldigende psychosomatische aanpak van Sappho in het gedicht dat we nu – in de telling van Campbell – kennen als ‘Fragment 31’. Het gedicht spreekt in gedachten tot de geliefde die met een rivaal zit te flirten. Pieter le Clercq vertaalt het zo:
”Aldus haalt Sapho, als zy de woede der liefde wil uitdrukken, alle toevallen by malkander dewelke die drift waarlyk volgen en verzellen. Maar haare behendigheit toont zich voornaamentlyk in van alle die toevallen de geene te verkiezen die de kracht en het geweldt der Liefde meest aantoonen, en in die alle wel t’zamen te brengen.
Gelukkig , die by u, alleen voor u mag blaaken;
Die steets ’t vermaak van u te hooren spreeken heeft,
En die gy menig lonkje , en dartel kneepje geeft.
Kan zelfs het Godendom zoo groot een vreugdt wel smaaken?
Ik voel een heete gloedt in beî myne oogen kruipen,
Die zich door vleesch, gebeente, en ingewanden spreit,
Zoo draa ’k uw aanschyn zie zoo vol bekoorlykheit,
En ’k vind noch tong, noch stem, in die verliefde stuipen.
Een dikke nevel dekt myne oogen, en ik derf,
’t Gebruik van myn gehoor, ik val, geheel bezweeken,
In zoete flaauwten neer; myn mondt en wang verbleeken
Ik yze , ik beef, ik ril, ik zieltoog , en ik sterf,
Maar als men niets meer heeft dan moet men alles waagen, enz.
Staat gy niet verbaast hoe zy alle die dingen by een raapt, de ziel, het lighaam, het gehoor, de tong, de kleur, als of het zoo veele verscheide persoonen waren, en op het punt van sterven? Zie hoe veele verscheide bewegingen haar ontroeren. Zy yst, zy brandt, zy is ten eenemaal buiten haar zelven, of zy sterft. In het kort men zou zeggen dat zy niet van ééne drift beheerscht wordt, maar dat haare ziel eene vergaderplaats is van alle driften die malkander bestryden. En dat bespeurt men in der daadt in de geenen die beminnen.” (Longinus in de vertaling van Le Clercq 1719, p. 39-41).
De zeventiende eeuw
Maar hoe ging het met Sappho in de zeventiende eeuw? Ook toen al sprak zij tot de verbeelding, ze was beroemd en bewonderd, ze was de tiende muze – de kwalificatie werd aan Plato toegeschreven. Haar erotische poëzie was voor velen geen belemmering om haar openlijk te prijzen. Bredero roemt in het Boertigh liedt-boeck de vurige bezieling die voor hem van haar poëzie uitgaat:
Sappho door u ghedichten,
En varsen, vol vernuft
Sijn veel verwondert, en versuft.
En door u ghesichte,
Ghy blixemt ende gheeft
Het vier daer in myn ziele leeft. (p. 39)
Huygens en Barlaeus uiten hun lof voor haar lyrische gedichten door in hun Latijnse gedichten haar sapphische strofevorm te gebruiken. Vondel ontwerpt daar een Nederlandse variant van. Op de verjaardag van Anna Roemers geeft hij haar de eretitel ‘onse Hollandsche Sappho.’ (Verscheide gedichten, 1644, p. 129)
Het beeld van Sappho dat men in de Renaissance had is deels gevormd door Ovidius’ heldinnenbrief van Sappho aan Faon. Ovidius weet haar persoon en psyche goed te karakteriseren door haar prachtige stijl toe te passen waar zij dicht over haar gevoelens van liefde. De heldinnenbrieven waren zeer populair om de informatie die zij gaven over beroemde vrouwen uit de Oudheid. Ovidius kende meer poëzie van Sappho dan het oeuvre dat nu resteert, wat wij over haar weten is voor een groot deel op zijn gezag gebaseerd. De vertaling van de heldinnenbrieven door Cabeljau (1657) levert wat nadere informatie, ontleend aan een Neolatijnse commentaar. Hij noemt haar ‘Zappho Erezia’, Sappho die een tempel in Erice heeft: ‘een uytnemende Poëtesse die ook de Snaarzang gevonden heeft. Zommige schrijven haar den Lierzang toe: zij had tot haar leerlingen Anagora, Milexia, Kongilla, Kolophonia, Euthea en Zalamina. Zij had ook drie Vriendinnen, Thelezippa, Athiöla of Atthis, en Megara of Magora; met dewelke zij schandelijke liefde oeffende. Zappho is zoo vermaard geweest, datse de tiende Zanggodin genaamd wierd.’ (Treurbrieven, 1657, p. 143)
Dat Cabeljau de lesbische liefde schandelijk noemt is in het licht van de zeventiende-eeuwse opvattingen niet verwonderlijk, dat hij erover durft te spreken getuigt van moed. Ovidius laat Sappho in zijn fictieve liefdesbrief van haar aan een man zonder gêne spreken van haar omgang met vrouwen, want in zijn tijd dacht men daar in Italië heel wat verlichter over dan tegenwoordig.
