Taalkundigen veronderstellen het bestaan van wel drie verschillende Indo-Europese wortels met de vorm *men-. Een beduidde zoveel als ‘denken’, de andere ‘blijven’, de derde ‘uitsteken’. Het ware eerder een enkele wortel met een eenvoudige betekenis.
Sla open de laatste uitgave van het grote Lexikon der indogermanischen Verben, het gezaghebbende woordenboek van werkwoordelijke wortels in het Indo-Europees, en er staan keurig achtereen gegeven: 1. *men- ‘einen Gedanken fassen’; 2. *men- ‘bleiben, warten’; 3. *men- ‘emporragen’. Tussen deze drie wortels wordt hier en in de Addenda und Corrigenda geen verband gelegd. Met zulke schijnbaar uiteenlopende betekenissen is dat ook niet gek. En toch is er een gemene deler vast te stellen, zoals dadelijk blijken zal.
Denken
Het bestaan van de eerste van deze drie wortels, *men- ‘denken’, is al enige tijd geleden vastgesteld op grond van onder meer Oudindisch mányate ‘denken’, Latijn reminīscor ‘zich herinneren’ en Germaans *manōną, dat bij ons voortleeft als Nederlands manen ‘doen herinneren’. Van andere herkomst is Germaans *mainijaną en daarmee Nederlands menen, Duits meinen en Engels to mean, alle ‘bedoelen’ e.d.
Wel verwant daarentegen is Germaans *gamundiz ‘verstand’, een afleiding die zich ontwikkelde tot onder meer Oudsaksisch gimund en Oudengels gemynd, en vandaar Engels mind met sleet van voorvoegsel. Een andere afleiding was Germaans *muniz ‘gedachte’, de voorloper van Oudengels myne en Oudnoords munr, en daarmee Muninn ‘de gedachte’ als naam van een van de twee raven die de zienergod helpen. Hadden we die woorden in onze eigen taal bewaard, dan spraken we nu van (de) gemund en (de) meun.
Blijven
Van de tweede wortel, *men- ‘blijven’, is in de Germaanse talen geen spoor te bekennen, behalve mogelijk in enkele oordnamen die hier niet aan de orde zijn. Hij blijkt evenwel zonder twijfel in andere Indo-Europese talen, zoals Oudperzisch amānaya ‘(hij) verwachtte’, Grieks ménō ‘blijven’ en Latijn maneō ‘blijven’, met voorvoegsel ook permaneō ‘voortdurend blijven’ en remaneō ‘achterblijven’.
Uitsteken
De derde wortel ten slotte, *men- ‘uitsteken’, is aan te wijzen in o.a. Latijn mōns ‘berg’ en mineō, hoewel dat alleen met voorvoegsel overgeleverd is, als ēmineō, immineō en promineō, alle zoveel als ‘uitsteken’. Hij blijkt verder in Germaans *mōnijaną, zoals voortgezet door Oudnoords mœna ‘torenen’ en diens afleiding mœnir ‘dakvorst’. Dichterbij huis is Germaans *muntijaną als voorloper van Nederlands (uit)munten, dat dus met munt ‘geldstuk’ niets te maken heeft.
Aangezien men ook de nek uitsteekt wordt deze wortel tevens verondersteld te schuilen in woorden als Oudiers muin ‘nek, hals’ en Germaans *manō ‘nek, hals’ en vandaar o.a. Oudhoogduits mana ‘nek; nekhaar’ en Nederlands manen ‘nekharen van een dier’ met verschuiving van betekenis. Een vroege afleiding daarvan was bovendien Germaans *manją ‘halsketting’, de voorloper van Oudhoogduits menni, Oudengels mene en Oudnoords men. Die laatste twee zijn ook te herkennen in Brósinga mene en Brísinga men, namen van een bijzonder duurbare halsketting die in de Germaanse heldentijd bezongen werd.
Toch een verbinding
Het hierboven genoemde Lexikon is te beschouwen als een vervolg dan wel aanvulling op het grote, verouderde doch nog zeer waardevolle naslagwerk van Julius Pokorny: het Indogermanische etymologische Wörterbuch. Daarin geeft Pokorny de tweede wortel als *men- ‘bleiben, (sinnend) stillstehen’ en vraagt hij zich terloops af of deze wellicht te vereenzelvigen is met *men- ‘denken’.
