Reflecties van een taalonderzoeker op taaladviesboeken en prescriptivisme
Laat ik even beginnen met een full disclosure: ik zat in de manuscriptcommissie van het proefschrift van Marten van der Meulen, en ik heb ook weleens samen met hem een oproepje gedaan in Neerlandistiek, over fragmenten uit de Nederlandse literatuur die over taalnormen en taalconventies gaan. Ook hebben wij in het verleden de degens gekruist over het verschijnsel taalverloedering, en of je dat wel kunt onderzoeken (die discussie wordt trouwens netjes in dit boek vermeld).
Ook moet ik bekennen dat ik destijds het proefschrift wat sceptisch begon te lezen, omdat ik vond dat je maar weinig kon zeggen over de relatie tussen taaladviesboeken en taalgebruik. Tijdens de openbare verdediging van het proefschrift merkte ik echter op dat ik door sommige hoofdstukken wel ervan overtuigd was geraakt dat je in elk geval íets kon onderzoeken. Bijvoorbeeld hoe die werken van elkaar verschilden en welke ontwikkelingen je in die taaladviezen zelf kunt zien.
Met een vergelijkbare scepsis begon ik aan dit boek. Het hele bestaan van taaladviesboeken is een interessant gegeven, maar kun je daar een boek van 350 pagina’s over schrijven en moet ik dat lezen? Maar toen de auteur op pagina 142 uitriep ‘Wat een heerlijk rommeltje!’ was ik om.
Het is inderdaad een heerlijk rommeltje, al die taaladviesboeken en -boekjes van rijp tot groen, van doorwrocht tot flodderig, van soms deskundige en meestal amateuristische auteurs die over elkaar heen buitelend voor een groot deel steeds maar weer met een willekeurige bij elkaar verzonnen argumentatie dezelfde taalkwesties herkauwen, vrijwel nooit naar elkaar verwijzen en uiteindelijk nauwelijks een deuk in het pakje boter van het werkelijke taalgebruik weten te slaan. En dat soms in de meest bloemrijke invectieven, waarbij dr. Ch. F. Haje (de kapitein Haddock van de taaladviseurs) volgens Van der Meulen de kroon spant. En dan heb je ook nog taalkundigen die dat allemaal maar niks vinden, en die dat hele prescriptivisme – ten onrechte! – als een oninteressant en irrelevant verschijnsel afdoen, maar ondertussen toch maar mooi in hun descriptieve publicaties allerlei taaluitingen die enorm vaak voorkomen als ‘volkomen uitgesloten’ brandmerken. Ik weet niet of die taalkundigen wel bestaan. Ik denk wel dat er taalkundigen zijn die de verklarende kracht van een theorie belangrijker vinden dan de descriptieve kracht. Maar de boodschap is duidelijk: prescriptivisme is een verschijnsel dat de moeite waard is om onderzocht te worden. Want dat heeft Marten van der Meulen immers jarenlang gedaan.
Mouw
Wat is dit voor een boek? Het is vooral een reflectief boek. De auteur heeft een aantal jaren wetenschappelijk onderzoek gedaan naar taaladviesboeken, en zijn promotor en begeleiders hebben hem ongetwijfeld steeds voorgehouden: ‘Laten we ons nou tot de hoofdzaak beperken!’ Maar in dit boek mag hij dan eigenlijk los, en allerlei zijpaden bewandelen of langer stilstaan bij zaken die interessant zijn maar niet meteen tot een wetenschappelijk artikel leiden dat een peer review-procedure zou overleven. Het is niet voor niets dat twee uitspraken in dit boek telkens terugkeren: ten eerste ‘Hier zou ik wel een boek (of tien boeken) op zich over kunnen schrijven’ en ten tweede ‘Het is goed om hier even bij stil te blijven staan’. Want dat is wat er steeds gebeurt: als lezer word je voortdurend aan je mouw getrokken om niet meteen naar een al te gemakkelijke conclusie te hollen.
Dat lijkt me tegelijkertijd ook de boodschap van het hele werk: in de wereld van het prescriptivisme wordt er over het algemeen naar snelle oplossingen gestreefd. Duidelijke regels over goed en fout, die een snel, efficiënt schrijfproces ondersteunen en houvast geven bij twijfel, iets dergelijks staat meestal wel in de blurb op de kaft van een taaladvieswerk. Wat Van der Meulen zegt is: er zitten vaak meer kanten aan die grens tussen goed en fout. Het gaat om ontwikkelingen, om contexten, om argumentatie, om gewoontes, om sociale verhoudingen, en nou sla ik er nog een paar over want daar zou je nog een boek over kunnen schrijven.
Olifant
In feite is dat ook de blauwdruk voor het onderwijs die Van der Meulen met dit boek geeft: je kunt het belangrijk vinden dat mensen de regels kennen en toepassen, maar belangrijker nog is dat die kennis gepaard gaat met inzicht in die regels, en dat toepassing van die regels bewust gebeurt, in de zin van het concept bewust geletterd, dat door het Meesterschapsteam Nederlands voor het schoolvak gepropageerd wordt. Daarvoor moet je bereid zijn om na te denken, en niet te snel conclusies trekken.