Maar vertalingen?
Hoe bekend haar naam ook was, van haar poëzie, waarvan toch in de zeventiende eeuw genoeg in het Grieks voorhanden was, is minder vertaald dan men zou verwachten. In haar mooi geïllustreerde bloemlezing van één gedicht, Fragment 31, brengt Marianne Peereboom, naast de Griekse tekst, de bewerking van Catullus en een uitstekende vertaling in het Schots, zeventien Nederlandse vertalingen: de oudste is van Jan van der Noot (1584) naar een zeer vrije bewerking door Pierre Ronsard. Dan gaat het verder met Pieter Weiland in 1795. We missen wat betreft Fragment 31 dus de complete zeventiende eeuw, de hierboven geciteerde vertaling door Pieter le Clercq komt achttien jaar te laat om het goed te maken. De onvermoeibare Adhémar Geerebaert S.J. noemt welgeteld één zeventiende-eeuwse vertaling van Sappho. In zijn bewonderenswaardig complete Lijst van de gedrukte Nederlandsche vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers (Gent 1924) noemt hij Sappho’s Ode, aen Venus door M. Campanus (Matthijs van Velden) die in 1627 verscheen in de Amsterdamse Pegasus, p. 38-40. Het is haar omvangrijkste gedicht, dat als eerste wordt afgedrukt in de Sappho-edities.
Campanus vertaalt tamelijk letterlijk, met gebruik van de sapphische strofevorm. Het is een gebed tot Aphrodite (Venus), een verzoek om bescherming en hulp: Sappho vraagt de godin naar haar toe te rijden op haar door ‘Mosjes’ getrokken wagen (de wagen van Venus werd getrokken door duiven, maar Sappho spreekt inderdaad over στροῦθοι, mussen) om te vragen wat voor minnaar Sappho wil hebben. En natuurlijk om er dan meteen voor te zorgen dat die (hij of zij laat zij hier in het midden) voor haar klaar staat. Een behoorlijk vrijmoedige manier om een godin toe te spreken! En bijzonder dat Sappho ook meteen namens de godin van de liefde het gewenste antwoord geeft: in strofe 7 tot 9 spreekt Venus zoals Sappho dat zich hoopvol voorstelt. In de beide laatste strofen stelt zij zich weer deemoedig op en vraagt dringend om bijstand:
Ode van Sapho, aen Venus.
Ποιχιλόθρον᾽ ἀθάνατ᾽ Αφροδίτα,
Op de Sapphica-zangh. Of anders, als volght:
Onsterffelijcke Dochter! hoogh-gheboren,
Van Iupiter, ghy Venus uyt-verkoren,
Die daer zijt geseten op Olimp te woonen,
U tot een Throone.
2 Aerdighe Pleeghster van bedriegeryen!
Soete Beweeghster van ’t minne-vryen!
Goddin u bid ick, my niet t’ over-laden
Met sorgh en quaden.
3 Maer kom te my-waerts Minnelijck in Liefde,
So ymmermeer myn beedjens u beliefde:
Goddin eerwaerdigh! wilt u doch verkleynen
My te verschynen.
4 Want als ghy laet u hooghe setel ledigh
In ’s Hemels woningh, om te komen vredigh
By ons ter aerden, op u gouwe waghen,
Prachtigh gedraghen.
5 Die snel en veerdigh u kleyn Mosjens trecken,
Wiens bruyne wieckjens op de wolcken recken,
Wiens kleyne pennen de dunne lucht doorsny’en
In ’t neder ry’en.
6 Dan ghy, ô schoone! met een lachend’ wesen,
Vol soete loncken, Cupidootjens pesen,
My komt te vraghen, wat ick inde Minne
Nieuws wensch te winnen?
7 Wat voor een dienaer (seght ghy) sal ick maken
Dat inde strickjens van u min gheraken?
Dat hy ghestadigh u vierichlijck moet vryen
Tot allen ty’en?
8 So yemant trachten u oock te verachten,
Sapho, myn waerdste, die wil ick zijn gedachten,
Door minne-plaghen, op het hartste leeren
U weer te eeren.
9 En die u vlieden, sal ick weer doen komen
Dat sy u bieden haer harte, sonder schromen,
Om in u Minne met haer ziel te branden,
U t’Offerhande.
10 Kom dan, Goddinne! komt dan, weest my jonstigh!
Kom in mijn hulpe, toont u Sapho gonstigh;
Wilt haer ontlasten van haer sorgh en quellingh,
En all’ ontstellingh’.