Dit verband is ook door anderen geopperd maar eerst enkele jaren geleden wat grondiger beschouwd en betoogd door de Italiaanse taalkundige Marianna Pozza. Zij wijst erop dat de ontwikkeling van betekenis in taal doorgaans verloopt van het eenvoudige, rechtstreeks waarneembare naar het meer geestelijke. Dat behelst omgekeerd dat de verwoording van iets als ‘denken’ betrekkelijk jong is en dat een wortel met betrekking tot ‘denken’ waarschijnlijk aanvankelijk naar iets eenvoudigers verwees.
Pozza stelt dan dat de wortel *men- ‘denken’ ontstaan is bij overdrachtelijk gebruik van de wortel *men- ‘blijven’. Dat wil zeggen, ze zijn eigenlijk één wortel en ‘blijven’ is de oudere, eenvoudigere betekenis. Ze kan hiervoor wijzen op een evenredige ontwikkeling van de wortel *steh2– ‘staan’, want bijvoorbeeld Hettitisch ištantāie/a- ‘blijven’ en ištanzan- ‘ziel, geest, verstand’ zijn daar beide op terug te voeren.
Ze noemt het niet maar in de Germaanse talen is iets heel vergelijkbaars gebeurd, want Nederlands verstaan en Duits verstehen betekenen eigenlijk ‘staan voor’ doch overdrachtelijk nu ‘vatten met de geest, begrijpen’, alsof men even de beweging staakt om iets of iemand voor zich (geestelijk) te beschouwen. Daarnaast verwijst verstand naar het ‘vermogen tot denken’ en is een nieuwere ontwikkeling die van Nederlands stilstaan bij, dat heden ook de lading heeft van ‘denken aan’.
Betekende *men- dan ook niet oorspronkelijk ‘staan’? Pozza stelt het niet rechtuit voor, maar het is moeilijk om aan dat besluit te ontkomen wanneer we haar aanvullen en de derde van de drie *men-wortels er weer bij betrekken: *men- ‘uitsteken’. In onze taal ligt het verband met ‘staan’ wat minder voor de hand, maar we hoeven maar te denken aan Engels to stand out ‘uitsteken’.
Staving
We hebben dus alle recht te overwegen dat er oorspronkelijk slechts één enkele wortel was: *men- ‘staan’. Die betekenis ontwikkelde zich al vroeg drieweegs, tot ‘verstaan, in het verstand hebben, denken’, tot ‘blijven staan, blijven’ en tot ‘uitsteken’. Het is echter ook mogelijk om eerst uit te gaan van *men- ‘uitsteken’ en dat die betekenis zich vervolgens ontwikkelde tot ‘staan’ en vandaar tot enerzijds ‘verstaan, denken’ en anderzijds ‘blijven staan’. Hoe dan ook zijn de drie wortels onderling te vereenzelvigen.
Een bezwaar hiertegen is dat *men- kennelijk in geen enkele Indo-Europese taal onmiskenbaar in de eenvoudige betekenis ‘staan’ overgeleverd is. Niet werkwoordelijk althans. We kunnen nochtans wel wijzen op twee Germaanse afleidingen die vanuit die betekenis gemaakt lijken. Ze zijn oorspronkelijk misschien zelfs één en dezelfde.
Een leeft voort als Middelnederlands mandele en Duits Mandel, beide ‘aantal (±15) korenschoven of strobossen’. Dit wordt ook wel vertaald met Duits Garbenstand, want het gaat doorgaans om schoven/garven of bossen die in het veld tegen elkaar staan te drogen. Het andere woord wordt vertegenwoordigd door Beiers Mantel ‘grove den’, vroeger ook Mandel, dat aanvankelijk ‘staander’ betekend zou kunnen hebben, zoals Nederlands spar als verwant van speer eerst op een ‘balk, boom’ in de bouw sloeg en slechts later op een naaldboom in het bijzonder.
