Soms kom je in oude kranten en tijdschriften mooie oude toponiemen tegen. Zoals hier.
Vraag is uiteraard: waar liggen de Dooilagen bij het Brabantse Rijswijk aan de Afgedamde Maas bij Woudrichem, wat betekent de naam, en hoe verklaren we de naam? Wim Braams, gepromoveerd op de historisch-geografische ontwikkeling van de streek, in het bijzonder tijdens de ontginningstijd van 1050-1350, geeft het volgende aan:
Doolagen A: – de Doeylaghen, 1543 (alsulken Doeylaghen, als dat goedshuis van Beern liggende heeft in den ban van Rijswijck; Arch. Abdij Berne, IV E pachtcelen) – 4m 2h. zijnde Doolage, en 3 1/2 morgen achter de Doolage; 1638 (gecomen van de abdije van Beern; RAZH, arch. van Vredenburg, nr. 148) B: verm. in kaartvak 129 424, tussen de Maasdijk en Het Dijkje. C: landerijen van de Abdij van Berne, in 1543 verpacht voor veertig jaar (Van der Velden, 1994).
Volgens Braams waren de Dooilagen lage gronden achter de dijk, waar klei gestoken werd om in de dijk te gebruiken. Deze omschrijving zullen we later nuanceren. Braams weet het gebied niet precies te lokaliseren. Maar ‘in de ban van Rijswijk’ en ‘achter de dijk’, d.w.z. de Maasdijk, verkleint het zoekgebied: het gaat om het gebied tussen de middeleeuwse ‘bebouwde kom’ van Rijswijk en de grens met Woudrichem, gevormd door een dijkje. Een te overzien gebied.
Wat is een Dootlage/Dooilage/dolage?
Het woord dolage komt, zo blijkt uit de Etymologiebank, al sinds de middeleeuwen voor met verschillende spellingswijzen. Het blijkt vooral in Vlaanderen voor te komen en ook in het zuiden van Noord-Brabant. Riemer Reinsma geeft voorbeelden van de naam in het zuiden van Nederland, maar constateert ook dat de naam vaker in Vlaanderen voorkomt. Rijswijk is de noordelijkste vindplaats; in de taalkundige literatuur wordt deze vindplaats niet genoemd, waarschijnlijk omdat de naam inmiddels is verdwenen.
Op de Etymologiebank (onder het trefwoord dolage) en in de historische woordenboeken (onder dolage en dootlage) hebben diverse auteurs zich gewaagd hebben aan een uitleg van het begrip. Ze lichten toe dat het gaat om een nat, moerassig stuk land waar men makkelijk in de bodem kon wegzakken door veel water in de bodem, drijfzand. Daarbij worden regelmatig ondergrondse wateraders genoemd als oorzaak van de onvastheid of geringe draagkracht van de bodem. Het woord dolage wordt verklaard als samenstelling van dood en laag ‘ligging, grond, grond die ergens tussen ligt’, een afleiding van liggen. Misschien betekende het ook ‘laagte’; deze betekenis is voor het zelfstandig naamwoord laag niet gebruikelijk, maar we vinden hem wel in het bijwoord omlaag. Vergelijk ook toponymisch lage, dat volgens de Etymologiebank voorkomt in Groningse plaatsnamen en een westelijke uitloper van een groter gebied in Noordwest-Duitsland vormt, waar namen op lage frequent zijn. Volgens sommigen zijn de namen op lage gevormd met Oudsaksisch lagu ‘poel, meer, zee’, met als secundaire betekenis ‘moeras, drassige grond, natte weide’.
Michiel de Vaan komt in een artikel uit 2014 op Neerlandistiek/Etymologiebank tot de conclusie dat de formatie puur Nederlands is en waarschijnlijk afgeleid van de verbinding dood liggen, die al in de 13e eeuw voorkomt. Dood slaat daarbij volgens De Vaan waarschijnlijk op het stilstaan van het water. Bij dit laatste zet ik kanttekeningen. Het water in een dolage stroomde weliswaar niet, net zomin als water in andere plassen, poelen en slootjes. Maar het stond ook niet echt stil. Hierna zal blijken dat de waterstand op en neer kon gaan met de rivierwaterstand. Bij snel stijgende rivierpeilen zal dit met het nodige `borrelen van kwelwater` gepaard gegaan zijn.
De Vaan geeft niet exact aan wat nou de voorvaderen ertoe bracht om een gebied dolagen te noemen. Wat bewoog hen, wat betekent dolage meer exact? Dat bekijken we aan de hand van de Dooilagen bij Rijswijk: wat maakt de combinatie van de woorden dood en laag logisch verklaarbaar?
Waar lagen de Rijswijkse dolages meer exact?
Omdat er Braams en ons geen kaarten bekend zijn, hebben wij bij twee oude Rijswijkers gevraagd waar volgens hen de Dooilagen lagen. Beiden noemden, onafhankelijk van elkaar, de omgeving van de Wielstraat: het zuidelijke gebied tussen het oude Rijswijk en de Rijswijkse wiel, waar nu een nieuwbouwwijk is, en het gebied ten westen van de Wielstraat, waar sinds 1809 een wiel is. Deze wiel is ontstaan na een dijkdoorbraak.
De oudere bewoners geven aan dat in het gebied van de nieuwbouwwijk vroeger lage, natte plekken zaten. Het gebied moest flink opgehoogd worden om er te kunnen bouwen. Dit vormt een aanwijzing dat er afgegraven stukken perceel zaten, waar men makkelijk met de voeten in de zachte bodem kon blijven vastzitten. De kaarten van de historische rivieren met hun oeverwallen helpen om meer inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid van het gebied.
