Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat de oervorm van de fictie het spel is, het kinderspel: “Jij was de vader en ik de moeder.” Je bedenkt iets, en je bedenkt samen iets. In die oervorm is er nog geen onderscheid tussen spreker en luisteraar, je bouwt samen aan dat presens historicum.
Het kinderspel is het structurerende element van Lize Spits roman Het smelt. Het gaat daarbij om gruwelijke spelen – maar niemand heeft gezegd dat kinderspel alleen maar gezellig samen een huisje bouwen van Lego is. De titel verwijst naar een raadsel dat Eva, de vertelster in het verhaal, aan andere meisjes opgeeft. De bedoeling van het raadsel is dat die meisjes het niet raden en dat ze daarvoor dan gestraft worden, bijvorbeeld doordat ze hun kleren uitdoen. Het is een raadsel waarbij een geheimzinnige situatie wordt geschetst en de deelnemers door ja/nee-vragen te stellen moeten reconstrueren wat er nu precies gebeurd is. Zoals Eva aan het einde iedereen in haar geboortedorp straft door het raadsel nog een keer op te geven, met zichzelf als inzet.
Maar er worden meer kinderspelletjes gespeeld. Eva’s zusje, die steeds compulsiever wordt in haar gedrag, speelt bijvoorbeeld het spelletje Monopoly. Alleen, voor twee verschillende spelers.
Dat verhalen verwant zijn aan het spel, maakt de vertelster ook duidelijk. Om te beginnen natuurlijk met dat raadsel, waarvan de opgave de lezer pas tegen het einde van het boek wordt onthuld (al moet ik zeggen dat ik het raadsel al kende uit mijn eigen jeugd, en het vrij snel herkende, en dat ik vermoed dat dit voor heel veel lezers van heel veel leeftijden gold). Op een bepaald moment denkt Eva na over het verschil tussen anekdotes en roddels, de volwassen tegenhangers van het kinderspel:
Anekdotes zijn anders. Het zijn de niet-tijdgevoelige roddels. De verhalen die je prima kan verder vertellen, omdat je de persoon in kwestie toch niet persoonlijk kent. Praatjes over mensen die dronken met hun kruiwagen over straat lopen, op twee agenten botsen, hun rijbewijs voor tien dagen verliezen.
Interessant is in dat licht een reactie op Het smelt zoals die van Christophe Van Gerrewey in De Gids. Van Gerrewey windt zich op over Lize Spits stijl, waarin hij allerlei foutjes meent op te merken (dat geklaag over veronderstelde grammaticale foutjes, vooral bij jongere vrouwelijke schrijvers, is de afgelopen tien jaar sowieso een kenmerk van de literaire kritiek), maar bovenal heeft hij moreel bezwaar tegen het gepresenteerde. Na een opsomming van de inderdaad vele gruwelijkheiden (de smerigheid, het sadisme, enz.) verzuchtte Van Gerrewey:
Niets in dit boek heeft meer dan één functie, en de smerigheid moet maar één ding opleveren: aandacht, van alle lieve lezers. Ik vind het legitiem om dat moreel af te keuren: het heeft geen maatschappelijk nut om de inhoud van Het smelt ‘waarneembaar’ te maken, en zeker niet in deze mate.
Met andere woorden: dit is sensatiezucht, want geweld mag eventueel wel getoond worden in een roman, maar dat moet ‘maatschappelijk nut’ hebben. Ik neem aan dat dit betekent dat het mag als de lezer bijvoorbeeld gewaarschuwd moet worden tegen geweld, of aan het denken moet worden gezet over geweld.
Het is bewonderenswaardig dat iemand een dergelijk standpunt naar voren brengt – want openlijke moraliteit is niet populair in de literaire kritiek. Maar het gaat voorbij aan het feit dat literatuur een spel is, en dat een spel gruwelijk kan zijn, zomaar, en voor niets. Van Gerrewey suggereert bovendien een aantal keer dat die zinloosheid een nieuwigheid is, maar mij lijkt het juist iets van alle tijden, iets wat we altijd in de literatuur vinden. Er is inderdaad weinig rechtvaardiging voor het lezen van al dat geweld, hoe gruwelijk het allemaal ook is, je beleeft de afschuw (sommige bladzijden kun je alleen maar door je vingers heen lezen) toch lees je verder, precies doordat Spit alle mogelijkheden van het kinderspel, het gruwelijke kinderspel, inzet.
“Ik verwacht dat een roman toestaat om op esthetische wijze de wereld en de mensheid beter te begrijpen”, schrijft Van Gerrewey ook. Er bestaat natuurlijk een moraal die iedere activiteit afkeurt die niet onmiddellijk gericht is op maatschappelijk nut heeft, maar er bestaat natuurlijk ook, en al heel erg lang, een opvatting van kunst die helemaal niet zo’n moreel doel heeft. Moet kunst een les zijn of een spel op het schoolplein, dat is de vraag.
Daar komt bij dat volgens mij juist ook romans als Het smelt inzicht geven in de wereld, of in ieder geval in de mensheid. Niet omdat wat Spit beschrijft nu zo waarheidsgetrouw is of zelfs op een symbolisch manier kan staan voor wijze inzichten – maar omdat het een spel is, en we de menselijke geest in al zijn gruwelijkheid en smerigheid ook leren kennen in het spel dat het speelt, het spel dat het graag leest.
Dit stuk verscheen eerder op Marc las.
In 2024 lees ik 50 Nederlandstalige romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.
De volledige lijst staat hier. Volgende week: Charlotte Mutsaers, Harnas van Hansaplast (2017)
Bart Haers zegt
Dit stuk entameert een oude discussie over een hedendaags boek. Maar de moraliteit van een roman die volkomen past in een ideologie van maatschappelijk nut, inclusief voortplanting is toch ook bedenkelijk. Walschap, die een appeltje schilde met de burgerlijke en vooral kerkelijke moraal, zag zijn boeken uit het Repertorium, opgesteld binnen het katholieke netwerk, met het doel te verhinderen dat mensen het verkeerde boek per toeval in handen zouden krijgen.
Men kan natuurlijk spreken over moraliteit, maar toch niet vanuit een paternalistische alwetendheid.