Met Sprekende namen heeft Marijke Mooijaart (MM) een zeer genietbaar boek geschreven in een prettige stijl en zonder schimmig academisch taalgebruik. Met veel voorbeelden en illustraties beschrijft zij hoe tradities en gewoontes bij de naamgeving in de loop der tijd veranderen en per streek of leefgemeenschap verschillen. Haar boek laat bovendien zien dat namen een stuk cultuurgeschiedenis weerspiegelen en het stelt ons in staat om oude landschappen in plaatsnamen, immigratiebewegingen in achternamen, godsdienstige veranderingen in voornamen en verdwenen gebouwen in straatnamen te ontdekken. Daarmee heeft de tekst op de achterflap van het boek geen woord te veel gezegd.
In vijf met romeinse cijfers genummerde hoofdstukken, die op hun beurt telkens onderverdeeld zijn in 46 doorgenummerde thematische bijzonderheden, worden na een hoofdstuk over de eigennaam in het algemeen, achtereenvolgens de voornamen, achternamen, plaatsnamen en straatnamen behandeld. De thematische bijzonderheden die de auteur in iedere hoofdstuk beschrijft, doen er ook werkelijk toe. Zo vindt men in het hoofdstuk over achternamen informatie over de weg naar een erfelijke achternaam, over patroniemen en metroniemen, herkomstnamen en adresnamen, beroepsnamen en eigenschapsnamen, over achternamen van bijzondere groepen nieuwe Nederlanders, over dubbele achternamen en nog veel meer. Het concept van het onderhavige hoofdstuk zou zonder die bijzonderheden tot een schemerbestaan veroordeeld zijn.
Opvallend aan het boek is dat nergens beschreven wordt voor wie het bestemd is. Dat wordt verondersteld duidelijk te worden bij het lezen ervan. Dat is ook zo, maar voor wie gelezen wil worden, is dat een schraal argument, want alleen de titel van het boek leidt niet tot een stormloop van het grote publiek op de boekhandel. En dat is toch iets wat dit boek verdient. Al lezende kom ik tot de conclusie dat het geen boek is voor de beroepsnaamkundige, maar veel eerder voor een geïnteresseerde leek die iets over zijn eigennaam en over namen in het algemeen wil weten. Wellicht ook voor bachelorstudenten die zich snel in willen lezen in de naamkunde. Het boek is allesbehalve geschreven in een steriele handboekenstijl en ingedikt vakjargon is vermeden. Als er al een jargon om de hoek komt kijken, wordt dat keurig uitgelegd en met sprekende voorbeelden verduidelijkt. Dat geldt bijvoorbeeld voor begrippen als ‘onomastiek, antroponiemen, toponiemen’ en ‘hodoniemen’. Prettig is daarbij dat van het oudste overgeleverde Nederlands gebruikgemaakt, wordt zodat we kunnen zien wat er bijvoorbeeld van naamgeving terechtkwam in de periode van 500-1100 na Christus in het Oudnederlands en Vroegmiddelnederlands, maar ook wat de namen waren in de door Engelsen in de zeventiende eeuw buitgemaakte Hollandse scheepsbrieven. Educatief daarbij is dan dat die oudste voorbeelden voorzien zijn van een duidelijke hertaling in het hedendaags Nederlands. Dat alles mogen we natuurlijk verwachten van een auteur die haar hele leven in de historische taalkunde en lexicografie van het Nederlands gewerkt heeft, maar vanzelfsprekend is dat lang niet altijd.
Het boek verdient dus een algemeen publiek. Dat wordt benadrukt door de geboden kaders met foto’s en beknopte beschrijvingen van bijvoorbeeld de namen Margriet en Lucia, maar ook door die van het Jakobakannetje en van de plaatsnaam Uitert ’Utrecht’.
Als er gesproken wordt over oorspronkelijke, historische of etymologische betekenis van eigennamen is het smullen met je ogen. Dat is onder meer het geval als het om de plaatsnaam Oegstgeest gaat en de achternaam Boerhave. Maar ook de kleinste vormelementen worden niet vergeten in de voorbeelden. Dat geldt niet alleen voor de -s van Pieters, dat geldt evenzeer voor de verkleiningsuitgang bij Betje Wolff en Aagje Deken die vertrouwelijkheid uitdrukt en voor de -s van Bisschops die zoiets betekent als ‘van, behorend bij, in dienst van de bisschop’ en (nog) niet ‘zoon van de bisschop’.
MM kijkt over de omheining van het historische naamkundeonderzoek. Zij weet dat voornamen tegenwoordig niet langer uit de traditionele namenvoorraad worden geput, maar vooral worden bepaald door de maatschappelijke kring. Zo blijkt uit sociologisch onderzoek dat Roderick elitair is en Vanessa niet.Zij verwijst daarbij naar recent onderzoek (2023) van het Sociaal Cultureel Planbureau dat de voornaam noemt als een van de aanwijzingen van de sociale klasse waartoe iemand behoort.
