Duizenden jaren geleden stichtten de Bharatās hun koninkrijk in het noorden van het land dat India zou worden en naar hen ook Bhārat heet. Deze naam, heden steeds sterker uitgedragen, is geestelijk rijk en heeft verwanten in de Germaanse talen.
Een keuze
“India, dat is Bhārat, zal een Verbond van Staten zijn.” Zo begint de grondwet van het land dat zich in 1947 losmaakt van Brits bewind. En met die woorden wordt onbeslist gelaten hoe het voortaan heten zal. De buitenwereld kent het rijk doorgaans als India en dat zal voorlopig niet veranderen, maar binnen de grenzen is en blijft ook Bhārat gangbaar. Beide namen zijn zeer oud.
Heden lijkt de overheid van India aanstalten te maken om eenduidig in alle betrekkingen voor Bhārat te kiezen. De geruchten hierover laaiden onlangs weer op toen een uitnodiging voor een gastmaal voor de G20-top in New Delhi ondertekend was door Droupadi Murmu als president of Bhārat. Een ambtelijke wijziging, mocht die in de toekomst gebeuren, zal door andere landen geëerd worden. Maar hoe is het land ooit aan die naam gekomen?
Een ver verleden
We beginnen ons verhaal omtrent 1800 voor Christus in het hoge noorden van wat nu Pakistan en India zijn, waar de machtige, wijdbekende Sindhus doorheen stroomt. Dan en daar zien de oude bewoners toe hoe stammen binnentrekken vanuit de bergen in het noordwesten. Deze vreemdelingen zijn anders van aanschijn en behoren tot een vrij krijgshaftig volk dat zich de Aryās noemt. Ze zullen hier gauw de dienst uitmaken terwijl hun taal zich tot het Sanskriet ontwikkelt en leidend wordt.
De achtergebleven Aryās, zij die niet de bergen doorstaken, verbreiden zich later zuidwestwaarts en vermengen zich met weer andere volkeren aldaar. Hun spraak is de voorloper van de Iraanse talen, waarin de naam Sindhus in Hinduš verandert. Die vorm verliest een lange tijd later nog eens zijn h wanneer hij wordt overgenomen door de oude Grieken, die er vervolgens India van afleiden ter aanduiding van de wijde streek voorbij de stroom, niet enig koninkrijk in het bijzonder.
Het wedervaren van de eerste Arya-stammen in het noorden van die streek is beschreven in de Ṛgveda, opgesteld in het Sanskriet tussen 1500 en 1100 voor Christus. Deze wereldberoemde bundel lofdichten is een van de grondslagen van wat westerlingen het hindoeïsme noemen en bestaat uit tien boeken. Het derde is grotendeels het werk van de geestelijke Viśvāmitra en leden van zijn geslacht en behandelt veel van de tijd dat hij diende als hofdichter van Sudās, koning van de stam der Bharatās.
Bewogen door woorden
In het bekende 33e lied van dat boek vernemen we hoe deze Viśvāmitra de stromen Vipāś and Śutudrī met lovende woorden benadert en hen verzoekt om tijdelijk hun loop te staken, opdat de Bharata-macht doorgang vinden kan. Hij vergelijkt hen met merries, vlug en onderling wedijverend zoals ze uit de schoot van de bergen rennen. Hij ziet hen tot elkaar als koeien die hun kalveren likken, spoedend met hun melk. Ze zijn hem als bestuurders van strijdwagens, aangejaagd door de god Indra.
De stromen antwoorden in even verheven spraak, vertellen hem hoe Indra met strijdknots in armen hun geulen groef en de Vṛtra wegsloeg, die grote slang die ooit de wateren weerde. Ze zeggen geleid te zijn door de god Savitar van de bevallige handen. Dan roept Viśvāmitra dat de heldendaad van Indra steeds weer opnieuw bezongen moet worden. En zij wensen dat ook zij in de liederen geheugd zullen worden en stemmen dan in tot het staken van hun loop. Ze zullen voor hem buigen, de een als een jonge vrouw gezwollen met melk, de ander als een maagd voor haar krijger te ros. De Bharatās kunnen door en de dichter wenst de stromen, nog immer lovend, weer voort te razen.
