De beste tijd om uien te oogsten is al lang weer voorbij. Die valt in augustus las ik ergens, maar een stukje over de benaming ui kan natuurlijk altijd. Dat ik dat nu pas doe, vind ik eigenlijk wel gek, want de ui (Allium cepa) is voor een taalkundige een heel dankbare plant. Zijn verschillende benamingen geven namelijk een mooi beeld van de culturele invloeden, die ons taalgebied in de loop van de tijd heeft ondergaan, in de vorm van leenwoorden.
Laat ik beginnen met look dat in oostelijk Nederland gebruikt wordt. Dit look is geen leenwoord maar een erfwoord. ’t Is al aanwezig in ’t Germaans, de voorloper van ’t Nederlands. Look bestond ook al voordat de ui hier door de Romeinen gedurende de eerste eeuwen van onze jaartelling geïmporteerd werd. ’t Was waarschijnlijk de naam van een aanverwante plant die overgedragen is op de geïmporteerde ui. Net zoals later de naam aardappel overgedragen is op de geïmporteerde batata.
De naam die de Romeinse ui met zich meebracht was een afgeleide van de Latijnse naam ónio, namelijk un. Dat woord komt bij ons voor in Zuid-Limburg en verder in ’t aangrenzende Duitse taalgebied en ook in Luxemburg, niet toevallig gebieden die een langdurige Romeinse bezetting gekend hebben.
Een met un verwante benaming is ajuin, dat in verschillende gedaantes voorkomt, ajuin, juin en juun. Ook deze vormen gaan terug op de Latijnse naam, maar nu in de verbogen vorm, uniónem, zoals gebruikelijk was in de latere Romaanse periode. De klemtoon ligt nu op de derde lettergreep. Daardoor worden de eerste en de laatste lettergreep, die weinig of geen klemtoon dragen, gereduceerd tot respectievelijk a- en tot ‘niets’: ajuun. In veel dialecten verdween ook die begin-a, terwijl de uu daarna vaak ui werd, zoals dat in een massa woorden gebeurde: huus werd huis, bruun werd bruin.
Er is nog een derde variant die afkomstig is uit ’t Romaanse taalgebied en wel andjoen, dat we in West- en Oost-Vlaanderen aantreffen. Deze twee gebieden waren in de Middeleeuwen onderdeel van ’t Franse koninkrijk en dat had een grote Franse betrokkenheid tot gevolg, in bestuur en beleid. Dat de aanwezigheid van belangrijke Fransen ook invloed heeft gehad op de taal van de Vlamingen spreekt vanzelf. Men zag tegen ze op. Dat andjoen is dus gewoon van de Franse medeburgers overgenomen.
De vorm die nog verklaard moet worden is ui, de benaming die ook in ’t Algemene Nederlands terechtgekomen is. Op het eerste gezicht past die ui, niet in ’t rijtje van de andere vormen. Er zijn verschillende verklaringen geprobeerd, maar de verklaring die me ’t meeste aanspreekt, is die van collega Jan Goossens, namelijk deze:
De vorm juun onderging nog een verdere reductie en werd uun. De verandering die alle uu’s in de loop van de 17e eeuw ondergingen deed zich ook voor bij uun, dat uin werd. Nog weer later verscheen tussen die ui en de n een klinkertje met uien als resultaat.
Dat is geen verzinsel, want ’t enkelvoud uien bestaat echt. ’t Wordt, of werd in elk geval, gezegd in een aantal plaatsen in West-Friesland. Dat uien moet eenmaal in een veel groter gebied gebruikt zijn. Maar daar heeft zich nog een nieuwe ontwikkeling voorgedaan: uien werd, vanwege die –en, opgevat als een meervoud. De uitgang werd er afgehaald en zo ontstond ’t nieuwe enkelvoud ui.
Er is nog een laatste leenwoord en dat is siepel dat we tegenkomen in oostelijk Nederland en over de grens tot in Sleeswijk-Holstein. Dat siepel is de vernederlandsing van ’t Middellatijnse cepolla, een verkleinwoord van cepa. De vraag is hoe zo’n woord helemaal in Groningen terecht kon komen. Antwoord: waarschijnlijk via de kloosters, waarvan er in ’t noorden vele waren, die ook allemaal zusterkloosters hadden in heel West-Europa. Die kloosters hadden grote invloed op hun omgeving. Vooral op ’t terrein van de landbouw, waar ze een voortrekkersrol vervulden. Dat komt wellicht ook tot uiting in ’t succes van siepel, want op de kaart is goed te zien dat siepel ’t oudere look verdrongen heeft.
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, december 2018
Peter Hannemann zegt
Ik denk dat je het Groningse “Siepel” ook weer terug vindt in het Duitse “Zwiebel”. In het Fins is het “Sipuli”. In het Zweeds is het “Lök”, dat gaat dan weer terug op het Oud-Germaanse “Look” (zie bieslook, knoflook).
jandeputter zegt
Leuk stukje. Voor mij het opvallende is dat Zeeuws-Vlaanderen hier niet het West-Vlaams volgt, maar ‘juun ‘zegt net als op de Zeeuwse eilanden. Opvallend is dat op volgens de kaart van op de Zeeuws-Vlaamse zandgronden wel de Vlaamse uitspraak gevolgd wordt, dus de katholieke grensdorpen, al is voor de Heikant wel ajuin geattesteerd in het Woordenboek der Zeeuwse dialecten. Aangezien West-Zeeuws-Vlaanderen ook tot het Franse koninkrijk behoorde, zal ‘juun’ wel geïntroduceerd zijn tijdens de inpolderingen in de zeventiende eeuw, al was het ook toen nog geen belangrijk gewas. Hier liggen nog veel vragen open.
Weia Reinboud zegt
Een Westfriese vriendin spreekt het meervoud uit als uiwen, niet als uijen. Zegt dat nog wat? Ik weet niet of het een individuele eigenaardigheid is of een regionale (geboren Warmenhuizen 1954).