11 Oock wat mijn harte hart’lijck wenscht te krygen,
Wilt, ô Goddinne! daer u hart toe nygen:
En inden strijd oock weest my niet afgaende,
Maer trouw by-staende.
Dit gedicht heeft de vorm van de sapphische strofe: drie hendecasyllabi (verzen van elf lettergrepen, lang-kort-kort-lang-kort, lang-kort-lang-kort-lang-kort, in het Nederlands niet lang en kort maar met en zonder accent) en een adonisch vers (vijf lettergrepen: een dactylus gevolgd door een trochee of een spondeus, lang-kort-kort-lang-kort). Campanus heeft daar in het Nederlands nog gepaard rijm aan toegevoegd – in de twintigste eeuw gebruikt Boutens, dichter bij de Griekse vorm blijvend, geen rijm in zijn sapphische strofe.
Toch nog een zeventiende-eeuws gedicht van Sappho
Maar gelukkig heeft Ilse Dewitte onlangs het Gemengelde Parnas-loof van François van Bergen en Samuel van der Heiden (Amsterdam, 1693) uitgegeven. De dichtbundel waarin de kaart van het ‘Groot Koningryk Poëzie’ staat, gevolgd door de ‘Algemeene Beschryving van het groot en Al-oud Koninkryk Poëzye’. Hierin worden de poëtische genres beschreven als landstreken en steden, na een korte inleiding waarin Van Bergen en Van der Heiden tot onze verrassing Sappho zeer prijzen:
Dit Koninkrijk zeer groot van omtrek en begrip, strekt zig by na tot des waerelds einden uit; het is zeer Volkrijk, dog nergens zo wel bewoond als in de Ooster, Wester en Noorder deelen der zelve, welke voor haren Opper-heer erkennen den Grooten Apollo.
De Wetten onder welke zy Ieeven, zyn veelerlei en ontelbaar, en ’t verhaal der zelve zoude U Ed: verdrieten; het zy genoeg dat zy onder hunne hooge Wetgeveren en Leermeesters stellen die geene, welke zy met eenparige stemmen daar toe verkiezen.
Veele Helden en Vorsten zijn onder hun geweest, welkers lof zy tot op deezen tegenwoordigen tyd nog verheffen, onder dezelve tellen zy Anakreon, Homerus, Pub. Virgilius Maro, Pub. Ovidius Naso, Q.H. Flakkus, Terentius, Plautus, Lucianus, Juvenalis en andere, welkers daden zy in hoog agting houden, en der onsterffelijkheid inwyden, dog zy roemen inzonderheid de daden eener harer Heldinne, Saffo genaamd; dog de schenziekte der tyd, heeft de zelve meest den gedenkboeken en hunner geheugenisse ontroofd.
(Gemengelde Parnas-loof, 1693, p. 408)
Dat er zo weinig tekst van Sappho is overgeleverd is te wijten aan de preutse geest der tijden die zich tegen haar verzet. De bundel van Van Bergen en Van der Heiden omvat 416 pagina’s, dus we zouden hopen dat zij dan een substantiële bijdrage leveren aan de rehabilitatie van de tiende muze. Maar helaas: het Gemengelde Parnas-loof bevat geen mooie bloemlezing uit haar gedichten. We vinden haar er inderdaad, zij het slechts met één gedicht, een kwatrijn van zeventien woorden:
Δέδυκε μεν ἁ Σελάνα
Καὶ Πλειαδες, μέσαι δὲ
Νύκτες πάρα δ᾽ ἔρχετ᾽ ὤρα,
’Εγώ δὲ μόνα καθεύδω.
Het Grieks is een supercompacte taal, maar Mieke de Vos kan het toch letterlijk vertalen met drie woorden minder:
De maan is onder
en de Pleiaden,
middernacht, de tijd verstrijkt,
ik slaap alleen.
De vertaler van 1693 heeft er ruim drie keer zoveel voor nodig:
Uit het Grieks gevolgt van SAFFO.
De Zeevensterre en Maan zyn reeds al voor onze oogen
Verborgen; en de nacht zyn halve weg gegaan;
Reeds is de Tijd, van ons gewoonlijk uur, gedaan;
Ik ondertussen slaap alleenig, van mijn poogen
Versteeken zonder hulp, en overdenk de nacht
Al zuchtend, die van my werd eenzaam doorgebracht.