Viśvāmitra moet later zelf wijken voor de geestelijke Vasiṣṭha, die volgens de overlevering het grootste deel van het zevende boek van de Ṛgveda dichtte. Hij is erbij wanneer de Bharatās de Dāśarājña yuddha (‘Slag van de Tien Koningen’) uitvechten tegen tien andere stammen, ook hun voormalige bondgenoten de Pūravas. De achtergrond wordt getekend door de oevers van de Paruṣṇī, niet ver van de vorige twee stromen.
In het 18e lied, volgens de overlevering dus gemaakt door hemzelf, klinkt het hoe Vasiṣṭha het zoete woord tot Indra richt en hem hoog looft naar goede zeden eer de slag begint. De machtige god is er ontvankelijk voor en zal met strijdknots de Bharatās helpen aan hun zege, met alle buit en schatting van dien. Hoe trouw de beschrijving is aan de werkelijke gebeurtenissen destijds blijft onwis, maar ze zal het latere bewustzijn vormen en herhaling krijgen.
Bestendiging van macht
De Bharatās vormen daaropvolgend de kern van de nieuwe Kuru-stam, wiens koninkrijk door deskundige Michael Witzel geduid is als “de eerste staat in India” en de plek waar de Ṛgveda als een geheel voltooid wordt. Het gebied komt ruwweg overeen met de omgeving van Delhi, met name ten noorden en oosten ervan, waar het strekt tot aan de hoog opdoemende Himālaya. We zijn nog altijd in het hoge noorden van wat nu India is.
De macht van dit rijk strekt algauw voorbij deze grenzen, zoals het jaarlijks rooftochten opzet naar het zuiden en oosten. En hoewel de keur van de Kuru-stam, de krijgers en geestelijken, allang van gemengde afkomst is, blijft die zich boven de inheemse bewoners stellen en hen uitsluiten van plechtigheden en dus de hemel, uitzonderingen daargelaten. Hier zien we, zoals Witzel het beschrijft, de inrichting van het kastenstelsel, waarin het geestelijk erfgoed van de oude Aryās leidend is, verstevigd wordt en tot een staatsgodsdienst ontwikkeld wordt.
De koning van de Kuru-stam blijft nog geruime tijd bekend als de Bharatā rāja, de ‘heerser der Bharatās’, en van die oude stamnaam is eerder al het uiterst vruchtbare woord Bhārata afgeleid, letterlijk ‘behorend tot de Bharatās’. Het verschil zit hem in de eerste a, die bij de afleiding gerekt is, zoals aangegeven door het streepje. Bhārata wordt ook zelfstandig gebruikt, in de Ṛgveda reeds als naam van Agni, de god van het vuur, aan wie de stam gewijd was, en later tevens voor het gebied dat tot India uitgroeien zal.
Een geweldig werk
Al komt het koninkrijk van de Kuru-stam te kwijnen, hun daden leven voort in het geheugen en worden in de vierde of derde eeuw voor Christus roemend bezongen in de Mahābhārata. Dit grootse heldendicht, tienmaal zo lang als de Ilias en Odyssee tezamen, behelst onder meer de Bhagavad-gītā (‘Goddelijk Lied’) en is tot op de dag van vandaag medevormend voor het zelfbeeld van India.
Het oude verhaal van de Slag van de Tien Koningen lijkt binnen dit werk opnieuw verteld, doch begrijpelijkerwijs na al die jaren met wijziging van spelers en plek. Aanvankelijk ging het zoals gezegd om de Bharatās tegen de Pūravas en negen andere stammen aan de oevers van de Paruṣṇī. In deze uitvoering bevechten echter twee groepen vorsten van de Kuru-stam elkaar, de Kauravās (van volle Bharata-lijn) tegen de Pāṇḍavās (zonen van Pāṇḍu), op een veld dat verder naar het oosten bij de loop van de Sarasvatī gelegen is.
