Het Nederlands kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Onzijdige woorden zijn te herkennen aan het bepaald lidwoord het, terwijl de andere twee als bepaald lidwoord de hebben. Wie twijfelt of een de-woord mannelijk of vrouwelijk is, kan het woordgeslacht opzoeken op Woordenlijst.org, de uitgebreidere, online versie van het Groene Boekje. Kennis van het geslacht van een woord is van belang om er op correcte wijze naar te kunnen verwijzen. Het woord raad bijvoorbeeld is mannelijk, dus is het de raad en zijn besluiten. Het bezittelijk voornaamwoord haar is onjuist om te verwijzen naar dit de-woord, al zien we dat in de praktijk geregeld fout gaan.
Hoewel het woordgeslacht een vaststaand gegeven lijkt, kunnen woorden net als mensen een geslachtsverandering ondergaan. Zo wordt het vanouds onzijdige woord boek in gesproken taal steeds vaker verbonden met het bepaald lidwoord de, al wordt een dergelijk gebruik door de meeste standaardtaalgebruikers nog altijd afgekeurd. Iets vergelijkbaars geldt voor meisje. Net als alle andere verkleinwoorden is het woordgeslacht (genus) onzijdig. Toch prevaleert bij sommige taalgebruikers het natuurlijk geslacht (sexus). Zij spreken van de meisje, al wordt dit in de standaardtaal niet geaccepteerd als correct Nederlands.
Wie denkt dat geslachtsverandering van woorden iets van de laatste jaren is, heeft het mis. Dit verschijnsel doet zich al eeuwen voor in het Nederlands. Meestal gaat dat tamelijk ongemerkt en verstrijken er eeuwen, maar soms lijkt dat proces in slechts een paar decennia tijd zijn beslag te krijgen. Een duidelijk voorbeeld daarvan is het woord medezeggenschap.
Het medezeggenschap?
Kortgeleden kreeg ik een vraag voorgelegd van iemand die op zoek was naar de oorspronkelijke betekenis van het woord medezeggenschap. Hij had daarvoor het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) geraadpleegd en zag tot zijn verbazing dat aan het woord het onzijdig geslacht was toegekend. Klopte dat wel? Omdat ik net zo verbaasd was als de vragensteller, besloot ik na te gaan wat hier aan de hand was. Zou het WNT hier een steekje hebben laten vallen of speelde er iets anders?
Het lemma medezeggenschap uit het WNT ziet er in de online versie als volgt uit:
We zien dat medezeggenschap een oud lemma is, het verscheen al in 1905. Alle betekenissen in het WNT worden gestaafd met citaten en het enige citaat bij medezeggenschap laat goed zien waarom dit zelfstandig naamwoord een onzijdig geslacht heeft gekregen. Abraham Kuyper spreekt in ‘Ons program’ (Amsterdam, 1879) van ‘het medezeggenschap der Kerk’.
Het boek met die titel bestaat feitelijk uit een bundeling van krantenartikelen uit De Heraut en De Standaard waarin Kuyper het gedachtegoed van de antirevolutionaire partij (ARP) uit de doeken doet. Via Delpher is het mogelijk het oorspronkelijke artikel terug te vinden waarin het woord voor het eerst gebruikt wordt, namelijk De Standaard van 23 december 1878. Het is het 45e artikel van ‘Ons program’ en het derde van een reeks artikelen over scholen.
De vraag die in dit stuk centraal staat, is aan wie over de school “het zeggenschap” toekomt? Daarbij worden vier partijen onderscheiden: de vader van de leerling, de kerk, de onderwijzer en de overheid. Allen vervullen zij een belangrijke rol in de opvoeding van leerlingen. Door het uitspreken van de doopgelofte heeft een vader ingestemd met voorwaarden van de kerk “die geheel de opvoeding, in al haar deelen en gedurende gansch haar verloop binden, nu is de vader dan ook van rechtswege, als man van eer, gehouden, het medezeggenschap der kerk ten deze te erkennen.” Het woord medezeggenschap heeft het onzijdige geslacht gekregen omdat het is afgeleid van zeggenschap, dat al eerder in het artikel uit De Standaard is genoemd en dat vanwege het lidwoord het een onzijdig zelfstandig naamwoord is.
Middeleeuwen
Zeggenschap of zeggerschap komt al sinds de middeleeuwen in het Nederlands voor. Het is gevormd door achter de gesubstantiveerde infinitief zeggen de uitgang –schap te plaatsen. Volgens het Middelnederlandsch Woordenboek betekent het ‘scheidsrechterlijke uitspraak’. Deze betekenis is eveneens te vinden in het WNT maar daar wordt opgemerkt dat het woord in deze zin al lang verouderd is; de oudste citaten dateren dan ook uit het eind van de zestiende eeuw. De tweede betekenis van zeggenschap in het WNT is ‘bewering’. Zij is weinig gebruikelijk en, als we kijken naar de voorbeelden, alleen gebruikt in de negentiende eeuw – het woordenboekartikel zelf stamt uit 1994 – en dan uitsluitend in het zuidelijk deel van het Nederlandse taalgebied. Als derde en laatste betekenis van zeggenschap noemt het WNT het ‘recht om over iets te beslissen’. Dat is de betekenis waarin het gebruikt wordt in het hierboven genoemde artikel in De standaard uit 1878, dat dus bijna tien jaar ouder is dan het oudst genoemde citaat hierbij uit het WNT (1887).
