In de Facebookgroep Leraar Nederlands plaatste op 10 april iemand een kindergedicht met daarbij een paar regels begeleidende tekst. Daarin kwam de volgende zin voor:
- Voor iedereen die vandaag op de stalenros stapt; helm op en fiets hem d’r in!
Uiteraard viel me de woordgroep “de stalenros” op. Mijn eerste gedachte was deze: de schrijver kende het woord ros voor “paard” niet, daardoor herkende ie de beeldsprakige woordgroep “stalen ros” niet en heeft ie die geherinterpreteerd als één woord, dat ie vervolgens het ongemarkeerde de-geslacht heeft gegeven.
Die interpretatie leek voor de hand te liggen, maar ik ben toch even gaan zoeken of er misschien een de-woord ros bestaat. En laat dat nou het geval zijn! Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal is er inderdaad een Nederlands woord ros met het de-geslacht. Dat heeft bijna dezelfde betekenis als het veel bekendere het-woord ros. Het betekent alleen niet neutraal “paard”, maar verwijst volgens het woordenboek naar “een slecht of een oud, afgeleefd paard, een knol”.
Dat de-woord ros komt uit het Frans, dat het als rosse kent. Ook dat Franse woord verwijst naar een afgeleefd paard. Of het Frans het zelf weer uit een Germaanse taal heeft geleend, is blijkbaar onderwerp van debat onder etymologen.
De negatieve gevoelswaarde van de ros heeft in het Nederlands de voedingsbodem gevormd voor een beeldsprakige betekenisuitbreiding naar “onaangenaam persoon” en in het bijzonder “onaangename vrouw”. De negentiende-eeuwse voorbeelden in het WNT laten overtuigend zien dat er een ruime eeuw geleden nog geregeld met dat woord werd gescholden.
De duidelijk negatieve connotatie van de ros maakt het wel wat onwaarschijnlijk dat de schrijver van het Facebookzinnetje met opzet dat woord zou hebben gebruikt. Het gedicht waar ie voor werft, begint namelijk met “Fietsen in het groene bos is fijn” en nergens in het gedicht of in de begeleidende tekst is er een aanwijzing voor te vinden dat die lofkreet cynisch-ironisch bedoeld zou zijn. Volgens mij heeft de schrijver heel simpel reclame willen maken voor een kindergedichtje dat de vreugde beschrijft van een fietstocht met je vader. Dat moet wel betekenen dat ie geen van de beide Nederlandse woorden ros kent.
Toen was ik benieuwd of dit een apartigheidje van één leraar was of dat “stalenros” vaker als één woord is geheranalyseerd. Dat blijkt zo te zijn. Even googelen geeft zo een hele rits voorbeelden:
- Als je die nieuwe fiets niet uit je eigen zak wilt betalen dan kun je je stalenros verzekeren.
- Daar staan ze, mijn eerste hardloopschoenen. Net terug van vakantie uit de Franse Pyreneeën waar ik alle cols van de Tour de France heb beklommen op mijn stalenros in gezelschap van mijn pa.
- Vrouwen die een stalenros in hun schuur hebben staan, schijnen namelijk minder gestrest en over het algemeen gelukkiger te zijn.
Ook is dat nieuwe woord “stalenros” in heel wat gevallen eenduidig een de-woord, zoals de volgende Internetvoorbeelden laten zien:
- Het van gedachten wisselen was overigens voorafgegaan door het wisselen van de stalenros (ook wel fiets genaamd).
- Overigens heb ik deze stalenros niet op het parcours gezien.
- Jan, ik was op mijn stalenros die als winterfiets in gebruik is incl. spatbord.
Er is dus duidelijk een taalverandering op gang gekomen: “het stalen ros” concurreert met “de stalenros”. Nu ben ik natuurlijk nog benieuwd hoe dat nieuwe woord “stalenros” wordt uitgesproken. Ligt de klemtoon nog, zoals in de woordgroep, op “ros”, of volgt “stalenros” het klemtoonpatroon van “ananas” en “hossebos”? Wie kan daar uit eigen ervaring wat over zeggen?
Bas Jongenelen zegt
Een stalenros is dan een soort stalenboek (zoals ze die in gordijnwinkels hebben).
Ronaldo zegt
zoiets ja. Een “stalen ros” is een ros van staal. Een “stalenros” is een ros van stalen
Maarten van der Meer zegt
De spelling “stalenros” komt al voor in Dagblad van Noord-Brabant 16-06-1905, Het Vaderland 08-04-1933, Nieuwe Hoornsche Courant 29-11-1934, Algemeen Handelsblad voor Nederlandsch-Indië 20-03-1936, Westfriesch Dagblad 28-01-1939, Nieuwe Haarlemsche Courant 21-07-1947, De Geulbode 31-12-1952 enz. Maar (voor zover het geslacht is vast te stellen) overal onzijdig!
leon2009vdb zegt
De laatste voorbeeldzin van stalenros als de-woord, die waarin met het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’ wordt verwezen naar ‘stalenros’, is misschien minder sterk in dit verband. Hoe vaak ik niet alleen al naar het journaal op de NPO of andere zender zit te kijken en daar wéér een verslaggever met ‘die’ naar een het-woord hoor verwijzen (waarop ik steevast impulsief hardop inbreek met “dat!”- telg van een onderwijzersgezin . . .)! Slordigheid in taalgebruik, gebrek aan taalkennis? Allebei zeer productieve motoren van taalverandering, dus dan is de gewraakte voorbeeldzin toch weer voorbeeldig voor taalverandering in actie.
ReinoutS zegt
Ligt hier ook een verband met het begrip ‘afgerost’?
leon2009vdb zegt
https://etymologiebank.nl/trefwoord/afrossen
Erik zegt
Woorden zijn toch mannelijk, vrouwelijk of onzijdig…? De term “de-woord” is op zich al een wat onnozele vondst, maar het “de-geslacht”, dat is toch grammaticale onzin?
Sjap zegt
… stall_d stoll’t stolls’ stolz …
… stall_n r_s …
af’g’dank’d ;in ruste for , næj ‘idvvintr
“reserv_” , zijnde gereserveerd voor na …
… danc_ dix, (ounz_ , d’ouz_ )old_ fith_,ş oll … …