(Gemengelde Parnas-loof 1693, p. 257)
Het poëziefragment is tot slagschiphoogte opgetooid in de verheven geest van Longinus. Vers 3 en 4b-6 zijn erbij gefantaseerd, voornamelijk door uitbreiding van de betekenis van ὤρα (uur of tijd). Nu is fantasie iets dat in een dichter zeer te waarderen is, dus chapeau voor Van Bergen en Van der Heiden. Als één klassieke dichter de navolger uitnodigt om de tekst uit te breiden is het de fragmentarisch overgeleverde en zeer tot de verbeelding sprekende Sappho wel. Maar helaas blijkt deze vertaling in het Nederlands geen eigen werk te zijn. Speurend naar zeventiende-eeuwse Sappho-edities kwam ik de Griekse editie met vertaling in het Frans van baron Hilaire-Bernard de Longepierre tegen die bij Charles Clouzier in Parijs is herdrukt, met een imprint bij Georges Gallet in Amsterdam (er is een exemplaar in Rozet Arnhem). In 1692, dus net een jaar voordat het Gemengelde Parnas-loof in Amsterdam het licht zag. In die vertaling luidt de tekst als volgt:
Les Pleiades helas, & la Lune couchées,
Aux yeux se sont déja cachées;
Déja la Nuit a fait la moitié de son cours;
Déja s’écoule, passe & fuit l’heure ordinaire,
Cependant je dors seule, & triste sans secours,
Je passe à soupirer une nuit solitaire.
(Les oeuvres d’Anacreon et de Sapho, p. 389)
Het klagende ‘helaas’ uit vers 1 hebben de Nederlandse dichters weggelaten, maar verder baseren ze zich hier helemaal op de Franse tekst. Zo ging dat in die dagen… Het doet niet af aan hun verdienste: met Campanus zijn zij de enigen in de Nederlandse zeventiende eeuw die zich aan een vertaling van de Lesbische dichteres gewaagd hebben. Want al zijn de hier besproken vertalingen genderneutraal geformuleerd, alleen al de informatie van Ovidius gaf Sappho het stempel van de op vrouwen verliefde vrouw.
Zesentwintig eeuwen oude poëzie die nog altijd ontroert.
Gemengelde Parnas-loof (1693) is verschenen op de site van de Opleiding Nederlands in Leiden; het gedicht van Sappho wordt op Youtube voorgedragen door Rolf den Otter. Bij de Leidse verzameling heldinnenbrieven is ook de heldinnenbrief van Sappho aan Phaon in de vertaling van Cabeljau (1657) te lezen. Vertalingen van Fragment 31 van Sappho door Marianne Peereboom met illustraties van Frank Leenhouts werd in 1995 uitgegeven door AD&L (Abrahamse, Dijstelberge & van der Lee). Ook schreef Marianne Peereboom een uitvoerig artikel over ‘Sappho’ als aanduiding van dichteressen in de zeventiende eeuw: ‘Men siet hier Sappho herleeven! De geboorte van een cliché.’ Voortgang 15 (1995), p. 39-69. De Longinusvertaling van Pieter le Clercq staat bij google.books. Ilse Dewitte schreef in haar blog De vrolijke kluizenaar over geofictie. Over de sapphische strofevorm schreef ik hier eerder: Vondel op horatiaanse voet. De lijst van Geerebaerdt vindt men op de Leidse Heinsiuspagina.
Rolf den Otter zegt
Geweldig! Bijzonder inzichtelijk, dank.
Ton Harmsen zegt
Op Youtube! Dat had ik gemist terwijl ik toch google heb. Mooi, zonder pathetiek voorgedragen. Ik heb het hierboven toegevoegd aan de verwijzingen naar (in dit geval inmiddels) gebruikte bronnen.
Rolf den Otter zegt
Dank, weder! Ik ben bijzonder blij met zo veel nieuwe informatie en de context van dat wonderlijke werk. Bijzonder boek, ja.
Weia Reinboud zegt
Het Grieks supercompact? Ik heb in 1987 een kleine Sapphovertaling uitgebracht waarbij ik het aantal lettergrepen gelijk wilde houden aan het aantal van het origineel. Ik had vaker lettergrepen te weinig dan dat ik het Nederlands moest inkorten. Dus dan moesten er een paar lettergrepen bij.
Ton Harmsen zegt
Ik geef toe: woorden tellen is een beetje flauw. Maar ik kon het Griekse equivalent van ‘De Zeevensterre en Maan zyn reeds al voor onze oogen // Verborgen; en de nacht zyn halve weg gegaan’ etc. niet zo snel vinden: ik verwachtte een veel langer gedicht. Dus de vergelijking was niet Sappho–Mieke de Vos maar Sappho–Parnas-loof.
Het Grieks heeft een arsenaal aan partikels, samenstellingen en vooral werkwoordvormen die bij vertaling extra woorden eisen. Bij de eenvoud van Sappho is dat minder opvallend dan bij Homerus of de tragici. Maar ποικιλόθρονος ’Αφροδίτα is toch moeilijk met mooitronende Afrodite te vertalen.