De rivier bij nummer 148 is de zogenaamde Rijswijk-rivier. Deze stroomde gedurende enkele tientallen jaren, rond het begin van de jaartelling. Maar belangrijker is de groene rivier met diverse banen, de zogenoemde Uitwijk-rivier. Deze stroomde gedurende meerdere eeuwen en zal daarom een dikkere zandbaan hebben dan de Rijswijk-rivier. Juist waar deze groengekleurde rivier binnenkwam (dikste groene contour) ligt nu de wiel. De dunne contour ligt ter plekke van de nieuwbouwwijk. Ter plekke van die zandbanen zal de bodem het natst en dus minst draagkrachtig geweest zijn.
De (inmiddels Afgedamde) Maas bij Rijswijk ligt daar pas sinds de 12e eeuw. Eerder ging de rivier bij het zuidelijker gelegen dorp Giessen westwaarts, pas in de 12e eeuw brak de Maas door naar de Merwede bij Loevestein/Woudrichem. Dit was in de tijd van de grote ontginningen. Ongetwijfeld heeft men vlot een dijk aangelegd langs de nieuw ontstane Maas. Anders zou de ontginning van lagere delen van een groot gebied voor niets geweest zijn. Deze dijk werd dwars over de zandbaan van de Uitwijk-rivier gelegd.
De oude Uitwijk-rivier als dolage bij uitstek?
Nadat de Maas in de 12e eeuw langs de zandbanen van de Uitwijk-rivier kwam, gingen deze zandbanen weer water voeren. Het betreft een algemeen bekend verschijnsel: oude zandbanen van historische rivieren hebben een (grond)waterstand die fluctueert met die van de huidige nabije rivier.
Bij langdurig hoge rivierstanden kan zoveel water door de zandbaan landinwaarts geperst worden dat daar het zand gaat wegspoelen en water gaat opborrelen.
De Dooilagen zullen ongetwijfeld de nodige natheid vanwege kwel als gevolg van binnendringend rivierwater hebben gehad. Zeker als in de 12e eeuw voor dijkenbouw ook hier, boven de oude rivierloop, veel klei afgegraven is, was er weinig tegendruk van een afdekkende kleilaag. Drijfzand lag, bij veel kleiwinning, aan de oppervlakte. Het gebied van de wiel was voor het ontstaan van de wiel uitermate moerassig. Wel kan men gerede twijfel hebben bij de op de Etymologiebank voorkomende taalkundige verklaring dat het gaat om dood, ofwel stilstaand water. Hierboven gepresenteerde foto’s laten zien dat er vanuit de ondergrond volop beweging in het water kan zitten.
Dode aarde?
Is er dan een andere verklaring voor het woord dood in de gebiedsnaam? Doordat de omgeving van een zandbaan bij hoge rivierstanden onder water staat is de grond doorgaans pas laat in het seizoen bewerkbaar. In droge periodes zal er sprake zijn van wegzijging van water via de zandbaan. Het bovenop de zandbaan liggende klei- of sliblaagje zal snel indrogen en een voor ontkiemende zaden onneembaar schild van harde plakken aarde vormen. Voor de beeldvorming verwijs ik naar onderstaande foto. Voorts zal het zand in periodes van droogte en hitte snel ook dieper uitdrogen. Daar waar ooit sloten zijn dichtgespoten met zand (door ruilverkaveling na 1960) ziet men in de zomer het oude slotenpatroon als een reeks dode, verdorde strookjes.
Dit alles maakt dat de zandbanen economisch amper waarde hadden. Zeker tot in de loop van de tweede helft van de middeleeuwen geleidelijk de windmolens kwamen, kon men laagtes met kwel niet goed ontwateren. Het begrip dode, waardeloze aarde komt hier om de hoek kijken. Interessant in dit verband is de opmerking in het WNT onder doolage: ‘Men verbindt aan doolage zoowel het begrip van waardeloosheid als van gevaarlijkheid.’ Is met het woord ‘dode’niet bedoeld economisch dood? Vergelijk de uitdrukking dood kapitaal: vermogen dat niet rendeert. Waardeloze grond, als gevolg van kwelproblemen, is in ieder geval bij de dolagen in Rijswijk logischer dan ‘grond met stilstaand water’. Dat die grond waardeloos was, dat is het grote onderscheidende criterium ten opzichte van andere lage gebieden, die wel al in de periode van 1050-1250 in cultuur gebracht konden worden: bij kwelwater was de hoeveelheid water onbeheersbaar, duurde de aanvoer van kwelwater vaak lang en was zonder goede technieken (molens) dit water uit laagtes niet weg te krijgen.
Ook bij andere dolage-toponiemen hebben we waarschijnlijk te maken met moerassige grond die te nat en daardoor waardeloos (en vaak ook nog gevaarlijk) was door niet of moeilijk oplosbare kwelproblemen, zij het dat de kwel een andere oorsprong kan hebben, bijv. water afstromend door de bodem over een leemlaag in hogere gronden. De kortst mogelijke, volledige definitie van dolage is in het licht van al het voorgaande: door kwelproblemen voor landbouw ongeschikte, weke, economisch waardeloze moerasgrond.
Literatuur
B.W. Braams, Oude topografische elementen, Heusden 2000.
Berendsen & Stouthamer (2001), Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, Assen, Appendix 3 Channel belts in the Rhine-Meuse delta.
R. Reinsma, ‘Geschiedenis op straat. Den Dolech’, Onze Taal, 71 – DBNL https://www.dbnl.org/tekst/_taa014200201_01/_taa014200201_01_0101.php
Laat een reactie achter