India
Mahābhārata betekent ‘Groot Bhārata(-verhaal)’. Binnen het raamwerk van de vertelling is Bhārata weliswaar te begrijpen als afleiding van Bharata, zoals de voorvader van de strijdende vorsten erin genoemd wordt, maar mogelijk was zijn bestaan voor de gelegenheid bedacht en zijn naam een terugvorming van de oude stamnaam Bharatās. Vergelijk hoe de Denen zich in de middeleeuwen als afkomstig van een koning Dan gingen zien.
Bhārata is hier dan eerder een afleiding van de stamnaam, die onlosmakelijk verbonden was met de vorsten en de noordelijke streek waarin het verhaal zich afspeelde. De afleiding kon zo tevens op de streek zelf gaan slaan. Daar werd het Sanskriet gesproken, de taal van de telgen der Aryās, van de Ṛgveda en Mahābhārata. In het Hindi en het Urdu, de voornaamste nazaten van het Sanskriet, raakte de naam verkort tot Bhārat en verwijst hij inmiddels naar heel het gebied dat onder de Britten een land werd en dat ook na diens onafhankelijkheid gebleven is.
Ontleding van een naam
Nu kunnen we die stamnaam eindelijk nader beschouwen. Volgens wijlen Manfred Mayrhofer in zijn gezaghebbende herkomstkundig woordenboek van het Sanskriet is Bharatās wel een afleiding van de wortel bhar-. Die liep in betekenis uiteen van ‘dragen’ en ‘onderhouden, verzorgen’ tot ‘brengen’, maar ook ‘verheffen, van stem of geluid’. Andere afleidingen zijn bijvoorbeeld bhartar- ‘drager, bewaarder, heer’ en bharman- ‘bewaring, verzorging’.
We kunnen in Bharatās voorts het achtervoegsel -ata- herkennen, dat zowel werkzaamheid als lijdzaamheid kon aanduiden. Dus, ervan uitgaande dat de wortel in dit geval ‘dragen’ betekende, kan de stamnaam begrepen worden als ‘Dragenden’ maar ook ‘Gedragenen’. Het achtervoegsel is een voortzetting van ouder, Indo-Europees *-eto- en leeft voort in verwante talen, bijvoorbeeld in Griekse mansnamen als Derketos ‘Zichtbaar’ en Lampetos ‘Stralend’.
In het Germaans, ook een Indo-Europese taal, ontwikkelde het achtervoegsel zich bij klankverschuiving tot *-eþa- dan wel *-eda-, afhankelijk van waar de klemtoon aanvankelijk in het woord lag. Zo zien we het ook in *Weledō, de naam van de zienster die destijds door de Romeinen verlatijnst opgeschreven is als Veleda. Deze is zonder twijfel afgeleid van de wortel *wel- ‘zien’, betekent letterlijk ‘ziende’, en was dus mogelijk eigenlijk een toenaam.
Er bestonden in het Westen ook stamnamen met dit achtervoegsel. Van hoge ouderdom en gedragen door meerdere stammen is gewestelijk Indo-Europees *U̯enetoes of *U̯enHetoes bij de wortel *u̯en- ‘winnen’ of *u̯enH- ‘liefhebben’. Daarvan komen onder meer Latijn Venetī, voor een stam in Noordoost-Italië, bewaard in de oordnaam Venetië, en Germaans *Wenedōz, voor een vreemde stam ten oosten van de Germaanse wereld, voortgezet door o.a. Duits Wenden.
Godsdienst
Terug naar de Bharatās, wel de ‘Dragenden’ of ‘Gedragenen’. In de beleving van de Aryās, als erfenis van hun Indo-Europese voorouders, was het begrip ‘dragen’ geestelijk beladen. Zij hielden vast aan de voorstelling van ṛta, de goddelijke schikking van het bestaan. De verhouding van de Aryās daartoe heette dharma, dat letterlijk ‘ondersteuning’ betekent doch zich laat vertalen naar ‘goede zeden’ en wat dies meer zij. Elke vrome sterveling had ṛta te ondersteunen, te dragen, met lofdichten, plechtigheden en andere toewijding.
