Het had niet veel gescheeld of ons woord oog was aag geweest. In een vroege vorm van het Protogermaans, de gereconstrueerde voorouder van alle Germaanse talen, moet het woord voor ‘oog’ *agōn zijn geweest. Zoals *magōn ons woord maag is geworden, zo zou *agōn in aag zijn veranderd. Maar zo is het niet gegaan: oog en zijn equivalenten in de Germaanse zustertalen wijzen er allemaal op dat er later in het Protogermaans de vorm *augōn is ontstaan, waar zich vervolgens de dochterwoorden uit hebben ontwikkeld. De tweeklank au is waarschijnlijk overnomen van het woord voor het andere prominente zintuig waar we er twee van hebben: *auzōn, de voorouder van oor. Zo ontstond het paar *auzōn en *augōn, de voorlopers van oor en oog.
Laat een reactie achter