Ondertussen is het onderwijs ook wel enigszins de olifant in de kamer bij het onderzoek naar de invloed van taaladvies op werkelijk taalgebruik. Als je mensen vraagt waarom ze bepaalde regels belangrijk vinden is vaak het antwoord ‘Zo heb ik het geleerd’. Dat wordt door Van der Meulen ook wel vermeld, en hij legt aan het begin uit dat hij bewust specifieke onderwijsboeken uit zijn corpus van taaladvieswerken heeft gelaten, maar dat is toch jammer. Sommige van die taaladviesboeken zijn waarschijnlijk nauwelijks gelezen, en de goed verkochte vermoedelijk ook nog maar door een kleine groep geïnteresseerden of professionals. Het ligt dan ook niet voor de hand om daar heel erg veel invloed van te verwachten. Tenzij de daar beschreven regels terecht komen in een onderwijsboek, waarmee meteen een groot deel van een hele generatie bereikt wordt. Als prescriptie enige invloed heeft op het taalgebruik (en dat is – spoiler alert! – in onderzoek niet ondubbelzinnig aangetoond) dan is het daar, zou je denken.
Kritiek
Kun je kritiek hebben op dit boek? Ja graag, zou Van der Meulen zelf waarschijnlijk zeggen. Het hele boek bestaat voor een belangrijk deel uit het ter discussie stellen van zekerheden, en het verkennen van paden die je zou kunnen bewandelen om meer inzicht te krijgen. In de paragraaf Wat een gedoe in hoofdstuk 35 reflecteert Van der Meulen op de problemen die hij zojuist heeft geschetst met betrekking tot – onder andere – zijn eigen onderzoek. Maar dan roept hij gelukkig ook meteen weer uit: ‘Dat het zo ingewikkeld is maakt het juist leuk!’ Hier spreekt de ware academische geest, zou ik zeggen. Prescriptivisme is een interessant onderwerp, en als het moeilijk is om daar onderzoek naar te doen moet je gewoon nog beter je best doen om ‘ontzettend slimme trucs [te] bedenken om er toch achter te komen hoe dingen zitten.’ Daar kun je het moeilijk mee oneens zijn.
‘Dit boek bevat een taalfout’ is de titel van hoofdstuk 34. Daarin beschrijft Van der Meulen dat nog afgezien van al die taalfouten die door taaladviesboeken behandeld worden zijn boek waarschijnlijk ook nog wel een ander type taalfoutjes (slordigheidsfouten) zal bevatten. Zo vertelt hij dat in allerlaatste instantie uit het talloze malen gecorrigeerde manuscript van zijn proefschrift wel vijftig (!) van dat soort foutjes werden gehaald. Natuurlijk bevat dit hoofdstuk 34, waarin onder andere de ‘wet van Muphry’ beschreven wordt (zo ongeveer dat taalfouten onvermijdelijk optreden bij degene die ze bespreekt), zelf ook zo’n slordigheidsfoutje: op pagina 264 staat de bijzin ‘… omdat er een voorzetsel direct voorstaat’. Gelukkig eindigt het hoofdstuk met een oproep om mildheid te betrachten.
Wie moeten dit boek lezen? Wat mij betreft iedereen, maar zo ver zal het waarschijnlijk niet komen. Zoals ik al opmerkte worden taaladviesboeken al nauwelijks gelezen, en dat is met boeken over taaladviesboeken waarschijnlijk in nog sterkere mate het geval. Van der Meulen heeft er in elk geval alles aan gedaan om er een heel leesbaar boek van te maken. Pakkende titel, ‘Het geheime leven van…’ (waar in het boek uiteraard zelf ook weer over gereflecteerd wordt in de paragraaf ‘De titel van dit boek’), hoofdstukken die in handzame paragraafjes van niet langer dan een pagina verdeeld zijn (vanwege de te verwachten aandachtsspanne van de doelgroep?), een casual schrijftoon waarin de lezer met je, jij en jullie aangesproken wordt (een enkele keer nog met u maar zie de vorige alinea), af en toe een uitroep of een verzuchting (de paragraaf die begint op pagina 181 héét Zucht), niet te lange zinnen (zoals in deze recensie), allerlei ook voor gewone lezers interessante onderwerpjes die voorbijkomen, de hele gereedschapskist van de vaardige wetenschapscommunicator wordt aangesproken. Dat klinkt misschien alsof ik er een beetje de draak mee steek, maar dat is werkelijk niet de bedoeling. Er zijn maar weinig taalwetenschappers die een boek van 350 pagina’s kunnen schrijven dat niet ergens begint te vervelen. Van der Meulen is een van hen.
Marten van der Meulen, Het geheime leven van taalfouten (hoe ze ontstaan en waarom ze standhouden. Sterck & De Vreese, 2023. Bestelinformatie bij de uitgever
Laat een reactie achter