Ondertussen hadden de dichtende geestelijken der Aryās in de tijd van de Ṛgveda telkens weer een brahman voor de goden te ‘maken’, ‘spreken’ en ‘zingen’, iets wat de goden zelf ook deden. De genauwe oorspronkelijke zin van dit opmerkelijke woord is niet wis, maar de keuze is toch wel tussen enerzijds ‘vorming, verwoording’ als daad van (her)schepping en anderzijds ‘draging, verheffing’ als gezongen ondersteuning.
Brahman wordt door latere hoge dichters gebruikt ter beschrijving van het oerbeginsel zelve, de grond en top van het bestaan, de diepste en hoogste werkelijkheid, God de Eeuwige Schepper. In de Atharvaveda, een drieduizend jaar oud werk met betrekking tot geestelijke kennis en plechtigheden, wordt Brahman vereenzelvigd met de Skambha, letterlijk de ‘Zuil, Stut, Drager’, die hemel en aarde ondersteunt en allen die daarin leven. Maar ook in de Ṛgveda klinkt al zulke taal, zoals bijvoorbeeld de vuurgod Agni met zijn verwoorde gedachten de brede aarde ondersteunt en de hemel opstut.
Al dit maakt dat de stamnaam Bharatās goed te begrijpen is als ‘Dragenden’ in de vroomst mogelijke zin. Het is de stam die zich onderscheidde, of meende zich te onderscheiden, in de mate van ijver en zorg tegenover de goddelijke schikking, tegenover Indra en Agni en de andere goden, en ook ten overstaan van de stromen wier loop zij met zoete woorden verzochten te onderbreken, om de zege te halen die zij aan hogere machten danken konden.
Verdere verbanden
De wortel voor ‘dragen’, wel schuilend in Bharatās en vandaar de hedendaagse naam Bhārat voor India, bestond ook in het Germaans en dus het Nederlands. Het zijn allemaal vertakkingen van het Indo-Europees, de voorouderlijke taal die ruim vijfduizend jaar geleden gesproken werd op het westereinde van de Grote Steppe, in wat nu Oekraïne is. Sprekers ervan, de eerste berijders van het ros, trokken ook oostwaarts en het waren hun nazaten die later opdoken als de Aryās in India.
Bij ons is de wortel vertegenwoordigd door Germaans *beraną ‘dragen’, een sterk werkwoord dat voortleeft als o.a. Engels to bear ‘dragen’ en Westvlaams beren ‘wegdragen’. Het algemeen Nederlands bewaart het met voorvoegsel in ontberen ‘missen’, d.w.z. ‘niet dragen’, en met verbastering van klinker als baren ‘ter wereld brengen’. Het oorspronkelijke voltooid deelwoord hebben we ook nog, want geboren beduidt eigenlijk ‘gedragen’. Daarnaast heeft en had het werkwoord nog een reeks afleidingen en verwanten.
En tot deze afleidingen mag wellicht ook de naam van een Germaanse stam gerekend worden: de Heaðobeardan in het Oudengelse heldendicht Béowulf, met heaðo ‘strijd’ wel als roemend gelegenheidsvoorvoegsel. Geleerden als J.R.R. Tolkien hebben immers gemeend deze stam te mogen vereenzelvigen met een die elders in de Engelse overlevering de Longbeardan heet, dezelfde als de Longobardi in de Romeinse geschiedschrijving. Betekende hun naam, dan oorspronkelijk Germaans *Bardaniz, wel iets als ‘Dragers’ in vergelijkbare geestelijke zin als Bharatās? Het antwoord zal ons voorlopig ontgaan.
Besluit
Voor eigen volk—en wellicht spoedig de hele wereld—heet India ook Bhārat. Deze naam sloeg eerst op een streek in het noorden van het land en verwijst naar de daar ooit roemrijke, heersende Bharatās. De naam van die stam heeft verwanten in onze eigen taal en lijkt ‘Dragenden’ te beduiden. Goed mogelijk was dit vanuit de voorstelling dat men de goddelijke schikking des bestaans ondersteunde, met plechtigheden, gezangen en goede zeden, een houding die tevens in het bekende woord dharma besloten ligt.
