Gallië’s vermogende stam der Arvernī had beeld en bergheiligdom gewijd aan hun Mercurius. Enkele tweede-eeuwse wijstenen voor Mercurius Arvernus lijken hem te bedoelen maar zijn alle ver weg in Germanië gevonden. Is de gelijkenis dan slechts toeval?
Een stam
Arvernī is hoe de Romeinen de naam van deze stam al voor onze jaartelling opschreven met Latijnse uitgang. In hun eigen Gallisch, een Keltische taal, moet die iets als *Arwernoi geluid hebben. Aan hen en hun oude stamland herinnert nog de Auvergne, de naam van de streek in het midden van Zuid-Frankrijk.
De Arvernī genoten grote weelde door beschikking over goudmijnen, smeden en handwerkslui en waren daarmee in staat om in 52 v. Chr. onder leiding van Vercingetorīx een groot verbond te sluiten en hevige weerstand te bieden aan Jūlius Caesar en diens voornemen om heel Gallië te veroveren. De verdedigers wisten de eerste slag te winnen maar de eindzege was aan de grote veldheer van Rome, die dit allemaal beschreef in zijn Commentāriī dē Bellō Gallicō.
Een standbeeld op een berg
Verslagen maar niet verdwenen, de Arvernī bleven redelijk rijk aan invloed en middelen. De bekende Romeinse geschiedschrijver Plīnius vertelt hoe ze honderd jaar later een groot bronzen standbeeld van Mercurius laten maken hadden. De beeldhouwer was ene Zēnodōrus, die wel Grieks zoals zijn naam was en er tien jaar over gedaan had tegen vorstelijke vergoeding. Zo’n indruk had zijn werk gewekt dat hij door niemand minder dan Nerō (†68) naar Rome gehaald was om een nog groter beeld—zo’n 35 meter—van de bescheiden keizer zelf te maken. Na diens afzetting werd het beeld aan de zon gewijd.
Waar het beeld van Mercurius genauw stond is niet helemaal wis, maar meestal wordt aangenomen dat we het zoeken moeten op de uitgedoofde vuurberg die we kennen als de Puy de Dôme. Op diens vaak besneeuwde top, prijkend in het oude land der Avernī, zijn immers de brokstukken van een groots, stenen Gallo-Romaans heiligdom uit die tijd gevonden, met onder meer een inschrift reppend van Mercurius Dumias. Een standbeeld daar zou van verre te zien zijn. Inmiddels is een deel van het heiligdom herbouwd naast een negentig meter hoge zendmast.De Puy de Dôme des zomers op een afstand
Vereenzelviging
In zijn Commentāriī schrijft Caesar dat de Galliërs bovenal Mercurius vereren en afbeelden. Dat wil zeggen, ze aanbidden een god die hem voorkomt als de Mercurius van zijn geloof, maar zij hadden uiteraard hun eigen naam voor die god en hun eigen voorstelling erbij. Zulke vereenzelvigingen waren echter gewoon voor de Romeinen en andere volkeren. Na hun romanisatie gebruikten de Galliërs zelf ook telkens de naam Mercurius, zij het vaak met een toenaam uit eigen taal.
Volgens de gangbare opvatting is dit eigenlijk de Keltische god die Lugus heette bij de Galliërs en Lugh bij de oude Ieren. In de Ierse overlevering, lang na de kerstening te schrift gesteld, wordt Lugh beschreven als een almachtige god, soms nadrukkelijk als de koning van een onsterfelijk volk genaamd de Tuath Dé (‘Stam der Goden’) of Tuatha Dé Danann. Een van zijn bijnamen luidt Ildánach (‘veelvaardig’) en dat strookt aardig met wat Caesar verder over de hoofdgod der Galliërs te zeggen heeft, namelijk dat zij die beschouwen als de omnium inventor artium (‘uitvinder van alle kunsten’).
Caesar zegt bovendien dat deze god voor de Galliërs geldt als een gids op de wegen en straten en als de grootste invloed op de handel en het verdienen van geld. Dat lijkt meer op de hoedanigheid van de Romeinse Mercurius. Hoe dan ook, wat hij allemaal zegt over hun hoofdgod schikt ook de Arvernī, die zoals gezegd zich onderscheidden in smeden en handwerkslui en goed boerden.
Inschriften en twijfels
Er zijn, ruwweg uit de tweede eeuw na Chr., meerdere stenen gevonden die volgens hun inschrift gewijd waren aan Mercurius Arvernus, in een geval zelfs aan Mercurius Arvernorīx (met rīx ‘koning’). Het lijkt vanzelfsprekend dat deze benaming verwijst naar de Mercurius van de Avernī, naar de god die zij groots vereerden met een bronzen beeld en een bergheiligdom.