Het is hier geen zaak om alle 46 onderdelen van het onderhavige boek te bespreken. Alle hoofdzaken staan erin. Er is veel aandacht voor ontwikkelingsgeschiedenis en voor veranderingen daarin. Zo zien we dat er bij de voornamen veel veranderd is in vergelijking met vijftig jaar geleden. Ouders kiezen momenteel veel meer voor originaliteit om de individualiteit van hun kind te benadrukken en tegelijk hun eigen identiteit. De voornaam is dan geen schakel meer tussen generaties. Alle hoofdzaken staan in dit boek schreef ik zo-even. Dat geldt bijvoorbeeld voor de sekseneutrale namen, voor jongensnamen die eindigen op -a en voor jongens die als laatste voornaam de naam Maria kregen.
Zeer genietbaar is het hoofdstuk over achternamen, voor mij het pantheon van de naamkunde. Helder beschrijft MM de weg naar de erfelijke achternaam en de rubrieken waartoe zij behoren en zij doet dat met een realistische precisie. Niet alleen legt zij uit wat vaders- en moedersnamen zijn, maar zij gaat ook in op de oude genitiefuitgang -en, op de Friese suffixen -a, -enga, -inga en -ma, op de Gelders-Overijsselse namen met -ing en -ink en op de geleerde namen op -i.
Bij de herkomstnamen beperkt de auteur zich niet tot een verschil in adres- en herkomstnamen, maar vertelt zij met plezier aardige anekdotes, zoals die over het voorzetsel van dat promoveerde tot achternaam. En als zij de beroepsnamen en eigenschapsnamen beschrijft, demonstreert zij die begrippen niet alleen, zij schuwt ook de galgenhumor niet door haar eigennaam Mooijaart te linken aan de oorspronkelijke betekenis ‘fat, pronker’.
Vanwege persoonlijke interesse zijn de hoofdstukjes 28 Zegt een achternaam in de 21e eeuw waar je vandaan komt? en hoofdstuk 29 Achternamen van bijzondere groepen ‘nieuwe’ Nederlanders voor mij de hoogmis van dit boek. Mede dankzij de intensiviteit waarmee ik momenteel doende ben met de tweede druk van mijn Leienaars. In 28 beschrijft Mooijaart het kenmerkende van achternamen uit bepaalde streken. Zo zijn namen op -mans Brabants en die op –stra Fries. En over de dubbele achternamen uit Twente en de Achterhoek, meestal boerderijnamen, weet zij ook van de hoed en de rand, maar over de driedubbele spreekt zij jammergenoeg met geen woord. Ik bedoel dan namen als Oude Essink Nijhuis.
De namen van immigranten laat MM een beetje in de schemering staan. Het gaat mij hier om de namen van die mensen die van vreemde herkomst zijn, maar een Nederlands paspoort en dus het Nederlanderschap hebben verworven en van wie de achternaam dus Nederlands mag heten zoals die van de Hugenootse inwijkelingen in de zestiende en zeventiende eeuw. In hoofdstuk 29 is zij wat ruimhartiger en geeft zij veel informatie over joodse achternamen. Bij Indonesische achternamen weet zij te vermelden dat Indonesiërs van geboorte een Indonesische achternaam hebben, maar dat kun je geen vonkend naamkundig vuurwerk noemen. Ook de Nederlandse Familienamenbank is waar het om namen van Indische Nederlanders gaat weinig mededeelzaam en beperkt zich tot de mededeling dat het gaat om een naam die door voormalige kolonisten is meegebracht uit Indonesië zonder verder ook maar enige etymologische informatie. Wel wordt op een afzonderlijke pagina onder Indische naam naar secundaire literatuur verwezen (bijvoorbeeld naar Conrad Gietman, ‘Je Indische stamboom’, CBG Centrum voor geschiedenis — https://cbg.nl/kennis/themas/indische-voorouders/). Dat is bijvoorbeeld het geval bij een naam als Van Ceylon.
Bij een pure Indonesische naam gaat het om de vraag of het een naam is van Hindoestaanse, van Arabische of islamitische origine? Hoe zijn die namen gevormd en zijn ze op dezelfde manier te rubriceren als de West-Europese? Zelfs het vermelden dat een naam uit meerdere elementen bestaat, zoals bij Molukse namen wel gebeurt, blijft bij deze categorie achterwege.
Hetzelfde geldt voor de namen uit Suriname en de Nederlandse Antillen. Ook daarover had ik graag wat meer gelezen. Blijkens de Familienamenbank zijn sommige namen beperkt tot genoemde gebieden. Prima, zeg ik dan, maar waarin verschillen de Nederlandse daar van de Nederlandse namen in het centrum van het taalgebied en als het Javaanse, Hindoestaanse of Chinese namen zijn, hoe zitten die dan op hoofdlijnen in elkaar? En wat waren de regels en beperkingen die na de afschaffing van de slavernij in 1863 de keuze van de achternamen bepaalden? Het gaat mij dan om Antilliaanse namen als Bardelmeijer, Beukeboom, Boekstaaf of De Jesus en Surinaamse als Boerleider, Braafheid, Druiventak of Eendragt.