Opvallend is dat het WNT het woord zeggenschap uitsluitend vrouwelijk noemt. Het eerste citaat onder 3 maakt onmiskenbaar het onzijdig geslacht duidelijk: “De plaatselijke Kerken zijn naar goddelijk recht gehouden en verbonden, om niet independentistisch op zich zelf te blijven staan, maar zich onderling te verbinden en saam te plaatsen onder het eenige zeggenschap van den Koning der Kerk”. Correcter zou het dus geweest zijn als bij de grammaticale informatie van zeggenschap had gestaan: “Woordsoort: znw. v. (o.)”. Dit zou ook aansluiten bij wat er in het WNT bij het woorddeel –schap wordt geschreven, namelijk dat het achtervoegsel –schap zowel vrouwelijke als onzijdige zelfstandige naamwoorden kan vormen.
In het uit 1921 daterende WNT-lemma –schap worden vrouwelijke –schap-woorden ondergebracht in vier categorieën terwijl onzijdige –schap-woorden in drie categorieën worden onderverdeeld. Het woord zeggenschap behoort tot de vrouwelijke woorden die een handeling uitdruken en is afgeleid van een werkwoord. Andere voorbeelden die het WNT noemt zijn rekenschap, weddenschap en wetenschap.
Toch laat het oudste voorkomen van zeggenschap in Delpher door het gebruik van het bepaald lidwoord het er geen twijfel over bestaan dat zeggenschap – hier gebruikt in de betekenis ‘bewering’ – onzijdig is: “Men wil op het losse zeggenschap van een ongenoemden edelman, van een pauslijk annalist en een enkele depêche van Parpaglia, u doen gelooven, dat Gregorius om de slachtoffers van den Broedbruiloft heeft geweend!” (De Standaard, 31 augustus 1872).
De 19e-eeuwse kranten uit Delpher tonen zeggenschap alleen als onzijdig woord: het komt 21 keer in combinatie met het bepaald lidwoord voor. Voor de 20e eeuw levert de zoekopdracht ‘het zeggenschap’ 982 treffers op, maar het is duidelijk dat zeggenschap als vrouwelijk woord bij de meeste taalgebruikers de voorkeur geniet. Wie zoekt naar ‘de zeggenschap’ in de kranten van Delpher, vindt voor die periode maar liefst 14.460 resultaten.
Woordenboek en woordenlijst
Van het Woordenboek der Nederlandsche Taal is slechts één druk verschenen. Het duurde dan ook bijna anderhalve eeuw voordat alle 32 delen waren verschenen. Van het veel compactere woordenboek van Van Dale – aanvankelijk slechts één deel, later twee delen en tot slot drie delen – zijn intussen zestien drukken verschenen. Welke informatie verschaffen die edities ons over het geslacht van de woorden zeggenschap en medezeggenschap?
We hebben gezien dat beide woorden pas opkomen aan het eind van de negentiende eeuw. Voordat een woord wordt opgenomen in een papieren woordenboek gaan er doorgaans enige jaren voorbij. Het is namelijk niet direct duidelijk of een woord ingang zal vinden in het algemeen taalgebruik. De woorden zeggenschap en medezeggenschap ontbreken nog in de vierde druk (1898) van Van Dale, zij maken voor het eerst hun opwachting in de vijfde druk (1914): zeggenschap als vrouwelijk woord, medezeggenschap als onzijdig woord. In de daaropvolgende drukken van Van Dale kunnen we de geslachtsontwikkeling van deze woorden op de voet volgen.
Een vergelijkbaar overzicht kunnen we maken voor de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal, samengesteld door Matthias de Vries en Lammert te Winkel, waarvan de eerste druk in 1866 verscheen en zijn opvolger, de Woordenlijst Nederlandse Taal. Dit boekje verscheen vanaf 1954 en is – naar de kleur van de kaft – beter bekend als het Groene Boekje.
De onderstaande tabel laat zien hoe het geslacht van medezeggenschap gedurende de twintigste eeuw langzaam verandert van onzijdig naar vrouwelijk. De 12e druk van Van Dale komt twee maal voor, omdat deze in 1995 opnieuw werd uitgegeven in de nieuwe spelling.
Woordenlijst | Van Dale | Zeggenschap | Medezeggenschap |
1898 (4e druk) | – | – | |
1904 (6e druk) | – | – | |
1914 (7e druk) | – | O | |
1914 (5e druk) | V | O | |
1924 (6e druk) | V | O | |
1950 (7e druk) | V | O | |
1954 | V en O | V en O | |
1961 (8e druk) | V (Woordenlijst ook O) | V en O | |
1970 (9e druk) | V (Woordenlijst ook O) | V en O | |
1976 (10e druk) | V (Woordenlijst ook O) | V en O | |
1984 (11e druk) | V (Woordenlijst ook O) | V en O | |
1990 | V en O | V en O | |
1992 (12e druk) | V | V en O | |
1995 | V en O | V | |
1995 (12e druk) | V | V en O | |
1999 (13e druk) | V | V | |
2005 (14e druk) | V | V | |
2015 | V | V |
Tot slot
Wat heeft dit onderzoekje naar het woord medezeggenschap opgeleverd? Een paar dingen. Ten eerste dat het woord in het derde kwart van de 19e eeuw gemunt schijnt te zijn in antirevolutionaire kringen. Ten tweede dat een geslachtsverandering van een woord zich in betrekkelijk korte tijd kan voltrekken. Ten derde dat opeenvolgende drukken van woordenboeken en woordenlijsten bij de beschrijving van taalverandering een interessante bron vormen.
Laat een reactie achter