En toch wringt het wat. Zo hebben we Mercurius Arvernus dan letterlijk te lezen als ‘Mercurius de Arvernus’, alsof de Denen hun geliefde dondergod Þórr danr (‘Donder de Deen’) noemden, terwijl geen van de andere Gallische toenamen een stamnaam lijkt. En dan zouden we wellicht eerder of tenminste tevens iets als Mercurius Arvernicus (‘Arvernische Mercurius’), Mercurius Arverniānus (‘Arverniaanse Mercurius’) of Mercurius Arvernōrum (‘Mercurius der Avernī’) verwachten, maar zulke verbindingen zijn niet opgedoken. Het is evenwel denkbaar dat dit domweg een eigenaardigheid van de Arvernī was.
Wat lastiger is dat alle stenen met Mercurius Arvernus en (Arvernorīx) ver buiten het stamland van de Arvernī gevonden zijn, niet eens in Gallië, maar in wat nu Nederland en Duitsland zijn. Een vast antwoord hierop is dat ze kennelijk opgericht waren door uitgeweken Avernī, met name handwerkslui die zich gevestigd hadden in Romeinse steden in het Germaanse grensgebied. Phyllis Bober wijst er in 1945 op dat in dezelfde streken ook gestuit is op aardewerk en gerei met Arvernī, Arvernicī of Arvernicus erin gestempeld—doch kennelijk niet Arvernus.Een beeldje van Mercurius gevonden in Hoeselt, Belgisch-Limburg.
Nochtans is een van de stenen, opgedoken in het gehucht Wenau even ten oosten van Aken, volgens het inschrift opgericht door de verder naamloze vīcānī (‘dorpelingen’) ter plekke, wat eerder op inheems volk wijze. Een andere in Duitsland is ontdekt tezamen met stenen voor Mercurius Cimbriānus, een vaker verschenen toenaam die met het achtervoegsel -iānus afgeleid is van een Germaanse stamnaam. De steen te Horn bij de Maas in Nederlands-Limburg is gevonden bij een voor Mārs Halamarđus, gewis een Germaanse toenaam.
Zulks heeft in de loop der jaren enkele onderzoekers doen twijfelen aan het schijnbare verband met de Gallische Arvernī. “Die Möglichkeit ist also nicht ganz abzuweisen, daß sich auch hinter diesem Mercurius eine germanische Gottheit verbirgt,” schrijft Jan de Vries in 1957. Evenzo besluit zijn vakgenoot Rudolf Simek later dat “es nicht ausgeschlossen ist, daß es sich bei ihm um eine germ. Gottheit handelt, wobei dann allerdings der Beiname ungeklärt ist.” Die Germaanse god ware dan vermoedelijk *Wōdanaz, onder meer omdat diēs Mercuriī over het algemeen vertaald werd met *Wōdanas dagaz ‘woensdag’.
Een of twee namen
Laat ons eerst kijken naar de stamnaam Arvernī, of dus eigenlijk *Arwernoi. Volgens de gangbare duiding, onlangs nog weer herhaald door Patrizia de Bernardo Stempel, schuile daarin het Gallische voorzetsel are ‘voor, bij’, dat ook blijkt in stamnamen als Aremoricī en Aresēquanī. Het tweede lid zij een afleiding van Gallisch *wernā, dat niet opgeschreven is maar voortleeft als o.a. Frans vergne ‘els, elzenboom’, een evenknie van Wels gwern en Oudiers fern in dezelfde betekenis. In de veronderstelling dat dat woord voorheen (tevens) ‘veen, drasland’ beduidde zou de stam dan letterlijk ‘Mensen bij het Veen’ heten. Maar nog los van de geldigheid van die veronderstelling mogen we ons afvragen waarom de naam dan niet steevast als Arevernī te schrift verscheen.
Dat roept om een andere duiding. Een mogelijkheid is de herleiding tot een ouder, gewestelijk Indo-Europees *h2eru̯ernos (enkelvoud). Dat is vervolgens te ontleden als *h2er-u̯er-no-s en te begrijpen als een verlenging van *h2er-u̯er- ‘gereed, vlug’. Dat en dergelijke is reeds voorgesteld als voorloper van o.a. Tochaars B ārwer ‘gereed, gretig’, Avestisch auruuaṇt- ‘vlug’ en Sanskriet árvan- ‘renner’. Nauw verwant bovendien, wellicht niet meer dan een hervorming ervan, is Germaans *arwaz ‘gereed, vlug’ en vandaar o.a. Oudsaksisch aru.
De stamnaam beduidt dan ‘Gereden, Vluggen’, of wellicht zelfs ‘Vaardigen’ in ruimere zin, ook met betrekking tot de kunsten, want het zou hier gaan om de wortel *h2er- ‘voegen, samenstellen’, bij uitbreiding ‘bereiden, gereedmaken’. Daar worden o.a. ook Sanskriet ṛtá- ‘orde’ en Grieks harmonía ‘samenvoeging; samenklank’ toe gerekend. In beide gevallen zou de naam tevens stroken met een opzicht van hun hoofdgod: vaardig in zowel reizen als kunsten.Mercurius te hemel is om zijn snelle baan vernoemd naar de god.