Tot slot
De Amerikaanse taalkundige Allan Bomhard heeft betoogd dat er nog weer een andere wortel was. Van *men- ‘denken’ scheidt hij een *men- ‘verlangen’ als grondslag van zulks als Tochaars B mañu ‘begeerte’, Wels mynnu ‘wensen, willen’ en Germaans *minjō ‘liefde’, de voorloper van Oudsaksisch minnia en Nederlands minne, min. “Duidelijk horen al deze vormen bij elkaar en duidelijk heeft geen ervan ook maar iets te maken met denken of herinneren,” schrijft Bomhard zonder enige toelichting.
Het is een onbegrijpelijke stelling, want ‘verlangen naar’ is geheel niet ver verwijderd van ‘denken aan’. We zien de overgang van het ene in het andere begrip ook in Nederlands zin, dat zowel ‘begeerte, lust’ als ‘verstand’ betekent en vroeger ook ‘geheugen’. Of vergelijk hoe men onder Nederlands heug voorheen ‘gedachte’ en ‘herinnering’ verstond en nu ‘zin, lust trek’ in de verbinding tegen heug en meug. Bovendien is Nederlands heugen ondertussen gewis verwant aan Drents hoegen, hugen ‘verlangend loeren, smachten’.
Het is wel opvallend hoe wijdverbreid en vroeg de wortel *men- in de zin van ‘verlangen’ aanwijsbaar is in de Indo-Europese talen, alsof het gelijktijdig en gelijkmatig met ‘denken’ was. Laat ons dan beseffen dat het begrip ‘verlangen’ ook ontwikkeld kan zijn uit ‘staan’. Dat bewijzen in elk geval Nederlands staan naar ‘streven naar, verlangen naar’ en staan op ‘volstrekt willen hebben’.
Verwijzingen
Bomhard, A.R., “Indo-European *men- and *tel-”, in Ph. Baldi & P. Dini (eds.), Studies in Baltic and Indo-European Linguistics in Honor of William R. Schmalstieg (Amsterdam/Philadelphia, 2004), blz. 33–6
INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)
INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)
Kloekhorst, A., Etymological Dictionary of the Hittite Inherited Lexicon (Leiden, 2008)
Kluge, F. & E. Seebold, Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, 24., durchgesehene und erweiterte Auflage (2002)
Kocks, G.H., Woordenboek van de Drentse dialecten, I-II (Assen, 1996–2000)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Kümmel, M. e.a., Addenda und Corrigenda zum Lexikon der indogermanische Verben (2015)
Pokorny, J., Indogermanisches etymologisches Wörterbuch (Bern, 1959)
Pozza, M., “On the semantics of the Proto-Indo-European roots *mel-, *men-, and *steh2: from the external-positional to the internal-cognitive perspective”, in Cuadernos de filología clásica: Estudios griegos e indoeuropeos 30 (2020), blz. 11–22
Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)
Schmeller, J.A., Bayerisches Wörterbuch, 2. Auflage bearbeitet durch G.K. Frommann (Oldenburg/München, 1872–7)
Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)
Dit stuk verscheen eerder op Taaldacht
Maria van Daalen zegt
Geachte mijnheer Van Renswoude: is er voor dit *men- ook een verband aantoonbaar met het woord ‘menhir’ (‘maen’ betekent blijkbaar ‘steen’ en die steekt uit en blijft): https://etymologiebank.nl/trefwoord/menhir
Olivier van Renswoude zegt
Geachte mevrouw Van Daalen,
Dat is niet mogelijk indien het door u geschakelde EWN gelijk heeft en Bretons maen ‘steen’ en Wels maen ‘steen’ tezamen met Oudiers magen ‘plek’(!) teruggaan op een Keltisch *magino-, dus een woord bij een andere wortel dan *men-.
Ranko Matasović geeft dezelfde duiding in zijn Etymological Dictionary of Proto-Celtic en meent bovendien dat het woord aan Keltisch *magos- ‘veld’ verwant zou kunnen zijn. Ik ben geen keltoloog en durf er vooralsnog niet veel aan toe te voegen.
Maria van Daalen zegt
Dankuwel, mijnheer Van Renswoude! Ik heb mij al heel lang (sinds mijn jeugd, met oa. ‘Asterix en Obelix’…) afgevraagd wat dat ‘menhir’ toch zou kunnen betekenen en misschien vind ik nu meer, dankzij uw antwoord en verwijzingen.
MVG
Maria van Daalen