Groot is in Nederland de Marokkaanse en Turkse gemeenschap. Over hun achternamen lezen we hoegenaamd niets, terwijl in alle hoofdstukken maatschappelijke veranderingen vlotjes en met oog voor detail beschreven worden. Dat is jammer, want de eigenheid van die uitheemse namen ontdekken en daarmee de identiteit van de dragers is voor mij hetzelfde als de taal van Van Maerlant onder het stof vandaan halen. Hoe zit bijvoorbeeld een naam als Ahmed Hassan Mostafa Ahmed Amer of Karim Isam Mohammed Hassan Gaweesh in elkaar, wat is de aard en etymologie ervan? Er zijn gelukkig digitale data die ons in staat stellen om op zijn minst daarmee een begin te maken. Ik noem in dit verband Chat GPT en Liste : Digitales Familiennamenwörterbuch Deutschlands (DFD) : Namenforschung.net; dit laatste vooral voor de Turkse namen. Ter verontschuldiging voor deze lacune kan men natuurlijk aanvoeren dat de auteur zich vooral heeft willen beperken tot het arsenaal van Nederlandse namen. Maar wat is dan haar definitie van Nederlandse namen? De Vlaamse namen heeft zij uitgesloten en zij kijkt zo goed als volledig weg van de namen van onder meer de inwijkelingen uit de Magreb die net als vele andere vluchtelingen of migranten de Nederlandse nationaliteit hebben verworven. Hier lag een kans om als eerste een lans te breken voor een verkennende analyse en beschrijving van ook die namen. Daarmee zou MM zelfs de beheerder van de Familienamenbank in een opperste staat van paraatheid kunnen brengen om eindelijk die databank bij de tijd te brengen en niet alleen voor genealogen en documentalisten, maar nog veel meer voor taalkundigen.
Waar het gaat om het kiezen van de achternamen of hoe het zit met dubbele namen wordt heel veel van naadje tot draadje uit de doeken gedaan. Dat geldt ook voor de rol die natuur en cultuur spelen in plaatsnamen, voor de motieven bij de naamgeving en de registratie van plaatsnamen en gemeentenamen. MM schrijft bijna haar ziel uit het lijf om ons geen detail te laten missen.
In het laatste hoofdstuk van haar boek, hoofdstuk V, staan de straatnamen centraal. Daar lezen we over de gemeenteraad die de namen bepaalt op advies van een straatnamencommissie, maar ook over de eisen die we aan straatnamen stellen. Zo moet een persoon naar wie een straat wordt vernoemd plaatselijk van enig belang zijn en van onbesproken gedrag. En meestal kan zo iemand pas een aantal jaren na overlijden met een straatnaam geëerd worden. Meestal, want er zijn ook gevallen dat iemand die eer al tijdens zijn leven ten deel valt. Dat is natuurlijk niet zonder enig risico, want wat gebeurt er als zo’n persoon juridisch in de problemen komt wegens wangedrag? Zijn er dan civiele procedures die tot verwijdering of verandering van die straatnaam leiden of is een wethouder qualitate qua tot verwijdering bevoegd? Ik had het graag willen lezen.
Verder laat MM in dit hoofdstuk zien dat ze zeventien jaar lid is geweest van de Leidse straatnamencommissie. Veel weet zij over het ontstaan van straatnamen, over wegen, straten, pleinen en grachten en zij beschrijft hoe de thema’s van de straatnamen door de tijd heen veranderden van nationale helden, naar neutrale onderwerpen als vogels, bloemen en bomen en naar verzetsstrijders en de watersnoodramp van 1953. Ook de onzichtbaarheid van vrouwen op straatnamen beschrijft zij en het streven om daarin verandering te brengen.
De naamgevingen uit het verleden die nu maatschappelijk omstreden zijn (Jan Pieterszoon Coen), beschrijft MM prudent, door erop te wijzen dat trots en voldoening die golden bij de vernoeming naar gebieden en helden uit het koloniale verleden net zo goed deel uitmaken van onze geschiedenis.
Sprekende namen is een heerlijk, en ik herhaal, zeer genietbaar boek dat leest als een trein en de meeste bekende, maar gelukkig ook onbekende zaken van de naamgeving opdist. Wensen blijven er natuurlijk altijd. Omdat wij voortdurend op de schouders staan van grote en kleine voorgangers had ik in de bibliografie graag de monografie over familienamen van Frans Debrabandere teruggezien (Mijn familienaam waar komt die vandaan? Davidsfonds Uitgeverij. Leuven 2012). Het boek van MM zou daarnaast aan een nog grotere toegankelijkheid en bruikbaarheid winnen als er een zaakregister in was opgenomen en nog veel meer een alfabetisch register met behandelde namen. Uit ervaring weet ik echter dat dergelijke verlangens vaak een calvarietocht zijn die botst op de financiële mogelijkheden van een uitgever.
Marijke Mooiaart, Sprekende namen. Over Nederlandse voornamen, achternamen, plaatsnamen en straatnamen. Primavera Pers. Leiden 2024. Bestelinformatie bij de uitgever
Laat een reactie achter