De redactie van Neerlandistiek kreeg de afgelopen dagen twee bijdragen binnen over dezelfde constructie. Omdat de bijdragen elkaar aanvullen plaatsen we ze allebei. Hieronder het artikel van Henk Wolf. Dat van Ronny Boogaart staat hier.
Op 9 maart stond er in de Volkskrant de weergave van een lang gesprek tussen de journaliste Sara Berkeljon en schrijfster Connie Palmen. Tijdens dat gesprek vraagt mevrouw Berkeljon haar gesprekspartner waaronder haar overleden levensgezel Ischa Meijer het meest had geleden. Ze geeft daarop het volgende antwoord:
Een vorm van eenzaamheid, die het resultaat is van ergens bij hadden willen horen en dat dat niet is gelukt, om welke reden dan ook.
De werkwoordreeks hadden willen horen is heel interessant. De systematiek van het Nederlands sluit die namelijk uit, die zou leiden tot hebben willen horen. Toch klinkt hadden willen horen niet zo gek. Als we aannemen dat er diverse paren ogen over een krantenstuk gedaan voor dat gedrukt wordt, mogen we ook aannemen dat de formulering niemand zodanig heeft gestoord dat ie zich geroepen heeft gevoeld de formulering aan te passen.
Hoe zit de werkwoordreeks in elkaar?
Allereerst: hoe zit de werkwoordreeks in elkaar? We hebben hier te maken met een gezegde dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt. Dat zodanig geconverteerde stukje zin vormt met van de voorzetselgroep van ergens bij hadden willen horen.
In dat gezegde is horen het hoofdwerkwoord, dat ergens bij als voorzetselvoorwerp selecteert. Het hoofdwerkwoord wordt gemodiceerd door twee hulpwerkwoorden: het modale willen en het perfectieve hebben. Met dat laatste wordt uitgedrukt dat de betekenis van het gezegde op een moment van toepassing was die voor een ander referentiemoment ligt.
Dat referentiemoment wordt hier zelf ook al met een perfectief hulpwerkwoord uitgedrukt, namelijk zijn, in het zinnetje dat dat niet is gelukt, dat in de voltooid tegenwoordige tijd staat. In een zin met een persoonsvorm kun je makkelijk uitdrukken dat iets nog eerder plaatsvond door de voltooid verleden tijd te gebruiken, dus zo:
Hij had ergens bij willen horen en dat is niet gelukt.
In een zelfstandig gebruikt gezegde kan dat echter niet, daar ontbreekt de persoonsvorm en wordt de infinitief (onbepaalde wijs, het “hele werkwoord”) gebruikt, hebben dus. Alleen lijkt dat niet te passen, doordat het dubbele gebruik van de voltooid tegenwoordige tijd het erbij hebben willen horen en het gelukt zijn op hetzelfde moment in de geschiedenis lijkt te plaatsen.
Verledentijdsinfinitief
Iemand – misschien Connie Palmen zelf, misschien de journaliste of iemand die de tekst heeft gecorrigeeerd – moet in een oogwenk deze handicap van het Nederlands genezen hebben met een kunstgreep: het toevoegen van een verledentijdsvorm van de infinitief. Zoiets bestond niet, maar het lijkt hier goed te passen en eerlijk gezegd klinkt de zin die mevrouw Palmen in de mond wordt gelegd helemaal niet zó vreemd.
Dat kan weleens komen doordat verledentijdsvormen in het meervoud in het Nederlands sowieso sterk op infinitieven lijken. Ze kunnen dan gaan parasiteren op zulke infinitieven, door op een plekje te gaan staan dat tot dan toe aan infinitieven was voorbehouden, maar met behoud van hun functie om twee stappen terug te zetten in de tijd.
Parasiterend gedrag
Parasiterend gedrag heb ik wel eerder bij werkwoorden gevonden. Zo sluipt er in het Nederlands af en toe een verledentijdsvorm uit de aantonende naar de gebiedende wijs, bijvoorbeeld zo:
Reed dan ook niet zo hard, je wist toch dat hier vaak geflitst wordt!
Voor sterke werkwoorden lijkt die oversteek naar een andere wijs makkelijker dan voor zwakke, en zou weleens kunnen komen doordat ze net als reguliere gebiedende wijzen geen verledentijdsuitgang hebben. Willekeurig is de verledentijdsvorm hier niet, het advies wordt met terugwerkende kracht gegeven en dat is met een reguliere gebiedende wijs niet te doen.
In het zogenaamde Interferentiefries (dat grofweg door de meeste Friezen van na 1980 wordt gesproken) vinden we ook af en toe het voltooid deelwoord sjoen in voltooidetijdsconstructies met drie werkwoorden. In die variant van het Fries worden in die constructie verder alleen infinitieven gebruikt. De uitzonderingspositie van sjoen heeft er vermoedelijk mee te maken dat dat woord door het ontbreken van de typische voltooiddeelwoordsuitgang -d/-t/-en op een infinitief lijkt:
- Ik ha him sjen rinnen. (Ik heb hem zien lopen.)
- Ik ha him sjoen rinnen. (Ik heb hem gezien lopen.)
thomas zegt
Dit hoor ik ook heel vaak in de horeca en in winkels. Jong en oud zeggen het.
Had u er ook een gebakje bij willen hebben?
Henk Wolf zegt
Dat is een zin met een persoonsvorm in de verleden tijd, niet met een infinitief.
Tom Peters zegt
Henk Wolf en Ronny Boogaart bespreken een zinsconstructie met een infinitief met een verleden tijd. Het is in het Nederlands heel gewoon om een verleden tijd ongepast te gebruiken. Nederlands heeft geen werkwoordsvormen voor toekomende tijd: hiervoor gebruiken wij het hulpwerkwoord “zullen”. Maar van “zullen” kan een verleden tijd worden gevormd. Logisch is dit een tegenspraak, maar wordt toch gebruikt: “we zouden gaan”. Als gymnasiast heb ik dit soort constructies altijd gezien als een manier waarop het Nederlands een coniunctivus maakt. Noem het irrealis, potentialis, intentionalis. Als ik er over lees, zoals in deze artikelen, verbaas ik me erover dat taalkundigen zich blind staren op de verledentijdsvorm. Het gebruik en de betekenis zijn echter heel anders, juist omdat de verleden tijd niet past en de constructie dus een andere betekenis moet hebben. Ik vermoed dat de besproken constructie tot dezelfde categorie behoort. Als nederlandstaligen moeten we prutsen met de grammatica en hulpwerkwoorden die we hebben om uit te drukken wat we bedoelen.