Een van de raadselen waar je tegenaan loopt als je aan de universiteit de klankstructuur van het Nederlands doceert: er zijn altijd wel een paar studenten die zeggen dat ze geen klemtoon kunnen horen. Waar ligt de hoofdklemtoon in apparaat? Ze weten het niet. Het is ook geen aanstellerij, want als ik een vraag stel tijdens een tentamen (dat deed ik vorige maand) waarbij het van belang is om dat te weten, dan blijken er inderdaad een paar te zijn die het niet weten.
Nu valt er tóch wel wat op af te dingen, want ik ben nog nooit een moedertaalspreker van het Nederlands tegengekomen die de klemtoon voortdurend verkeerd legt, en bijvoorbeeld appáraat zegt. Op de een of andere manier weten mensen dus wel waar de klemtoon ligt. Ze kunnen alleen niet bij die kennis als ze het moeten benoemen.
Misschien heeft het iets te maken met het feit dat we ook niet precies weten hoe we die klemtoon precies laten klinken. Klemtoon is een relatief begrip: de beklemtoonde klinker is hetzelfde als de onbeklemtoonde behalve dat hij iets hoger klinkt, iets langer is, en iets luider.
Factoren
Hoe het precies zit, is onderzocht door een groep onderzoekers van het Donders Instituut in Nijmegen. Zij brengen er verslag van uit in een artikel in het Journal of Phonetics.
De onderzoekers maakten opnamen van 40 sprekers die gevraagd was om woordparen zoals vóórnaam (die voor de achternaam staat) en voornáám (deftig) uit te spreken, die alleen van elkaar verschillen in klemtoon. Vervolgens werden die opnamen op allerlei manieren geanalyseerd: hoe verschilde een beklemtoonde lettergreep nu precies van een onbeklemtoonde?
Het bleek daarbij in het Nederlands inderdaad te gaan om een mengsel van intensiteit (beklemtoonde lettergrepen zijn wat luider), hoogte (beklemtoonde lettergrepen worden op een wat hogere toon uitgesproken) en lengte (beklemtoonde lettergrepen duren wat langer). Dat wisten we ook al wel uit eerder onderzoek, al is het door de Dondersianen nu nog wat preciezer gemeten, is er ook nog naar wat andere factoren gekeken (die wat minder belangrijk waren en die ik daarom hier laat zitten).
Maar het spectaculairst zijn de resultaten over variatie. De sprekers waren allemaal jongeren tussen de 17 en de 33 jaar oud, die van zichzelf vonden dat ze standaardtaal spraken. Maar de klemtoon op een woord maakten ze allemaal anders. Althans, de drie ingrediënten zaten er wel altijd in, maar hoe de mix precies was, verschilde van het ene individu naar het andere. Sommigen hadden een bijna perfecte mix, maar anderen gebruikten bijvoorbeeld vrijwel alleen intenstiteit of lengte om het verschil te maken. (Toonhoogte was de minst populaire.)
Klemtoondoofheid
In het dagelijks leven valt deze variatie niet op – ik geloof niet dat ik ooit iemand ben tegengekomen van wie ik vond dat die klemtoon wel op een heel aparte manier maakte –, waarschijnlijk omdat we er zo aan gewend zijn dat we automatisch ons gehoor aanpassen, en omdat trouwens over het algemeen het ook niet zo heel belangrijk is dat je de klemtoon goed hoort: er zijn niet zo veel paren als voornaam en voornaam, en de kans dat je bijvoorbeeld die twee door elkaar haalt (dat ze allebei even waarschijnlijk zijn in een bepaalde context) is ook nog eens heel klein.
Je hebt er dus niet eens zo heel veel aan om klemtoon goed te kunnen horen. Misschien verklaart dat de zelfverklaarde klemtoondoofheid van sommige studenten.
Bob van Dijk zegt
Neem een willekeurig tv-praatprogramma en je struikelt over de – naar mijn gevoel – hinderlijke klemtonen. Ik noem als voorbeeld: epilépsie / epilepsíé – éntree / entréé – párfum / parfúm – unifórm / úniform – mísschien / misschíén – vérhuur / verhúúr – autópsie / atopsíé – psoriásis / psoríasis – cómpost / compóst – acné / ácne.
Het komt verdraaide vaak voor. Het woord klemtoon alleen al ….
Reinhard Beskers zegt
Het kan voorkomen dat iemand met een voornaam voorkomen moet voorkomen dat hij moet voorkomen.