En dan is de benaming (Mercurius) Arvernus opeens ook beter te begrijpen als iets als ‘Vaardige’ en Arvernorīx als ‘Vaardige Koning’, dat herinnert aan Lugh de veelvaardige koning der goden volgens de Ierse overlevering. Gevers van die benamingen waren dan niet noodzakelijk leden der Arvernī maar meer algemeen Galliërs tussen de Germanen en door ontlening ook Germanen zelf. Of het woord bestond door gemene erfenis uit het westelijke Indo-Europees evengoed reeds in het Germaans, al is dat wat minder waarschijnlijk. Want als het werkelijk een verlenging is moet het ook betrekkelijk laat ontstaan zijn, wel ná de tijd van gemeenschappelijke voorouders.
Een bezwaar tegen deze duiding is dat Tochaars B ārwer ‘gereed, gretig’ e.d. ook herleid zijn tot de wortel *h3er- ‘rijzen, in beweging komen’. De *h3 is ter spelling van een keelklank die voor zijn eigen afslijting iedere aangrenzende *e tot een *o gekleurd zou hebben. Dan zouden we niet Arvernī maar *Orvernī moeten zien in de overlevering. In de ontwikkeling van het Germaans werd iedere *o een *a, dus Arvernus is daar alsnog mee te verzoenen, maar dan zou het toch wel aannemelijke verband met de Gallische stamnaam ontkend moeten worden en die stamnaam onverklaard blijven.
Besluit
De zelfheid van de rijke Arvernī was onlosmakelijk verbonden met een god die door de Romeinen en later henzelf met Mercurius vereenzelvigd werd en die zij eerden met onder meer een groot bronzen beeld en een bergheiligdom. De gevonden vermeldingen van Mercurius Arvernus en Arvernorīx zijn echter wat minder gemakkelijk te zien als verwijzingen naar deze Gallische stam. Een mogelijke oplossing van dit vraagstuk is dat Arvernī en Arvernus enigszins afzonderlijke toepassingen zijn van een Gallisch woord voor ‘gereed, vlug’ of zelfs ‘vaardig’, een woord dat noch stam noch god misstond.
Beelden
De Puy de Dôme op afstand door Claude Attard. Enige rechten voorbehouden.
Beeldje van Mercurius door Kleon3. Enige rechten voorbehouden.
Mercurius te hemel door NASA. Rechtenvrij.
Verwijzingen
Adams, D.Q., A Dictionary of Tocharian B, second edition (Amsterdam, 2013)
Beck, N., “Celtic Divine Names Related to Gaulish and British Population Groups”, in A. Hofeneder & P. de Bernardo Stempel, Théonymie celtique, cultes, interpretatio / Keltische Theonymie, Kulte, Interpretatio (Wenen, 2023), blz. 51–72
Bernardo Stempel, P. de, Die sprachliche Analyse der niedergermanischen Votivformulare und Dedikantennamen, Corpus F.E.R.C.A.N. II/2 (Wenen, 2022)
Bober, P.F., “Mercurius Arvernus”, in Marsyas 4 (1945), blz. 19–46
Caesar, G.I., Gedenkschriften van den Gallischen oorlog, vertaald door J.J. Doesburg (Amsterdam, 1894)
Delamarre, X., Dictionnaire de la langue gauloise, 2e édition revue et augmentée (Parijs, 2003)
Hofeneder, A., “Mercurius Arvernus: Überlegungen zu Plin., Nat. Hist. 34.45-47”, in R. Häussler & G. Bauchhenß (eds), Continuity and innovation in religion in the Roman West 2, 67.2 (Portsmouth, 2008), blz. 103–18
Koch, J.T., Celtic Culture: A Historical Encyclopedia (Santa Barbara, 2006)
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)
Mayrhofer, M., Etymologisches Wörterbuch des Altindoarischen, I-III (Heidelberg 1992-2001)
Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)
Simek, R., Lexikon der germanischen Mythologie, 3. Auflage (Stuttgart, 2006)
Stolte, B.H., “Die religiösen Verhältnisse in Niedergermanien”, in W. Haase, Aufstieg und Niedergang der römischen Welt, Band II 18, 1 Religion (Berlijn/New York, 1986), blz. 591–671
Vries, J. de, Altgermanische Religionsgeschichte, I-II, 3. unveränderte Auflage (Berlijn, 1970)
West, M.L., Indo-European Poetry and Myth (Oxford, 2007)
Dit stuk verscheen eerder op Taaldacht.
Laat een reactie achter