Van Rotgans’ familieleden lijkt zijn neef het interessantst. Deze schreef als A.H. de Salengre Junior de ‘Opdragt’ van Poëzy van oomlief. Hoewel zijn naam ook vaak met dubbel-l wordt geschreven, volg (en volgde) ik hier de spelwijze in de ‘Opdragt’. Zijn voornamen luidden afwisselend Albert Hendrik en Albert Henri; hij was net als zijn vader tweetalig.
Junior was een wonderkind. Hij overleed in 1723, op jonge leeftijd; heel goed zal hij oom Lukas niet hebben gekend. Hij werd in 1694 geboren als zoon van vader Albert Hendrik en Lukas’ zus Geertruyd Jacoba. Toen hij de ‘Opdragt’ in 1715 signeerde, was hij nog geen twintig. Had het niet meer voor de hand gelegen dat senior die ’Opdragt’ voor zijn rekening had genomen?
Journal Littéraire
Wie kennisneemt van de korte biografische schets van junior, zoals Léonie Maass die schreef in haar proefschrift Het Journal Littéraire de la Haye (1713-1723) (2001), moet concluderen dat neef de aangewezen jongeman was. Al op zijn achttiende trad hij toe tot de redactie van het Journal Littéraire, bekend en gezaghebbend in de hele francofone wereld. Voor dat redacteurschap moet hij zich op nog jonger leeftijd aanbevolen hebben.
Junior groeide op in Den Haag, in een huis aan de Fluwelen Burgwal, en verkaste in 1709 naar Leiden waar hij onder meer filosofie en rechten studeerde. In 1711, een jaar na het overlijden van oom Lukas, volgde zijn promotie. Twee jaar later behoorde hij tot een bijzondere kring van geleerde journalisten, onder hen Justus van Effen, tien jaar ouder dan Salengre, en de natuurkundige Willem Jacob ’s Gravesande, slechts zes jaar ouder dan Salengre.
In 1714, toen het Haagse blad in Europa al het nodige gezag had, trok Salengre naar Frankrijk, om onder geleerden de faam van het blad te vergroten. Hij kreeg te horen dat hij het geheim van het collectieve redacteurschap van het blad, laat staan de identiteit van de redacteuren, niet mocht onthullen.
Net als Van Effen en mede-redacteur Saint-Hyacinthe schreef Salengre ook zelf: in 1714 verscheen zijn Eloge d’Ivresse. Diens Eloge paste in de traditie van humanistische spelteksten; het burleske van Boerekermis zoek je er vergeefs. Al vind je ook daar veel aandacht voor dronkenschap. De loopbaan van Salengre in het Journal was van korte duur. Na tweeënhalf jaar hield hij het, net als Saint Hyacinthe, voor gezien. Een conflict binnen de redactie had daarvoor gezorgd. De bronnen laten niet zien waar het meningsverschil om draaide.
Vondel als brekebeen
Een van de conflicten waar het Journal mee geassocieerd wordt, is de strijd om Vondel. In een van de eerste afleveringen had redacteur Van Effen de verschijning van een bundel van Reyer Anslo aangegrepen om Vondel zijn plaats te wijzen. Later deed Van Effen, weliswaar anoniem maar voor tijdgenoten snel helder, dat nog eens dunnetjes over: in ‘Reflexions’ en in een bespreking van Antonides van der Goes. Vondel was als toneelschrijver een brekebeen, zoveel maakte Van Effen wel duidelijk. Niet eens zo heel lang erna oordeelde het Journal (lees: Van Effen) heel gunstig over het werk van Rotgans, over de bundel Poëzy en over diens Willem III-epos. In het bijzonder de drama’s van Rotgans vonden grote waardering.
Wie de kritiek op Vondel vermoedelijk niet deelde, was Salengre. In 1715 plaatste hij Rotgans in de vererende traditie van ‘den overtreffelyken Kolonier, Joost van den Vondel, (die heldere Morgenstar, ja, waarom niet de Middagzon, in onze Nederduitsche Dichteren en dichtkunde? (..)’. De bewondering voor Vondel maakte deel uit van de familietraditie: de overgrootvader van oom Lukas was niemand minder dan Johan Huydecoper. Deze Huydecoper was de beschermheer van Jan Vos – over wie zijn nazaat minder te spreken was – , maar hij liet zich ook voorstaan op vriendschap met Vondel.
Distantieerde de jonge Salengre zich van de aanhoudende Vondelkritiek in het Journal? Dat de in de familie eveneens gewaardeerde Vos het moest ongelden bij Rotgans, was een andere kwestie. In het begin van de achttiende eeuw was er meer overeenstemming over de inferioriteit van Vos dan over die van Vondel.Al kan de ruzie natuurlijk ook gewoon over drank zijn gegaan.
Dit stuk verscheen eerder op de website van de Stichting Jacob Campo Weyerman
Rolf den Otter zegt
Dank voor de uitgebreide serie. Waar ik zo beniuewd naar ben, een uitgave zoals de 1715 editie van “Poezy”, wat gebeurde daarmee? Was het een pronkstuk? Zoals Godel, Escher, Bach ooit op de tafel lag? Of werd er werkelijk in gelezen en voorgelezen? En de drempeldichten, werden die ergens ooit voorgedragen? Was daar een traditie voor, een moment om dat te doen?
Peter Altena zegt
Dank voor het volgen en de intrigerende vraag. Antwoord is niet zo eenvoudig te geven. Pronkstuk zeker, koffietafelboek. Maar ook een vriendendienst: de dode dichter wordt geëerd door familie en vrienden. Belangrijkste functie lijkt me dat het werk van Rotgans in zekere zin (door familie en vrienden) wordt aangeboden aan latere generaties dichters en lezers: de dichter is dood, maar zijn werk kan latere generaties inspireren. De bundel als monument, maar ook als leerboek voor lateren. Of er in de praktijk veel van die didactische functie terecht kwam, is een bange vraag. Die drempeldichten bewijzen eer aan de dode dichter én de dode dichter verschaft de drempeldichters meer aanzien (zij horen bij hem). Ik geloof niet dat die drempeldichten mikten op voordracht. De uitgever zocht auteurs die met een drempeldicht de uitgave verrijkten en aan het werk van Rotgans een zekere actualiteit en belang schonken.