Noot
De evenknie van Sanskriet Bharatās zou Germaans *Beredōz geweest zijn en vandaar Nederlands *Beerden of *Berden. De evenknie van Sanskriet Bhārata, een zogenaamde vṛddhi-afleiding met rekking van de wortelklinker, zou Germaans *Bēreda- geweest zijn en vandaar Nederlands *Baard. (De overeenkomst met baard ‘gezichtsbeharing’ is slechts toeval.) Weet echter dat zulke afleidingen veel gewoner waren in het Sanskriet dan in het Germaans.
Beeld
Door Neetesh Gupta. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen
Anthony, D.W., The Horse, the Wheel and Language (Princeton, 2007)
Bo, L. De, Westvlaamsch Idioticon (Brugge, 1873)
Jamison, S.W. & J.P. Brereton, The Rigveda. The Earliest Religious Poetry of India, Vol. I-III (New York, 2014)
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Mayrhofer, M., Etymologisches Wörterbuch des Altindoarischen, I-III (Heidelberg 1992-2001)
Neumann, G., “Gepiden”, in Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, 2. Auflage, Band 11 (Berlijn/New York, 1998), blz. 115–40
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)
Tolkien, J.R.R., Beowulf: A Translation and Commentary (Londen, 2014)
West, M.L., Indo-European Poetry and Myth (Oxford, 2007)
Witzel, M., “Early Sanskritization. Origins and Development of the Kuru State”, in Electronic Journal of Vedic Studies, 1–4 (1995), blz. 1–26
Witzel, M., “Autochthonous Aryans? The Evidence from Old Indian and Iranian Texts”, in Electronic Journal of Vedic Studies, 7, 23 (2001), blz. 1–93
Dit stuk verscheen eerder op Taaldacht
Jona Lendering zegt
“De achtergebleven Aryās … verbreiden zich later zuidwestwaarts … Hun spraak is de voorloper van de Iraanse talen, waarin de naam Sindhus in Hinduš verandert.”
En misschien meer dan dat. Het Indische _deva_, wat verwijst naar een positief te duiden hogere macht, correspondeert met Perzische _daiva_, “demonen”. En het Perzische _ahura_, “heer”, komt overeen met het Indische _asura_, dat een soort demonen aanduidt.
Anders geformuleerd, aan de splitsing tussen Iraanse en Indische talen ligt een religieuze kwestie ten grondslag, waarbij in de goden van de ene partij de demonen van de andere partij waren en vice versa.
Ik sta niet in voor de waarheid van deze claim. Soms vind ik taalkundige redeneringen wat al te mooi klinken. Ik ben dit echter in zowel indologische als iranologische literatuur tegengekomen, wat dan weer pleit voor de overtuigingskracht van de hypothese. Als iemand meer weet, houd ik me aanbevolen voor suggesties.
En ik zou de Langobarden nooit anders hebben bezien als Langbaarden, dus dat is alvast wat desinformatie die ik nu uit mijn vocabulaire kan schrappen. Fijn.
Olivier van Renswoude zegt
Er is wel reden om het bestaan van zo’n godsdienstige splijtzwam te betwijfelen. Zoals Jamison en Brereton opmerken in de toelichting van hun vrij nieuwe vertaling, in de Ṛgveda zelf wordt het woord asura aanvankelijk niet als een ongunstige groepsbenaming gebruikt maar veelal voor afzonderlijke goden die anderszins als deva aangemerkt worden. In boek 8, lied 25 (regel 4), zien we zulk ouder gebruik bovendien heel mooi bij wijze van een tweevoudige dvandva, een samenstelling ter aanduiding van een stel. Mitrāvaruṇā ‘Mitra en Varuṇa’ heten daar tezamen devāvasurā ‘devās en asurās’.
De duiding van Longbeardan/Longobardi als ‘Langbaarden’ leunt zwaar op de uitleg in de zevende-eeuwse Origo Gentis Langobardorum, maar zoiets zou een volksduiding kunnen zijn, dus ik voelde me vrij om een andere oorsprong te overwegen. Weer een andere mogelijkheid overigens is verband met een oud woord voor ‘strijdbijl’, overgeleverd als o.a. Oudsaksisch barda en Middelnederlands barde, baerde (nog in hellebaard).